ECLI:NL:TADRARN:2013:167 Raad van Discipline Arnhem 13-246

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:167
Datum uitspraak: 02-12-2013
Datum publicatie: 16-12-2013
Zaaknummer(s): 13-246
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. derden, subonderwerp: Benadeelde crediteur
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. De cliënt van verweerder heeft zijn factuur betaald met geld van de sportvereniging waar hij penningmeester van was en gesteld hiervoor toestemming te hebben verkregen. Die toestemming bleek in werkelijkheid niet te zijn gegeven. De raad oordeelt dat de handelwijze van verweerder niet toelaatbaar is. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij zijn cliënt op voorhand had gevraagd de vermeende toestemming schriftelijk door het bestuur van de sportvereniging te laten bevestigen. Voor verweerder moet al snel duidelijk zijn geweest dat zijn cliënt onbevoegd over de gelden had beschikt. Verweerder had daar minst genomen gerede twijfel over moeten hebben. Verweerder mocht zich niet verschuilen achter zijn cliënt die stelde de benodigde toestemming wel te hebben verkregen. Klacht gegrond. Maatregel van schorsing voor de duur van een maand.

Beslissing van 2 december 2013

in de zaak 13-246

naar aanleiding van de klacht van:

de heer Van S.

namens het bestuur van S.V. H.

[adres]

klager

tegen:

mr. X.

advocaat te B.

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 oktober 2013 met kenmerk 13-0217 RvT/LB/ml, door de raad ontvangen op 3 oktober 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2013 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mr. M.R. Vossen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder is advocaat van de heer T.

T. was een bedrag van € 18.000,- verschuldigd aan verweerder, wegens verrichte werkzaamheden.

2.3 T. was de penningmeester van sportvereniging SV H.[ ]. In die hoedanigheid heeft hij zonder medeweten en toestemming van het bestuur van die vereniging een bedrag van € 18.000,- aan het bouwdepot van de sportvereniging onttrokken. Hij heeft dit bedrag gebruikt om zijn privé-factuur aan verweerder te voldoen.

2.4 Direct nadat het bestuur deze betaling heeft ontdekt, heeft het bestuur de penningmeester op non-actief gesteld en hem gesommeerd om het ten onrechte betaalde bedrag van €18.000,- terug te betalen. T. heeft ook erkend deze betaling verricht te hebben, terwijl hij daartoe niet bevoegd was.

2.5 Ook verweerder is door het bestuur van de sportvereniging, en later door diens advocaat, aangeschreven en gesommeerd om tot terugbetaling van het bedrag over te gaan. Verweerder heeft niet (inhoudelijk) gereageerd op de verzoeken van de sportvereniging en diens advocaat. De sportvereniging [ ] heeft een kort geding opgestart teneinde het bedrag terug te krijgen.

2.6 Uiteindelijk heeft er een bespreking plaatsgevonden in het kader van de klachtprocedure, waarbij overeenstemming is bereikt over de hoogte van het terug te betalen bedrag en zijn er afspraken gemaakt over terugbetaling van het bedrag door verweerder aan de sportvereniging.

2.7 Verweerder heeft uiteindelijk een week later dan afgesproken het overeengekomen bedrag aan de sportvereniging [ ] terugbetaald. Het kort geding is hierop door de sportvereniging ingetrokken.

2.8 Bij brief van 1 augustus 2013 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) Onvoldoende onderzoek te doen naar de juistheid van de betaling die hij ontvangen heeft van [de sportvereniging].

b) Te weigeren om op eerste verzoek het bedrag terug te betalen toen hem duidelijk was of moest zijn dat het bedrag onterecht door [de sportvereniging] aan hem is betaald;

c) Het onterecht ontvangen bedrag onder zich te houden;

d) In strijd te handelen met hetgeen een goed advocaat betaamt.

4 BEOORDELING

De klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en beoordeling.

4.1 Uit het gespreksverslag dat de klachtonderzoeker van de Raad van Toezicht heeft opgesteld, begrijpt de raad dat de cliënt van verweerder hem mondeling had meegedeeld met het bestuur van de sportvereniging afspraken te hebben gemaakt over een lening om de kosten van verweerder te kunnen voldoen. Zijn cliënt zou toestemming hebben gekregen van het bestuur om een bedrag van € 18.000,- over te maken van de rekening van de sportvereniging ter voldoening van een privé-factuur. Die toestemming zou in een later stadium nog schriftelijk worden bevestigd, hetgeen niet is gebeurd.

4.2 Toen het bestuur van de sportvereniging de betaling had ontdekt, hebben de sportvereniging en, later, haar advocaat verweerder gesommeerd om het ten onrechte betaalde bedrag van € 18.000,- terug te betalen. Verweerder heeft in eerste instantie geweigerd het geld aan de sportvereniging terug te betalen.

Daarop heeft klager een kort geding aanhangig gemaakt. Uiteindelijk is het kort geding niet doorgegaan omdat verweerder het bedrag heeft teruggestort. Dit is een week later gebeurd dan partijen met elkaar hadden afgesproken.

4.3 De raad oordeelt dat de handelwijze van verweerder niet toelaatbaar is. Van verweerder had verwacht mogen worden dat hij zijn cliënt op voorhand had gevraagd de vermeende toestemming schriftelijk door het bestuur te laten bevestigen. Voor verweerder moet al snel duidelijk zijn geweest dat zijn cliënt onbevoegd over de gelden had beschikt. Verweerder had daar minst genomen gerede twijfel over moeten hebben. Verweerder mocht zich niet verschuilen achter zijn cliënt die stelde de benodigde toestemming wel te hebben verkregen.

4.4 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder niet gehandeld zoals een goed advocaat betaamt.

Verweerder had bovendien de gelden in ieder geval niet langer meer onder zich mogen houden nadat hem door [de sportvereniging] medegedeeld was dat de betaling onbevoegd is geschied. De raad rekent het verweerder in ernstige mate aan dat [de sportvereniging] een kort geding aanhangig heeft moeten maken om hem tot betaling te bewegen. Evenzeer rekent de raad het verweerder aan dat hij zich vervolgens niet stipt gehouden heeft aan de met [de sportvereniging] gemaakte  betalingsafspraak.

De klacht is daarmee in al zijn onderdelen gegrond.

4.5 Op zitting heeft klager zich er nog over beklaagd dat verweerder geen excuusbrief heeft geschreven, ondanks de hierover gemaakte afspraak. Dit klachtonderdeel laat de raad buiten beschouwing, nu dit voor het eerst ter zitting ter sprake is gebracht en verweerder op dit klachtonderdeel niet heeft kunnen reageren.

5 MAATREGEL

5.1 In de gedragingen van verweerder, het zonder navraag behouden van een betaling die aanleiding geeft tot gerede twijfel over de herkomst daarvan, en, nadat bleek dat de betaling onbevoegd was geschied, de langdurige weigering van verweerder om het bedrag terug te betalen -er moest een kort geding aanhangig gemaakt worden en uiteindelijk werd pas een week later dan partijen hadden afgesproken betaald- vindt de raad aanleiding om de maatregel van een schorsing op te leggen. Mede gelet op de antecedenten van verweerder, is de raad van oordeel dat de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing van een maand geboden is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- beoordeelt de klacht van klager tegen verweerder in al zijn onderdelen gegrond en

- legt aan verweerder op de maatregel van schorsing in de uitoefening van zijn praktijk voor de duur van één maand.

Aldus gewezen door mr. H.H.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, E.A.T.M. Steverink en C.J. Lunenberg-Demenint, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.