ECLI:NL:TADRARN:2013:152 Raad van Discipline Arnhem 13-116

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:152
Datum uitspraak: 14-06-2013
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): 13-116
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht van schuldeisers in faillissement waarin verweerder curator is kennelijk ongegrond.

Beslissing van 14 juni 2013

in de zaak 13-116

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

klager sub 1

[naam vereniging]

klaagster sub 2

[adres]

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 16 mei 2013, door de raad ontvangen op 17 mei 2013 en van de stukken 1 tot en met 8 die zijn vermeld op de inventarislijst die zich bij deze brief bevindt.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Op 26 september 2011 is de besloten vennootschap [naam] B.V. in staat van faillissement verklaard met benoeming van verweerder tot curator. De zeggenschap van [naam] B.V. was in handen van de heer R.

1.3 Klager sub 1 is aannemer en is schuldeiser van [naam] B.V. Klager sub 1 en leden van klaagster sub 2 voelen zich gedupeerd door de heer R. Zij stellen zich op het standpunt dat de heer R. met opzet [naam] B.V. failliet heeft laten gaan, na met geldstromen te hebben geschoven. Als gevolg van deze handelwijze zijn klager sub 1 en leden van klaagster sub 2 opzettelijk financieel gedupeerd door de heer R.

1.4 Klager sub 1 en leden van klaagster sub 2 hebben zich met hun klachten over de heer R. tot verweerder gewend.

1.5 Bij brief d.d. 9 januari 2013 heeft klager sub 1 zich, mede namens klaagster sub 2, tot de rechter commissaris in het faillissement van [naam] B.V. gewend met het verzoek om actie te ondernemen en een onderzoek  te doen naar de oplichtingspraktijken van de heer R. Zij stelden dat verweerder onvoldoende ondernomen heeft om de heer R. te stoppen.

1.6 Bij brief d.d. 4 februari 2013 is namens de rechter commissaris het volgende aan klagers bericht: “Naar aanleiding van uw brief heb ik de curator mij (meer uitgebreid) laten informeren over de stand van de afwikkeling (…) De curator heeft bij mij niet de indruk achtergelaten dat hij zijn taken niet naar behoren vervult. Ik zal uiteraard het verdere verloop nauwlettend in het oog houden.”

1.7 Bij brief van 22 januari 2013 heeft klager sub 1, mede namens [naam klaagster sub 2] de onderhavige klacht ingediend bij de deken in het arrondissement Midden-Nederland.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) niet te reageren op vragen en verzoeken om informatie van klagers;

b) niet te reageren op de concrete bewijzen die klagers hebben aangeleverd;

c) geen onderzoek te doen naar de mogelijkheid van de Actio Pauliana waar het gaat om handelingen van de heer R. voor en tijdens het faillissement van  [naam] B.V.;

d) niet te reageren op de waarschuwingen van klagers omtrent de heer R.;

e) zich voor zijn werk als curator te laten betalen, terwijl hij zijn werk niet of in elk geval niet goed doet;

f) nalatig te zijn geweest in het veiligstellen van de goederen van klager sub 1, waarna de goederen zijn verdwenen.

3 BEOORDELING

3.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

3.2 Het handelen van verweerder is, omdat hij advocaat is en omdat hij, ook in zijn kwaliteit als advocaat-curator, met zijn handelwijze voor het beeld van de advocatuur medebepalend kan zijn, onderworpen aan het tuchtrecht dat voor advocaten geldt. Daarbij moet wel in aanmerking worden genomen dat de wijze waarop een advocaat-curator de aan hem toevertrouwde belangen van crediteuren dient te behandelen wordt geregeld door de Faillissementswet en dat dat handelen eerst en vooral is onderworpen aan het toezicht van de rechter-commissaris. De tuchtrechter heeft pas aanleiding of reden om op te treden als het handelen van de curator mis is of zeer waarschijnlijk mis is geweest en als de gemaakte fouten het vertrouwen dat in de advocatuur mag worden gesteld (lijken te) raken. Dit bepaalt en beperkt de ruimte die de tuchtrechter heeft om het handelen van de advocaat-curator zelfstandig te toetsen.

3.3 Van belang is allereerst dat de rechter-commissaris klagers in zijn brief van 4 februari 2013 heeft laten weten dat hij de kritiek van klagers op het optreden van de verweerder niet deelt.

3.4 Verder is van belang dat de wijze waarop de curator behoort te communiceren over de voortgang van de afwikkeling van de boedel geregeld is in de Faillissementswet. Er is geen verplichting voor de curator om daarnaast nog eens uitgebreid met de verschillende schuldeisers in discussie te gaan, bijzondere omstandigheden, waarvan hier niet is gebleken, daargelaten.

3.5 Dat klager sub 1 of leden van klaagster sub 2 dusdanig stevige, betrouwbare en snel te gebruiken gegevens (concrete bewijzen) hebben aangeleverd, waaruit blijkt dat er door de heer R. met gebruik van de gefailleerde B.V. malversaties zijn gepleegd komt niet uit de verf. Het is niet aan de tuchtrechter om daarnaar zelfstandig onderzoek te doen. Klachtonderdelen a), b), c) en d) springen daarop af en zijn kennelijk ongegrond.

3.6 Evenmin komt uit de verf dat de curator zijn werk niet goed doet of heeft gedaan en dat hij tekort is geschoten in het veiligstellen van de goederen van klager, hoe dat laatste ook precies mag liggen. Daarop stuit klachtonderdeel f) af. Ook dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

3.7 Klachtonderdeel e) gaat uit van de veronderstelling dat de curator zijn werk niet goed doet of heeft gedaan, maar ook dat is onvoldoende onderbouwd. He tuchtrecht komt pas in beeld als er duidelijke aanknopingspunten zijn dat een advocaat heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt. Daarvan is op geen enkele wijze gebleken. Ook klachtonderdeel e) is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht wordt in al zijn onderdelen afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 14  juni 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 17 juni 2013 per aangetekende en per gewone post verzonden aan:

- klagers

en per gewone post aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten