ECLI:NL:TADRARN:2013:165 Raad van Discipline Arnhem 13-165

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:165
Datum uitspraak: 02-12-2013
Datum publicatie: 16-12-2013
Zaaknummer(s): 13-165
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat en haar opvolger. Klaagster klaagt erover dat verweerster met haar had afgesproken haar werkzaamheden op basis van no cure no pay te verrichten, hetgeen door verweerster is betwist. Door het achterwege laten van een schriftelijke vastlegging heeft  verweerster het naar het oordeel van de raad over zichzelf afgeroepen dat thans niet meer vast te stellen is welke financiële afspraken er zijn gemaakt. De raad acht het op basis van het verhandelde ter zitting evenwel niet waarschijnlijk dat verweerster een no cure no pay-afspraak heeft gemaakt. Ook de overige klachten zijn ongegrond.

Beslissing van 2 december 2013

in de zaak 13-165

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw D.

[adres] 

klaagster

tegen:

mr. X

advocaat te V.

verweerder

mw mr. Y.

advocaat te V

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 3 juli 2013 met kenmerk RvT 1213-9626/LB/sd, door de raad ontvangen op 4 juli 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2013 in aanwezigheid van klaagster en verweerders. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken zoals vermeld op de bij de brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft zich in september 2001 tot verweerster gewend met het verzoek haar bij te staan in een geschil tussen klaagster en de verhuurder van de bedrijfsruimte van klaagster. Verweerster was destijds werkzaam bij een kantoor in Amsterdam.

2.3 Per 1 september 2012 is verweerster overgestapt naar een kantoor in Veenendaal. Verweerster heeft klaagsters dossier in diezelfde periode overgedragen aan verweerder, tevens werkzaam bij hetzelfde kantoor in Veenendaal.

2.4 Eind januari 2013 heeft de partner van klaagster verweerder in een andere zaak om rechtsbijstand verzocht.

2.5 Klaagster is in november 2012 door de verhuurder gedagvaard in kort geding. Bij vonnis d.d. 4 februari 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam de verhuurder in het gelijk gesteld.

2.6 Kort voor het vonnis heeft klaagster de samenwerking opgezegd en verweerder verzocht het dossier over te dragen.

2.7 Bij ongedateerde brief, door de deken ontvangen op 12 februari 2013, heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerders.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) Klaagster slecht advies te geven;

b) In geval van verweerster, klaagster een declaratie te sturen terwijl zou zijn afgesproken dat verweerster haar werkzaamheden op basis van no cure no pay zou verrichten;

c) In het geval van verweerster, te weinig zorgvuldigheid te betrachten bij het overdragen van het dossier aan verweerder;

d) In geval van verweerder, slecht bereikbaar te zijn.

4 VERWEER

4.1 Verweerders voeren tegen de klachten verweer. Op de inhoud daarvan zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klaagster verwijt verweerders dat zij haar slecht advies hebben gegeven.

De raad overweegt in dit verband dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de zaak tijdens het eerste intake-gesprek uitvoerig met klaagster is besproken. Zoals ter zitting door klaagster is erkend, gaf verweerster klaagster niet veel kans om met succes op te komen tegen de stankoverlast die werd veroorzaakt door de rotishop gelegen onder de door haar gehuurde bedrijfsruimte, omdat klaagster bij het aangaan van de huurovereenkomst al wist dat zij van de rotishop geuroverlast zou kunnen verwachten en klaagster de verhuurder hier ook nimmer op had aangesproken. In de kort geding procedure heeft de voorzieningenrechter mede op deze gronden geoordeeld dat klaagster gehouden kon worden aan de nakoming van de huurovereenkomst. Dat verweerders klaagster op dit punt niet goed zouden hebben geadviseerd, is dan ook niet gebleken. De raad betrekt daarbij dat klaagster het aanbod heeft gedaan verweerster te betalen voor het gesprek dat is gevoerd met de verhuurder. Kennelijk was klaagster hierover niet ontevreden.

5.2 Dat verweerders klaagster op andere onderdelen slecht zou hebben geadviseerd, heeft klaagster niet gesteld en is de raad op basis van de dossierstukken ook niet gebleken.

5.3 De raad is dan ook van oordeel dat de klacht op dit onderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel b)

5.4 Klaagster stelt dat verweerster met haar had afgesproken haar werkzaamheden op basis van no cure no pay te verrichten. Verweerster heeft betwist zo’n afspraak te hebben gemaakt. Wel  heeft klaagster erkend dat zij heeft nagelaten de financiële afspraken schriftelijk vast te leggen en dat zij daarbij zorgvuldiger had moeten handelen.

5.5 Door het achterwege laten van een schriftelijke vastlegging heeft  verweerster het over zichzelf afgeroepen dat thans niet meer vast te stellen is welke afspraak verweerster met klaagster heeft gemaakt over het in rekening te brengen honorarium. Van verweerder mag ook een vastlegging van haar tariefafspraak worden verwacht.

5.6 De raad acht het op basis van het verhandelde ter zitting evenwel niet waarschijnlijk dat verweerster met klaagster is overeengekomen haar werkzaamheden op basis van een no cure no pay-tarief te verrichten. Klaagster heeft ter zitting erkend dat verweerster haar zaak niet veel kans van slagen gaf. Niet valt in te zien waarom verweerster in zo’n geval bereid zou zijn haar vergoeding afhankelijk te stellen van het te behalen resultaat.

5.7 Omdat de klacht gebaseerd is op de stelling dat een no cure no pay-tarief is overeengekomen, en van een dergelijke tariefafspraak niet gebleken is, is de klacht op dit onderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel c)

5.8 Verweerster heeft gemotiveerd aangegeven dat zij door persoonlijke omstandigheden genoodzaakt werd de zaak van klaagster over te dragen en dat klaagster zich niet tegen die overdracht heeft verzet. Klaagster is door middel van brieven over die overdracht geïnformeerd en klaagster heeft uiteindelijk zelf -toen zij een dagvaarding ontving- verweerder benaderd met het verzoek haar bij te staan.

5.9 Naar het oordeel van de raad is dan ook niet komen vast te staan dat de overdracht onzorgvuldig zou zijn geweest.

5.10 Dit onderdeel van de klacht is daarom eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel d)

5.11 Klaagster heeft gesteld dat zij meerdere malen telefonisch contact heeft opgenomen met het kantoor van verweerder met het verzoek te worden teruggebeld. Verweerder heeft nauwelijks contact met klaagster gezocht.

Verweerder heeft dit niet ontkend, maar heeft in dit verband gesteld dat er in eerste instantie geen aanleiding was om contact te zoeken met klaagster of haar partner omdat er nog geen procedure werd opgestart en voorts dat hij in de laatste week van januari 2013 door omstandigheden niet in de gelegenheid is geweest snel terug te bellen. Voor verweerder was het vertrouwen weg toen klaagster meedeelde een klacht in te zullen dienen.

5.12 Naar het oordeel van de raad had van verweerder zeker mogen worden verwacht dat hij eerder contact had gezocht met klaagster, juist ook omdat klaagster verschillende malen telefonisch contact zocht met zijn kantoor. De raad is echter van oordeel dat voormeld tekortschieten van verweerder, te weten het niet (snel) reageren op terugbel-verzoeken, van onvoldoende gewicht is om ter zake aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H.H.M. Steenberghe, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, E.A.T.M. Steverink en C.J. Lunenberg-Demenint, leden, bijgestaan door mr. G.H.J. Spee als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 2 december 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 2 december 2013  per aangetekende post verzonden aan:

- klaagster

- verweerders

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.