ECLI:NL:TADRARN:2013:83 Raad van Discipline Arnhem 13-67

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:83
Datum uitspraak: 30-09-2013
Datum publicatie: 31-10-2013
Zaaknummer(s): 13-67
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht onder meer dat verweerder zich grievend over klaagster heeft uitgelaten door haar in een brief aan de deken ‘geestelijk gehandicapt’ te noemen en dat hij haar dossier heeft gesloten en de toevoeging heeft gedeclareerd zonder haar hieromtrent te informeren. Verweerder had zijn bewoordingen weliswaar ontleend aan informatie van klaagsters moeder, maar dat neemt niet weg dat hij ze beter had kunnen vermijden. Gelet op zijn - op de raad als oprecht overgekomen - excuses is de raad van oordeel dat de ongelukkige keuze van die woorden van onvoldoende gewicht is om hem van zijn handelen een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De eerstgenoemde klacht is daarmee ongegrond. Sluiting dossier niet onterecht.

Beslissing van 30 september 2013

in de zaak 13-67

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 6 maart 2013 met kenmerk [ ], door de raad ontvangen op 7 maart 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement [X] de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 augustus 2013 in aanwezigheid van zowel klaagster, bijgestaan door mr. J.J. van Dort, advocaat te Naarden, als verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken met bijlagen, alsmede van de pleitaantekeningen van mr. Van Dort.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagsters moeder heeft als advocaat een zaak behandeld ten behoeve van haar cliënt [E] en/of diens (schilders)vennootschap. Nadien heeft zij zeven maanden (wanneer precies is niet gebleken) bij verweerder op kantoor gewerkt als juridisch medewerkster. Klaagster heeft zich bij e-mail van 28 juni 2011 tot verweerder gewend met het verzoek een zaak van haar tegen de schilder [E] en [H] in behandeling te nemen. Zij zouden bij het verrichten van werkzaamheden aan ‘hun’ woning veel schade hebben veroorzaakt en het werk lang niet hebben afgemaakt. Met ‘hun’ woning doelde klaagster daarbij op haar woning, waarin zijzelf woonde en waarin haar moeder woonde en kantoor hield.

2.3 Op 13 juli 2011 heeft verweerder de zaak in aanwezigheid van haar moeder met klaagster besproken. De overeenkomst van opdracht bleek door klaagster gesloten met [EW] B.V., waarvan de schilder [E] via zijn vennootschap [EB] B.V. bestuurder en enig aandeelhouder is. Het is dan ook [EW] B.V. die verweerder als klaagsters tegenpartij heeft aangemerkt en als zodanig op de toevoegingsaanvraag heeft vermeld dan wel laten vermelden. Op de aanvraag staat de paraaf van klaagster onder paragraaf 7 ten teken dat zij ermee bekend is dat het verstrekken van onjuiste gegevens kan leiden tot weigering of intrekking van de toevoeging.

2.4 Bij e-mail van 14 juli 2011 heeft verweerder een opdrachtbevestiging aan klaagster gezonden, waarin hij de aard van de kwestie nader heeft omschreven en heeft voorgesteld om een bouwkundig rapport op te laten maken waarin in kaart diende te worden gebracht welke werkzaamheden wel en niet naar behoren waren uitgevoerd en nog dienden te worden uitgevoerd, wat voor de uitgevoerde werkzaamheden een redelijk loon was en wat de geraamde kosten zouden zijn van de nog uit te voeren werkzaamheden. Voorts zou de bouwkundige de aangebrachte schade in kaart dienen te brengen. Klaagster zelf zou een overzicht toesturen van de aangerichte schade en vernielingen, alsmede een kopie van de aanneemovereenkomst en eventuele correspondentie. Deze stukken heeft verweerder niet van haar ontvangen.

2.5 Eerst op 21 september 2011 heeft klaagster aan verweerder verzocht de bouwkundige met haar contact op te laten nemen voor het opmaken van een bouwkundig rapport. [EW] B.V. is kort daarop bij vonnis van de rechtbank van 26 september 2011 in staat van faillissement verklaard. Volgens verweerder heeft klaagsters moeder niet lang daarna aan hem laten weten dat klaagster de zaak wilde laten rusten, mede vanwege gezondheidsredenen. Klaagster heeft dat laatste betwist. Verweerder heeft het dossier daarna enige tijd laten rusten.

2.6 Bij brief d.d. 25 februari 2012 heeft verweerder aan klaagster geschreven dat gezien het faillissement van [EW] B.V. er voor hem geen werkzaamheden meer resteerden zodat hij binnenkort zou overgaan tot sluiting van het dossier ‘waarmee ik u behoudens tegenbericht binnen 14 dagen na heden wel akkoord vertrouw’.

Verweerder schreef in die brief verder dat hij uit het meest recente faillissementsverslag had opgemaakt dat het er naar uit zag dat aan concurrente crediteuren geen uitkering zou kunnen worden gedaan. Hij heeft klaagster evenwel gewezen op de mogelijkheid om haar vordering in te dienen bij de curator.

2.7 Bij brief d.d. 19 januari 2012 heeft verweerder klaagster opgeroepen als getuige in een procedure voor een andere cliënte tegen de aan [E] toebehorende vennootschap [SE] B.V.. Klaagster is toen niet verschenen maar heeft aan verweerder een schriftelijke verklaring voor die zaak toegezonden.

2.8 [E] en zijn B.V. hebben 13 november 2012 een kortgedingprocedure tegen klaagster en haar moeder aanhangig gemaakt tot naleving van de geheimhoudingsplicht van klaagsters moeder die voorheen als advocaat was opgetreden van de eisers. Advocaat van eisers in dat kort geding was mr. [M]. Ter onderbouwing van zijn stelling in de dagvaarding dat klaagsters moeder vaker onrechtmatige uitlatingen doet over derden heeft mr. [M] aan verweerder verzocht om toezending van het door deze verkregen vonnis d.d. 5 oktober 2012 in de   kortgedingprocedure die verweerder tegen klaagster en haar moeder had aangespannen tot rectificatie van onrechtmatige uitlatingen over verweerder. Verweerder heeft aan dat verzoek gehoor gegeven.

2.9 Bij brieven van 23 juli 2012, 23 augustus 2012 en 1 december 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder. In zijn reactie aan de deken van 17 augustus 2012 heeft verweerder vermeld dat klaagster geestelijk gehandicapt is.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder in klaagsters zaak geen werkzaamheden heeft verricht en desalniettemin de eigen bijdrage aan haar in rekening heeft gebracht;

b) verweerder zich grievend over klaagster heeft uitgelaten door klaagster in zijn brief d.d. 17 augustus 2012 aan de deken [] ‘geestelijk gehandicapt’ te noemen;

c) verweerder het dossier van klaagster heeft gesloten en de toevoeging heeft gedeclareerd zonder klaagster hieromtrent te informeren;

d) verweerder samen heeft gespannen met een tegenpartij van klaagster, te weten [E]; hij heeft diens advocaat gevraagd een kort geding tegen klaagster aan te spannen zodra klaagster op vakantie was.

4 VERWEER

4.1 Klaagster heeft verweerder niet voorzien van de voor de verdere behandeling van haar zaak benodigde bescheiden. Toen eenmaal het faillissement van [EW] B.V. was uitgesproken heeft hij de zaak van klaagster laten rusten. Toen duidelijk werd dat in het faillissement geen uitkeringen konden worden gedaan aan concurrente schuldeisers heeft hij klaagster bij brief d.d. 25 februari 2012 geschreven dat hij het dossier behoudens tegenbericht zou sluiten.

4.2 In maart 2012 is verweerder tot daadwerkelijke sluiting overgegaan en heeft hij de toevoeging ter declaratie ingediend onder opgave van de door hem bestede tijd van vier uur.

4.3 Verweerder heeft klaagster met het gebruik van de woorden ‘geestelijk gehandicapte dochter’ in zijn verweer tegen de klacht van 17 augustus 2012 niet willen kwetsen of beledigen. Hij heeft niet meer of anders willen aangeven dan dat zij een geestelijke handicap heeft. Dat had hij begrepen uit eerdere uitlatingen van klaagsters moeder.

4.4 Hij heeft niet met de advocaat van [E] tegen klaagster samen gespannen. Hij heeft enkel voldaan aan het verzoek van mr. [M] om toezending van het tegen klaagster en haar moeder in kort geding verkregen vonnis.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a en c)

5.1 Verweerder heeft, anders dan in de klacht wordt gesteld, wel degelijk werkzaamheden in klaagsters zaak verricht. Weliswaar minder dan door klaagster beoogd, maar daar was dan ook reden toe.

Uit de e-mail van verweerder van 14 juli 2011 valt op te maken dat verweerder de zaak genoegzaam met klaagster heeft besproken en dat afspraken zijn gemaakt over hetgeen vervolgens door klaagster te doen was. Niet is gebleken dat klaagster verweerder de benodigde informatie heeft verstrekt. Het faillissement van [EW] B.V. gooide vervolgens roet in het eten; over het verloop daarvan heeft verweerder zich laten informeren en op zijn beurt weer klaagster geïnformeerd. Dat hij op basis van de van de curator ontvangen verslagen heeft geconcludeerd de zaak niet verder te vervolgen en het dossier te sluiten is alleszins te billijken. Anders dan klaagster heeft gesteld heeft verweerder haar daarover bij brief d.d. 25 februari 2012 wel degelijk op de hoogte gebracht. Klaagsters verwijten dat verweerder haar voor niets de opgelegde eigen bijdrage van € 125,00 heeft laten betalen en het dossier heeft gesloten zonder klaagster daarvan op de hoogte te stellen zijn dan ook niet terecht. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.2 Het gebruik door verweerder van de woorden ‘geestelijk gehandicapt’ met betrekking tot de persoon van klaagster acht de raad bepaald ongelukkig. Deze bewoordingen kunnen gemakkelijk aanleiding geven tot een verkeerde interpretatie. Uit de door klaagster zelf over haar aandoening gegeven informatie en de informatie in het dossier kan worden opgemaakt dat klaagster in haar leven te kampen heeft gehad met de gevolgen van een reeds voor haar geboorte gegroeide tumor in de hersenen. Deze gevolgen hebben wel tot beperkingen geleid maar die lijken niet onder een eenduidige noemer te brengen. Verweerder had zijn bewoordingen weliswaar ontleend aan de informatie die hij van klaagsters moeder had gekregen, maar dat neemt niet weg dat hij ze beter had kunnen vermijden, temeer daar niet duidelijk is welk doel hij daarmee wilde dienen en daar hij er rekening mee moest houden dat ze aan klaagster ter ore of onder ogen zouden komen.

Verweerder heeft ter zitting van de raad tot uitdrukking gebracht dat het hem spijt dat zijn woorden als diffamerend op klaagster zijn overgekomen. Dat is zeker niet zijn bedoeling geweest. Gelet op deze - op de raad als oprecht overgekomen - excuses is de raad van oordeel dat het ongelukkige gebruik van de gekozen woorden door verweerder van onvoldoende gewicht is om hem van zijn handelen een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De klacht is daarmee ongegrond.

Ad klachtonderdeel d) 

5.3 Het stond verweerder vrij om desgevraagd aan mr. [M] afschrift te verstrekken van het kortgedingvonnis in de tussen hem en klaagster en haar moeder gevoerde procedure. Niet is gebleken dat de gang van zaken een andere is geweest en dat hij met mr. [M] tegen klaagster heeft samen gespannen. Ook dit onderdeel van de klacht wordt dan ook als ongegrond afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

De klacht van klaagster tegen verweerder is in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, J.R.O. Dantuma, P.R.M. Noppen en B.E.J.M. Tomlow, leden, bijgestaan door mr. M.Y.A. Verhoeven als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 30 september 2013.

griffier voorzitter