ECLI:NL:TADRARN:2013:70 Raad van Discipline Arnhem 13-88

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:70
Datum uitspraak: 29-08-2013
Datum publicatie: 25-10-2013
Zaaknummer(s): 13-88
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht tegen deken. Het verwijt dat verweerder geen nader onderzoek zou hebben ingesteld naar aanleiding van klachten die klager tegen zijn voormalige advocaten heeft ingediend, is niet terecht. Uit het aan de voorzitter ter beschikking staande dossier, blijkt het tegendeel. Ook stond het verweerder vrij te onderzoeken of een regeling tot de mogelijkheden behoorde. Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van 29 augustus 2013

in de zaak 13-88

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [ ]

adres

klager

tegen:

mr. X

advocaat te U., in diens hoedanigheid van deken

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 12 augustus 2013 met kenmerk K13/MNE01, door de raad ontvangen op 12 augustus 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft een conflict met zijn platenmaatschappij. Over dit conflict is geprocedeerd. Op 30 augustus 2007 heeft het hof in Amsterdam een arrest gewezen waarbij klager in het ongelijk is gesteld. Door ten minste twee cassatieadvocaten is een negatief cassatieadvies gegeven. Klager heeft geen advocaat bereid gevonden om beroep in cassatie in te stellen.

1.3 Op verzoek van zowel klager als de deken heeft een aantal advocaten beoordeeld of klager een schadevergoeding kon vorderen van een van zijn voormalige advocaten. Deze advocaten hebben negatief geadviseerd.

1.4 Op verzoek van de toenmalige Utrechtse deken heeft mr. S. klager geadviseerd over de mogelijkheden en risico’s van een schadevergoedingsactie. In dit verband heeft verweerder samen met mr. S. een bespreking gevoerd met klager bij hem thuis. Verweerder heeft vervolgens overleg gepleegd met de beroepsaansprakelijkheidsverzekering van de aangeklaagde advocaten. De verzekeraar heeft onder voorbehoud van goedkeuring van de uiteindelijke beslisser het aanbod gedaan tot betaling van een bedrag van € 5.000,- onder voorwaarde dat klager zijn aanspraken op de advocaten zou laten rusten. Klager heeft dat voorstel niet aanvaard.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder (als deken) tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door klager tijdens een bezoek aan diens huis mede te delen dat zijn advocaten tekort waren geschoten en vervolgens te beloven dat hij de klachten zou onderzoeken, maar deze belofte niet waar te maken en niets van zich te laten horen.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

3.2 Artikel 46c lid 2 Advocatenwet bepaalt dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld,  hetgeen betekent dat de deken een grote vrijheid toekomt in de inrichting van het onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte ervan.

3.3 Uit het dossier valt af te leiden dat verweerder -nadat hij een uitvoerige bespreking met klager heeft gehouden- contact heeft opgenomen met de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar om te bezien of er mogelijkheden waren om een (minnelijke) regeling te treffen. Verweerder heeft klager hier schriftelijk over geïnformeerd. Uit de reactie van klager blijkt dat hij de door verweerder gestuurde brieven moet hebben ontvangen.

Het verwijt dat verweerder niets meer van zich zou hebben laten horen, treft dan ook geen doel.

3.4 Door te onderzoeken of er een regeling kon worden getroffen, heeft verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Een dergelijke handelwijze past binnen de vrijheid als hiervoor onder 3.2 bedoeld.

3.5 Het verwijt dat verweerder, ook na die bemiddeling, geen nader onderzoek zou hebben ingesteld naar aanleiding van klachten die klager tegen zijn voormalige advocaten heeft ingediend, is niet terecht. Uit het aan de voorzitter ter beschikking staande dossier, blijkt namelijk het tegendeel. Hieruit kan worden afgeleid dat alle klachten die klager tegen verschillende advocaten heeft ingediend, na onderzoek, door de deken aan de raad zijn doorgeleid. Die klachten hebben ook geleid tot beslissingen van (de voorzitter van) de raad van discipline.

BESLISSING

De klacht is in al zijn onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 29 augustus 2013

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 3 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

-   de deken van de Nederlandse Orde van advocaten