ECLI:NL:TADRARN:2013:14 Raad van Discipline Arnhem 13-16

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:14
Datum uitspraak: 10-06-2013
Datum publicatie: 30-06-2013
Zaaknummer(s): 13-16
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van kantoorgenoot
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Advocaat van klagers is overleden en door de secretaresse van het kantoor zijn klagers doorverwezen naar verweerder. Verweerder was niet op de hoogte van de procedure van klagers bij de Centrale Raad van Beroep en daardoor is een zitting ongemerkt voorbij gegaan en werd verweerder bij de uitspraak van de Centrale Raad voor het eerst geconfronteerd met de zaak. Verweerder was wel door zijn secretaresse schriftelijk gesteld bij de Centrale Raad van Beroep en er is een oproep voor de zitting door de Centrale Raad aan het kantoor van verweerder gestuurd. Kantoororganisatie niet op orde hetgeen formeel onder de verantwoordelijkheid van verweerder valt. Uitblijven van enige uitleg op initiatief van verweerder over wat er op kantoor is misgegaan acht de raad ernstig verwijtbaar. Twee klachtonderdelen gegrond.

Beslissing van 10 juni 2013

in de zaak 13-16

naar aanleiding van de klacht van:

klagers

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 januari 2013 door de raad ontvangen op 14 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2013 in aanwezigheid van klagers, bijgestaan door mr. X, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- De in 1.1 genoemde brief van 11 januari 2013 en de daarin genoemde bijlagen 1 t/m 22.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klagers zijn in een procedure waarin de gemeente door klagers ontvangen bijstand terugvorderde, bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerder, mr. Y. Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente U. de bijstand op grond van de Wet Werk en Bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 10.012,68. Bij besluit van 13 februari 2009 heeft het College dit besluit gedeeltelijk herroepen en het terug te vorderen bedrag verlaagd naar € 6.450,15. Namens klagers heeft mr. Y beroep ingesteld tegen dit besluit en op 4 augustus 2009 heeft Rechtbank Arnhem, sector Bestuursrecht het beroep van klagers gegrond verklaard. Het besluit werd gedeeltelijk vernietigd en het terug te vorderen bedrag werd vastgesteld op € 5.994,70. Namens klagers heeft mr. Y op 15 oktober 2009 hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep.

2.3 Mr. Y is in november 2010 overleden. Na zijn overlijden heeft verweerder zich op 2 december 2010, bij brief opgesteld en ondertekend door zijn secretaresse, gesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

2.4 Op 14 juni 2011 heeft de zitting bij de Centrale Raad van Beroep plaatsgevonden, waarbij noch klagers noch verweerder zijn verschenen. Bij uitspraak van 26 juli 2011 heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

2.5 Klagers zijn door het kantoor op de hoogte gesteld dat verweerder hun zaak zou gaan behandelen. Klagers hebben kort daarna tevergeefs contact gezocht met verweerder. Het eerste contact tussen partijen was de brief van verweerder van 5 augustus 2011 aan klagers, waarmee hij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep verzond aan klagers. Daarna is er een keer telefonisch contact geweest tussen partijen. Tussen klagers en verweerder is vóór de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep geen contact geweest over de zaak.

2.6 Bij brief met bijlagen van 21 september 2011 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Hij klagers niet heeft geïnformeerd over de zitting bij de Centrale Raad van Beroep met als gevolg dat klagers niet in de gelegenheid zijn geweest om tijdens de zitting een nadere toelichting te geven over de hen verweten uitkeringsfraude.

b) Hij als gemachtigde van klagers niet aanwezig was tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep.

c) Hij klagers heeft geadviseerd niet verder te procederen tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

d) Hij klagers niet naar behoren informeerde of te woord stond tijdens de lopende procedure.

4 VERWEER

4.1 Verweerder stelt nooit te hebben geweten dat deze zaak na het overlijden van zijn kantoorgenoot aan hem is overgedragen. De verdeling van zaken is geschied op basis van dossiers die fysiek aanwezig waren en het dossier van klagers was dat niet. Verweerder heeft dus geen fysiek dossier overgedragen gekregen. Verweerder stelt verder de oproep van de Centrale Raad van Beroep voor de zitting nooit te hebben ontvangen. Het spijt hem zeer dat een en ander zo is gelopen.

5 BEOORDELING

5.1 De klachtonderdelen a) en b) betreffen de niet bezochte zitting bij de Centrale Raad van Beroep en het onvoldoende informeren van klagers door verweerder rondom de zitting. Deze klachtonderdelen zullen gezamenlijk behandeld worden. Uit de stukken en uit het ter zitting verklaarde, is gebleken dat verweerder door tussenkomst van zijn secretaresse zich namens klagers schriftelijk heeft gesteld bij de Centrale Raad van Beroep zonder dat hij daar zelf vanaf wist. Een daarop volgende oproep voor de zitting is door het kantoor van verweerder niet tijdig ontvangen dan wel niet adequaat in behandeling genomen.

5.2 Uit deze omstandigheden blijkt dat de kantoororganisatie van verweerder in de periode na het overlijden van zijn kantoorgenoot niet op orde is geweest. Het had wel op de weg van verweerder gelegen om, samen met zijn kantoorgenoten, zorg te dragen voor het op voldoende adequate wijze overnemen van lopende zaken van hun overleden kantoorgenoot en het daaromtrent deugdelijk informeren van cliënten. Doordat hier geen zorg voor is gedragen, hebben klagers niet de gelegenheid gehad hun zaak bij de Centrale Raad van Beroep te bepleiten. Dat verweerder in een procedure formeel is gesteld zonder dat hij daarvan af wist, betekent niet dat verweerder niet verantwoordelijk was. 

5.3 Verweerder heeft aangevoerd dat er zaken in de kantoororganisatie zijn veranderd en heeft spijt betuigd. De onvoldoende kantoororganisatie valt net zo goed aan de overige advocaten op het kantoor van verweerder te verwijten, maar dit doet niet af aan het feit dat de situatie waarin klagers terecht zijn gekomen ernstig is en dat zij erdoor zijn getroffen. Slotsom is dat de zaak van klagers  formeel onder de verantwoordelijkheid van verweerder viel, zodat hem van de gang van zaken een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Verweerder heeft geen omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie leiden. De klachtonderdelen a) en b) zijn derhalve gegrond.

5.4 Klachtonderdeel d) betreft het verwijt dat verweerder klagers niet naar behoren heeft geïnformeerd tijdens de lopende procedure en omvat ook zijn slechte bereikbaarheid. Een poging van klagers om, nadat hen bekend was geworden dat verweerder hun zaak had overgenomen, telefonisch contact te krijgen met verweerder is niet geslaagd. Verweerder heeft het telefoontje van klagers niet beantwoord. Hoewel dit niet de manier is waarop een advocaat met een cliënt zou moeten omgaan, levert dit enkele vergrijp geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5.5 Dit ligt anders als wordt gekeken naar de wijze waarop verweerder de zaak heeft aangepakt, nádat hij bekend was met de situatie, dus na het ontvangen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Verweerder heeft klagers op dat moment een erg kort en neutraal briefje gestuurd. Verweerder heeft daarbij niet uitgelegd wat er mis was gegaan, hij heeft klagers niet geïnformeerd over de (hoogte van de) schade en evenmin heeft hij excuses gemaakt of klagers direct uitgenodigd voor een gesprek op kantoor. In plaats daarvan heeft hij na het versturen van de zeer korte brief een telefoontje van klagers afgewacht en verder geen actie ondernomen. Naar de mening van de raad had het op de weg van verweerder gelegen om aan klagers toe te lichten dat hij niet heeft geweten van hun zaak en waar dat toe heeft geleid. Het uitblijven van enige uitleg op initiatief van verweerder over wat er op zijn kantoor mis was gegaan is jegens klagers ernstig verwijtbaar. Dit klachtonderdeel is gegrond.

5.6 Klachtonderdeel c) betreft de stelling van klagers dat verweerder hen zou hebben geadviseerd niet verder te procederen tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Dit verwijt is niet nader onderbouwd door klagers en feitelijk niet komen vast te staan. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

6 MAATREGEL

 De raad acht het verwijtbaar dat verweerder niet heeft geweten dat een zaak bij hem onder behandeling was en dat hij formeel is gesteld zonder daarvan op de hoogte te zijn. Deze onvoldoende kantoororganisatie valt deels in de verantwoordelijkheid van verweerder als advocaat. De wijze van informeren van klagers door verweerder vanaf het moment dat hij wel op de hoogte was, acht de raad onder de maat. Daartegenover staat dat verweerder heeft onderbouwd dat er na het voorval wijzigingen zijn aangebracht in de kantoororganisatie en dat hij heeft laten zien het voorval te betreuren. Alle omstandigheden bij elkaar leiden tot oplegging aan verweerder van de maatregel van een enkele waarschuwing.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdelen a), b) en d) gegrond;

- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van een enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. M.J. Blaisse, voorzitter, mrs. A. Gerritsen-Bosselaar, P.P. Verdoorn, I.P.A. van Heijst en H.J.P. Robers, leden, bijgestaan door mr. S. Le Noble als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

en per gewone post aan:

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.