ECLI:NL:TADRARN:2013:150 Raad van Discipline Arnhem 13-34

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:150
Datum uitspraak: 12-08-2013
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): 13-34
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening en over de wijze van declareren. Partijen waren bij aanvang van de werkzaamheden overeengekomen dat aan verweerder een bankgarantie zou worden verstrekt voor de betaling van zijn declaratie en dat verweerder een vast bedrag in rekening zou brengen voor zijn werkzaamheden. Klager beklaagt zich over onjuiste declaratie, over verweerders gebrek aan expertise in het strafrecht en over de wijze waarop verweerder de bankgarantie heeft geïncasseerd. Klachten zijn ongegrond.

Beslissing van 12 augustus 2013

in de zaak 13-34

naar aanleiding van de klacht van:

de heer [naam]

[adres

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 28 januari 2013 met kenmerk RvT 1112-9444, door de raad ontvangen op 29 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 6 mei 2013 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- voormelde brief van de deken d.d. 28 januari 2013 en van de op de zich bij deze brief bevindende inventarislijst genoemde stukken genummerd van 1 tot en met 11.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager en verweerder hebben al geruime tijd (meer dan 10 jaar) een zakelijke relatie waarbij verweerder klager en een aantal vennootschappen van klager en zijn echtgenote bijstond in diverse civielrechtelijke kwesties.

2.3 Klager is in 2002 in staat van faillissement verklaard. De curator in het faillissement van klager heeft op 7 november 2002, op 17 juni 2003 en op 10 februari 2005 aangifte van strafbare feiten tegen klager gedaan. Deze aangiftes hebben geresulteerd in een omvangrijk strafrechtelijk onderzoek tegen klager.

2.4 Klager is door het Openbaar Ministerie gedagvaard om op 19 juli 2006 te verschijnen voor de meervoudige kamer van de rechtbank Assen. Nadien is zijn strafzaak meerdere malen aangehouden.

2.5 In de periode 2006 tot begin 2009 werd klager in zijn strafzaak bijgestaan door advocatenkantoor A. Begin juni 2009 heeft klager zijn opdracht aan advocatenkantoor A. om hem bij te staan bij de strafzaak beëindigd omdat het hem niet lukte om met advocatenkantoor A. overeenstemming te bereiken over de wijze waarop de (nog te verrichten) werkzaamheden van kantoor A. door klager zouden worden betaald. Op 23 juni 2009 was bij de rechtbank een zitting gepland waarbij de strafzaak tegen klager zou worden voortgezet.

2.6 Begin juni 2009, kort voor de zitting van 23 juni 2009, zijn klager en verweerder overeengekomen dat verweerder de rechtsbijstand aan klager in de strafzaak zou overnemen van advocatenkantoor A.

2.7 Klager en verweerder zijn bij aanvang van de rechtsbijstand in de strafzaak overeengekomen dat een relatie van klager, [B] B.V., een bankgarantie ten bedrage van € 30.000,-- aan verweerder zou verstrekken ten behoeve van de door verweerder voor klager in de strafzaak te verrichten werkzaamheden. 

2.8 In juli 2009 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd, gedateerd 10 juli 2009. Op deze declaratie is vermeld:

“Inzake: strafzaak

Honorering incl. verschotten, als overeengekomen   € 20.500,--

19% BTW        €   3.895,--

€ 24.395,-- “

2.9 Op 15 juli 2009 is door [B] B.V. vanuit de bankgarantie van € 30.000,-- een bedrag van € 24.395,-- aan verweerder betaald.

2.10 Bij e-mails van 10 september 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager onjuiste declaraties heeft toegezonden;

b) hij klager, in de strafzaak, geen adequate rechtshulp heeft verleend;

c) hij klager niet op de hoogte heeft gesteld van zijn gebrek aan expertise in het strafrecht;

d) hij geprobeerd heeft klager te chanteren door te dreigen informatie aan klagers curator door te geven;

e) hij aperte onjuistheden aan de (opvolgend) raadsman van klager heeft gedebiteerd;

f) hij zich een door een derde afgegeven borg (de genoemde bankgarantie) onrechtmatig heeft toegeëigend.

3.2 Klager stelt ter toelichting op de klachten dat hij ondanks herhaalde verzoeken geen specificatie heeft ontvangen van de nota d.d. 10 juli 2009 ten bedrage van € 24.395,--. Volgens klager waren partijen voor de rechtsbijstand van verweerder een uurtarief van € 200,-- overeengekomen en kan verweerder niet meer dan 40 uur aan de zaak gewerkt hebben, simpelweg omdat hij niet langer dan 4 dagen voorafgaand aan de zitting van 23 juni 2009 over de stukken beschikte.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat partijen een vast bedrag van € 20.000,-- (excl. BTW) zijn overeengekomen voor de door hem aan klager te verlenen rechtsbijstand in de strafzaak. De strafzaak heeft twee hele procesdagen in beslag genomen. Verweerder acht zich niet gehouden om na bijna 3 jaar nog een specificatie te verstrekken.

4.2 Verweerder stelt dat het bedrag van € 24.395,-- door [B] B.V. vanuit de bankgarantie die hem was verstrekt, met instemming van klager op 15 juli 2009 aan hem is overgemaakt.

4.3 Toen klager zich in 2012 op het standpunt stelde dat verweerder gehouden was een deel van het bedrag van € 24.395,-- aan hem terug te betalen heeft verweerder inderdaad aangegeven dat, indien hij gehouden zou zijn een betaling aan klager te verrichten, deze betaling aan de curator gemeld zou moeten worden.

5 BEOORDELING

5.1 Bij de stukken zoals deze door de deken zijn ingestuurd bevinden zich een e-mail van klager aan de deken d.d. 10 september 2012 en een faxbrief van klager aan mr. Vlaskamp, lid van de raad van toezicht, aan wie de deken, conform art. 46 c lid 3 van de Advocatenwet, de behandeling van de klacht heeft gedelegeerd, d.d. 27 december 2012. In de eerste email van klager (van 10 september 2012) wordt door klager om bemiddeling van de deken gevraagd bij het terugontvangen van een deel van het door [B] B.V. aan verweerder betaalde bedrag van € 24.395,--. Ook in de fax d.d. 27 december 2012 van klager aan mr. Vlaskamp wordt enkel gesproken over de vraag of het eerlijk en redelijk is dat verweerder een bedrag van € 24.395,-- aan klager in rekening heeft gebracht.

5.2 De klachtonderdelen a) tot en met f) zijn kennelijk door (of namens) de deken conform art. 46c lid 1 Advocatenwet geformuleerd.

ad klachtonderdeel a)

5.3 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat partijen overeengekomen zijn dat hij klager zou bijstaan voor een vast bedrag van € 20.000,--, te vermeerderen met BTW, een kopie van een fax d.d. 8 juli 2009 van klager aan hem overgelegd. Hierin staat onder meer het volgende:

“- In de mêlee heb je zelfs nog kans gezien de aanvankelijk aangeboden

€ 20.000,- te verhogen naar € 24.395,-.

- Door jou verblind heb ik daar dom genoeg nog in toegestemd en zal ik [B] B.V. verzoeken dit bedrag te transfereren

Hier staat tegenover dat je alle lopende zaken, voor zover nodig, afwikkelt, dat betreft o.a.……”

Op 9 juli 2009 heeft verweerder op de fax van 8 juli 2009 van klager gereageerd en heeft hij aangegeven bereid te zijn om klager tegemoet te komen door zijn declaratie te beperken tot € 20.500,-- incl. BTW.

Op 10 juli 2009 heeft klager daarop gereageerd jegens verweerder door te stellen:

“Je fax van 9 juli 2009 betr. c.q./diverse dossiers heb ik met liefde geabsorbeerd. Simpel: [naam]betaalt € 24.395,-- Ik krijg de nota i.v.m. verrekening van de btw. Ik krijg een tegoed bij jou van € 3.895,- Er staan thans geen open declaraties meer. De meter gaat weer aan bij nieuwe werkzaamheden m.u.v. de strafrechtprocedure. Nieuwe declaraties worden eerst met het creditsaldo (€ 3.895,-) verrekend…..”

5.4 Uit het voorgaande blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat verweerder voor zijn werkzaamheden in de strafzaak een vast bedrag aan klager in rekening zou brengen namelijk een bedrag van € 24.395,-- (incl. BTW). Het staat een advocaat vrij om een vast bedrag voor zijn werkzaamheden overeen te komen.

5.5 Gelet op de hierboven weergegeven correspondentie tussen partijen kan niet worden vastgesteld dat de declaratie, die verweerder aan klager heeft gezonden onjuist is. Klachtonderdeel a) is ongegrond.

 ad klachtonderdeel b)

5.6 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder hem in de strafzaak geen adequate rechtshulp heeft verleend. Deze stelling wordt door klager op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd. Klager stelt in zijn brieven aan verweerder enkel dat tijdens de strafzitting is gebleken dat verweerder van strafrecht geen zier verstand heeft. Klager heeft echter nagelaten concreet aan te geven uit welke feiten of omstandigheden dat is gebleken. Klachtonderdeel b) is dan ook bij gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond.

ad klachtonderdeel c)

5.7 Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat partijen elkaar al ruim 10 jaar kenden en dat klager in die periode verweerder veelvuldig heeft ingeschakeld voor (civiele) zaken.

5.8 Klager heeft erkend dat hij, op het moment dat hij verweerder opdracht gaf hem bij te staan in de strafzaak, klem zat nu het advocatenkantoor A. contante betaling verlangde en hij het gewenste voorschot op dat moment niet kon betalen. Verweerder heeft verklaard dat hij de kwestie met klager besproken heeft en dat hij klager verwezen heeft naar strafrechtkantoren in de Randstad. Klager ontkent dit.

5.9 De raad stelt vast dat klager in de korte tijd voorafgaand aan de zitting die gepland was op 23 juni 2009 inderdaad klem zat en niet veel keuze had. Het is juist dat verweerder geen strafrechtspecialist is. Niet is echter vast komen te staan dat verweerder zich als zodanig heeft gepresenteerd, zodat het er voor moet worden gehouden dat hij dat niet gedaan heeft. Gegeven die omstandigheid kan aan klager worden tegengeworpen dat hij, nu de rechtbank op 23 juni 2009 de behandeling heeft aangehouden tot 6 oktober 2009, in die periode de tijd had om zich van de strafrechtelijke ervaring van verweerder te vergewissen en desgewenst een andere advocaat te zoeken die wel in het strafrecht was gespecialiseerd. Klachtonderdeel c) is eveneens ongegrond.

ad klachtonderdeel d)

5.10 Klager verwijt verweerder dat hij geprobeerd heeft klager te chanteren door te dreigen informatie aan klagers curator door te geven. Ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen of het verwijt van klager ziet op een bedrag dat klager van verweerder terugvorderde namens [R.H.] B.V. of namens zichzelf.

5.11 Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ging om een vordering van klager zelf, namelijk om (een deel van) het bedrag dat verweerder geïnd had via de borgstelling. Bij de stukken bevindt zich een kopie van de brief d.d. 19 juli 2010 van verweerder aan de opvolgend advocaat van klager, mr. H. Verweerder schrijft daarin: “En overigens: als uw cliënt meent een vordering te hebben, dan zal ik mij met de curator verstaan.”  Deze opvatting van verweerder, dat hij een betaling die eventueel aan klager zou toekomen aan de curator diende te melden is juist, nu klager op dat moment in staat van faillissement verkeerde. Naar het oordeel van de raad vormt een (eventuele) vordering van klager die voortvloeit uit de plicht  om een deel van het bedrag, dat door het inroepen van de bankgarantie door verweerder is geïnd, terug te betalen, een vordering waarvan de opbrengst in de failliete boedel thuishoort. Tot betaling aan die boedel (en niet rechtsteeks aan klager of een derde) zou verweerder daarom wettelijk verplicht zijn. Dat het terug te betalen bedrag is geïnd door gebruik te maken van de door [B] B.V. ten behoeve  van klager gestelde bankgarantie, maakt dat niet anders, nu door dat inroepen een schuld van klager aan verweerder werd voldaan. Van chantage in de door klager gestelde zin is daarom geen sprake Ook klachtonderdeel d) is derhalve ongegrond.

ad klachtonderdeel e)

5.12 Klager verwijt verweerder dat hij aperte onjuistheden aan de opvolgend raadsman van klager heeft gedebiteerd. Ook dit verwijt ziet op de brief d.d. 19 juli 2010 van verweerder aan mr. H. waarin verweerder schreef dat de declaraties niet betwist werden.

5.13 De raad heeft in r.o. 5.3 vastgesteld dat partijen overeengekomen zijn dat verweerder aan klager voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 24.395,-- (incl. BTW) in rekening zou brengen. Gelet op deze overeenkomst kan de raad in de mededeling van verweerder dat de declaraties niet betwist zijn geen tuchtrechtelijk verwijt zien. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

ad klachtonderdeel f)

5.14 Uit de brieven d.d. 8 juli 2010 en 10 juli 2010 van klager aan verweerder blijkt dat klager [B] B.V. zelf opdracht heeft gegeven het bedrag van € 24.395,-- aan verweerder te betalen op grond van de door partijen gesloten overeenkomst. Er is derhalve geen sprake van dat verweerder zich de borg onrechtmatig heeft toegeëigend. Klachtonderdeel f) deelt het lot van de andere klachtonderdelen.

BESLISSING

De raad van discipline:

Verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, P.R.M. Noppen, H.J.P. Robers, en E.A.T.M. Steverink, leden, bijgestaan door mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 augustus 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden- Nederland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.