ECLI:NL:TADRARN:2013:96 Raad van Discipline Arnhem 13-249

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:96
Datum uitspraak: 23-10-2013
Datum publicatie: 31-10-2013
Zaaknummer(s): 13-249
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager van advocaat tegen opvolgend advocaat die zaak op toevoegingsbasis heeft overgenomen. Afgesproken is dat verweerster klager een bedrag zou betalen voor zijn eerdere werkzaamheden in de zaak. Klager klaagt erover dat betaling uitblijft. Het is tussen advocaten zo geregeld dat met de voorgaande advocaat pas wordt afgerekend als de toevoegingsvergoeding voor de zaak betaalbaar is gesteld. Verweerster hoefde het bedrag niet voor te schieten. Klacht ongegrond.

Beslissing van 23 oktober 2013

in de zaak 13-249

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [  ]

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te L.

verweerster

Klager heeft zich bij brief van 26 augustus 2013 gewend tot de deken Midden-Nederland met een klacht over verweerster. De klacht is door de deken onderzocht en het dossier is bij brief van 14 oktober 2013 met kenmerk 13-0230 RvT/LB/ml vervolgens doorgezonden naar de raad van discipline.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft in 2012 heel kort opgetreden voor de heer W. De zaak is in oktober 2012 overgenomen door verweerster. Partijen zijn overeengekomen dat verweerster klager voor de verrichtingen van laatste € 100,- exclusief BTW zou betalen. Dit bedrag heeft klager op 11 november 2012 aan verweerster in rekening gebracht. Verweerster heeft dat bedrag (nog) niet betaald.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt in dat verweerster dat bedrag nog niet heeft betaald en niet reageerde op verzoeken van klager om dat wel te doen.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 De afspraak dat klager € 100,- zou toekomen voor zijn bemoeienissen met de zaak, ligt vast in een brief van klager aan verweerster van 20 oktober 2012 en verweersters reactie daarop van 30 oktober 2012. In eerstgenoemde brief schrijft klager:

“Ik stel voor dat u c.q. uw cliënt gelet op mijn bemoeienissen tot heden de verwachting dat er uiteindelijk een toevoeging aan hem zal worden verstrekt u aan mij een bedrag van € 100,- exclusief BTW voldoet.”

3.3 De poging van klager om een toevoeging te bewerkstelligen was mislukt. Verweerster heeft vervolgens nog tweemaal een poging ondernomen, tot op heden zonder resultaat.

3.4 Uit het dossier blijkt en in de brief van klager van 20 oktober 2012 ligt besloten dat de heer W. op basis van een toevoeging zou moeten worden bijgestaan. Verweerster is ervan uitgegaan en gaat ervan uit dat zij pas tot afrekenen met klager verplicht was en is als de te verwerven toevoeging wordt afgerekend met de Raad voor Rechtsbijstand. Dat verweerster zich op dat standpunt stelde, levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Het valt niet in te zien waarom verweerster dat bedrag van € 100,- exclusief BTW zou moeten voorschieten als het al bij voorschieten zou blijven. Het was gebruikelijk en is intussen tussen advocaten zo geregeld dat met de voorgaande advocaat pas wordt afgerekend als de toevoegingsvergoeding voor de zaak betaalbaar is gesteld.

3.5 Dat klager zich –zoals hierin besloten ligt ten onrechte- op het standpunt stelde dat het voor deze zaak anders is, zal verweerster pas echt duidelijk zijn geworden toen klager op 15 augustus 2013 met de dreiging anders een klacht bij de deken te deponeren aanschreef om dat bedrag te voldoen. De eerdere betalingsherinneringen kon zij gemakkelijk terzijde leggen in de gedachte dat deze herinneringen niet betekenden dat klager meende dat verweerster dat bedrag sowieso diende te betalen en ook al voordat de toevoeging (die beiden aangewezen vonden) zou worden afgerekend met de Raad voor Rechtsbijstand.

3.6 Tegen de achtergrond van het voorgaande stelt de voorzitter vast dat verweerster niet onvoorwaardelijk hoeft in te staan voor de betaling van het door de bemoeiingen van klager overeengekomen bedrag. Dat zou, omdat dat afwijkt van wat in een zaak als deze gebruikelijk is, expliciet moeten zijn bedongen door klager en dat is het niet. Gedragsregel 32 komt niet in beeld: verweerster heeft klager niet ingeschakeld.

3.7 Verweerster had klager misschien wel wat eerder dan op 15 augustus 2013 kunnen informeren over het feit dat het met de toevoeging maar niet wilde vlotten. Maar in het licht van het bescheiden bedrag waarom het in deze kwestie gaat, kan aan dat minpunt toch onvoldoende gewicht worden gehecht voor het oordeel dat de kwestie tuchtrechtelijk relevant is.

3.8 De klacht van klager, die van onwelwillendheid getuigt, is in al zijn onderdelen ongegrond. De klacht wordt afgewezen.

BESLISSING

Verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 23 oktober 2013

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 oktober 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten