ECLI:NL:TADRARN:2013:69 Raad van Discipline Arnhem 13-221

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:69
Datum uitspraak: 25-09-2013
Datum publicatie: 25-10-2013
Zaaknummer(s): 13-221
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Het is niet gebleken dat verweerster in het hoger beroep niet bevoegd zou zijn geweest om haar cliënte te vertegenwoordigen Klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van 25 september 2013

in de zaak 13-221

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [  ]

klager

tegen:

mw. mr. X

advocaat te W.

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 11 september 2013 met kenmerk RvT 1213-9522/LB/sd, door de raad ontvangen op 12 september 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 KLACHT

1.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) In hoger beroep de wederpartij van klager te vertegenwoordigen, in de wetenschap dat haar opdrachtgever geen bevoegd rechtspersoon in de kwestie was;

b) Hierdoor het mediationcontract te schenden.

2 VERWEER

2.1 Verweerster voert tegen de klachten verweer. Haar verweer komt bij de beoordeling van de klacht aan de orde.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan met toepassing van art. 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

De klacht heeft de volgende achtergrond. Vanaf 2001 zijn klager en de Woningbouwvereniging Amerongen verwikkeld in verschillende juridische procedures. Daarin ging het om geluidsoverlast die klager stelde te ondervinden van zijn benedenbuurman. Klager startte procedures om te bewerkstelligen dat de woningbouwvereniging maatregelen nam ter opheffing van de geluidsoverlast.

Na de eerste procedure volgt een eindvonnis waarin klager in het ongelijk wordt gesteld. In 2003 volgde een procedure bij de Huurcommissie. In de loop van de procedure (het is dan 2004) is een mediation-traject ingezet. Tevergeefs.

In 2006 volgt een nieuwe procedure bij de kantonrechter over dezelfde kwestie. De vordering van klager wordt afgewezen. In 2008 spreekt klager de woningbouwvereniging opnieuw aan: hij vordert herroeping van het vonnis uit 2006. Deze vordering wordt in 2009 afgewezen. In 2010 en 2011 wordt opnieuw geprocedeerd, opnieuw herroeping gevorderd, ditmaal niet alleen van het vonnis uit 2006 maar ook van dat uit 2009. De vorderingen zijn afgewezen. Van deze afwijzing volgt appel waarover in 2011 en 2012 wordt geprocedeerd. Klager wordt in dat hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Verweerder heeft blijkens haar verweer als advocaat van de wederpartij, de woningbouwvereniging, in 2008 voor het eerst bemoeienis gekregen met de zaak.

Deze laatste – onweersproken – stelling brengt mee dat verweerster geen bemoeienis heeft gehad met de mediation in 2004. Dat leidt tot de conclusie dat klachtonderdeel 2, wat daar verder van zij, kennelijk ongegrond is.

Het is onduidelijk gebleven dat verweerster in het hoger beroep niet bevoegd zou zijn geweest om de woningbouwvereniging te vertegenwoordigen, omdat de natuurlijke personen die haar die opdracht namens de woningbouwvereniging gaven niet bevoegd zouden zijn geweest. Daarom treft dit klachtonderdeel hetzelfde lot.

De voorzitter zal alle klachtonderdelen daarom als kennelijk ongegrond afwijzen.

BESLISSING

Wijst de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. G.H.J. Spee als griffier op 25 september 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 26 september 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van advocaten