ECLI:NL:TADRARN:2013:95 Raad van Discipline Arnhem 13-178

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:95
Datum uitspraak: 11-09-2013
Datum publicatie: 31-10-2013
Zaaknummer(s): 13-178
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klager niet ontvankelijk wegens te laat indienen klacht. Klager heeft geklaagd vier jaar nadat de werkzaamheden van verweerder waren geëindigd en voor dit tijdsverloop zijn geen redenen gebleken. Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen. Te weten: enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Het belang van verweerder bij rechtszekerheid moet in dit geval prevaleren. 

Beslissing van 11 september 2013

in de zaak 13-178

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen:

mr. Y

advocaat te A

verweerder

De plaatsvervangend  voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 12 augustus 2013 met kenmerk K 13/78, door de raad ontvangen op 12 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De klacht betreft het optreden van verweerder als advocaat van klager in een procedure bij de kantonrechter die door de verhuurder van klager (de woningstichting) tegen klager aanhangig was gemaakt.

1.3 Door klager zijn de processtukken betreffende genoemde procedure overgelegd. Het ging in deze procedure - kort samengevat - in conventie om een vordering van de woningstichting dat klager medewerking zou verlenen aan renovatie- (isolatie-) werkzaamheden in zijn woning en in reconventie om een vordering van klager tot vergoeding van schade wegens bovenmatig hoge stookkosten.

1.4 Bij vonnis van 9 juli 2009 is klager - kort samengevat - veroordeeld om onvoorwaardelijk medewerking te verlenen aan de isolatiewerkzaamheden op straffe van onder meer een dwangsom en met veroordeling van klager in de proceskosten en is de vordering in reconventie afgewezen.

1.5 Klager stelt dat hij verweerder na afloop van de comparitie in bedoelde procedure heeft aangesproken en heeft verzocht onmiddellijk rechtsmaatregelen te treffen teneinde een beter uitgangspunt voor klager te bewerkstelligen, hetgeen verweerder – aldus klager – heeft geweigerd.

1.6 Nadat het vonnis was gewezen heeft verweerder een bezoek aan de woning van klager gebracht en de onderhoudstoestand bekeken. Bij brief van 2 september 2009 heeft klager aan verweerder uitgelegd dat en waarom hij niet bereid was voor klager hoger beroep tegen het vonnis in te stellen.

2 KLACHT EN DE TOELICHTING

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) geen enkel verweer namens klager te voeren tijdens de comparitie van partijen op 3 april 2009,

b) geen stelling te nemen tegen de rechter die partijdig en intimiderend was en door geen wrakingverzoek in te dienen.

c) klager te adviseren te schikken terwijl klager dat niet wilde doen.

d) te weigeren hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter.

3 VERWEER

3.1 Verweerder ontkent tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Tot zijn verweer brengt hij het volgende naar voren. Op het moment dat klager zich tot verweerder wendde was hij al gedagvaard. Tijdens de comparitie van partijen was het niet de bedoeling om de juridische stellingen in de processtukken mondeling te bepleiten, hetgeen vooraf met klager was besproken. Een nadere toelichting is waar nodig tijdens de comparitie door verweerder gegeven. Het was - aldus verweerder - een gebruikelijke zitting waarbij hoor en wederhoor door de rechter op correcte wijze werd toegepast en partijen en hun gemachtigden op een respectvolle wijze door de rechter zijn bejegend. Voor wraking bestond geen enkele aanleiding. Verweerder heeft klager op goede gronden geadviseerd om de zaak te schikken, omdat klager in een moeilijke bewijspositie zat. Aan dat advies lagen juridische en financiële overwegingen ten grondslag die ook tijdens eerdere besprekingen met klager aan de orde waren geweest. Klager wilde desondanks dat er vonnis zou worden gewezen en heeft daarmee zijn eigen strategie boven het advies van verweerder laten prevaleren. Verweerder heeft klager tijdig en gemotiveerd laten weten dat hij voor klager geen hoger beroep zou instellen.

3.2 Klager heeft zijn klacht pas ingediend nadat vier jaar na het einde van de werkzaamheden van verweerder waren verstreken. Niets had er aan in de weg gelegen dat klager zijn bezwaren eerder ter kennis van de deken had gebracht. Tijdens of na afloop van de zitting heeft klager verweerder niet op zijn optreden jegens hem (klager), de rechter of de wederpartij aangesproken.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 Verweerder heeft zich beroepen op het lange tijdsverloop tussen de gebeurtenissen waarop de klacht betrekking heeft (medio 2009) en de datum van indiening van de klacht (medio 2013), zijnde vier jaren. Bij een beroep op de tijd die is verstreken sinds de feiten waarover wordt geklaagd, dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen. Te weten: enerzijds het ten gunste van klaagster wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid. Dit beginsel houdt onder meer in, kort gezegd, dat een advocaat zich niet na een als onredelijk te beschouwen lange tijd nog bij de deken en tuchtrechter moet verantwoorden voor zijn optreden van destijds. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor vermelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van omstandigheden moeten worden bepaald.

4.3 Klager heeft niets aangevoerd waarin een verklaring gevonden kan worden waarom hij vier jaar heeft gewacht met het indienen van deze klacht. Klager stelt dat hij verweerder na afloop van de zitting heeft aangesproken en heeft verzocht een betere rechtspositie voor hem te creëren, waaruit blijkt dat klager op dat moment zicht had op zijn juridische positie en daarmee op de werkzaamheden die verweerder voor hem had verricht. Dit was het tijdstip waarop klager zich redelijkerwijs bewust had kunnen en behoren te zijn van de reden van zijn klacht. Op dat moment stond er dus niets aan in de weg om een klacht tegen verweerder in te dienen indien klager meende dat daartoe aanleiding bestond. Daarmee heeft klager echter vier jaren gewacht.

4.4 Nu voor dit tijdsverloop geen redenen zijn gebleken is de voorzitter van oordeel dat het belang van verweerder bij rechtszekerheid moet prevaleren.  De voorzitter is van oordeel dat klager in zijn klacht tegen verweerder niet ontvankelijk is omdat hij de klacht niet binnen een redelijke termijn heeft ingediend.

BESLISSING

Klager is niet ontvankelijk in zijn klacht.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum als griffier op 11 september 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager en verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten