ECLI:NL:TADRARN:2013:136 Raad van Discipline Arnhem 13-188

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:136
Datum uitspraak: 11-09-2013
Datum publicatie: 02-12-2013
Zaaknummer(s): 13-188
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klager heeft in 2012 ook al geklaagd tegen verweerder. Deze klacht is toen door de raad behandeld onder zaaknummer 12-192, en is door de voorzitter bij beslissing van 9 november 2012 van onvoldoende gewicht bevonden. Klager heeft verzet ingesteld en de raad heeft in zijn beslissing van 8 april 2013 het verzet gegrond verklaard en de klacht ook. Aan verweerder werd de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. Verweerder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Het hof van discipline heeft nog geen uitspraak gedaan. Verweerder heeft na de uitspraak van 8 april 2013 van de raad aanspraak gemaakt op betaling van de eigen bijdrage door klager. Klager beklaagt zich onder meer daarover. Voorzitter neemt een tussenbeslissing tot aanhouding van de zaak. Nu de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in deze zaak afhankelijk kan zijn, of mede afhankelijk kan zijn van de uitkomst van het hoger beroep dat verweerder heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad van 8 april 2013 wordt de zaak aangehouden totdat het hof van discipline uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep.

Tussenbeslissing van 11 september 2013

in de zaak 13-188

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 14 augustus 2013 met kenmerk RvT 13-0112 door de raad ontvangen op 15 augustus 2013, en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 8.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder is in 2009 opgetreden als advocaat van klager in een bezwaarprocedure tegen de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug te Zeist.

1.3 Bij brief van 11 juni 2009 heeft verweerder namens klager een voorlopig bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van de RSD d.d. 12 mei 2009 waarbij de aanvraag voor bijzondere bijstand die klager op 27 april 2009 had gedaan is afgewezen.

1.4 Het bezwaar is bij beslissing van 28 september 2009 ongegrond verklaard.

1.5 Bij brief d.d. 15 februari 2012 heeft verweerder klager een betalingsherinnering gestuurd voor de rekening d.d. 24 juni 2009 ter zake van de eigen bijdrage ad € 77,00 in de zaak tegen de RSD te Zeist.

1.6 Onder aan deze betalingsherinnering staat volgende (standaard)zin: “Voor zover de nota betrekking mocht hebben op mijn honorarium, deel ik u mede dat u eventuele bezwaren tegen de hoogte daarvan binnen twee weken na dagtekening dezes kenbaar kunt maken.”

1.7 Bij brief d.d. 21 februari 2012 aan verweerder heeft klager bezwaar gemaakt  tegen de, zoals klager het noemde, hoogte van het honorarium. Op 7 mei 2012 heeft (het kantoor van) verweerder opnieuw een betalingsherinnering aan klager gestuurd.

1.8 Klager heeft zich vervolgens bij brief van 14 mei 2012 bij de deken beklaagd over het feit dat verweerder heeft nagelaten klager in kennis te stellen van de beslissing van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug op het bezwaarschrift waardoor verweerder klager de mogelijkheid heeft ontnomen om beroep in te (laten) stellen tegen dit besluit.

1.9 Deze klacht, door de raad behandeld onder zaaknummer 12-192, is door de voorzitter bij beslissing van 9 november 2012 van onvoldoende gewicht bevonden. Klager heeft verzet ingesteld en de raad heeft in zijn beslissing van 8 april 2013 het verzet gegrond verklaard en de klacht ook. Aan verweerder werd de maatregel van een enkele waarschuwing opgelegd. Verweerder heeft vervolgens hoger beroep ingesteld. Het hof van discipline heeft nog geen uitspraak gedaan.

1.10 Verweerder heeft klager bij brieven van 29 april 2013 en 1 mei 2013 opnieuw een betalingsherinnering gestuurd voor de nog immer onbetaald gebleven eigen bijdrage van € 77,00. Klager ontving deze beide brieven op 2 mei 2013. Klager heeft het bedrag van € 77,00 vervolgens betaald.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

klager op 29 april 2013 en 1 mei 2013 betalingsherinneringen te sturen voor het voldoen van de eigen bijdrage van € 77,00.

2.2 Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder geen aanspraak kan maken op dat geld omdat hij daarmee de uitspraak van de raad van discipline van 8 april 2013 negeert, omdat hij klager met brieven intimideert en omdat de schade die klager als gevolg van de handelwijze van verweerder geleden heeft groter is dan € 77,00. Klager stelt dat zijn schade € 356,00 (het gemiste bedrag aan bijzondere bijstand) minus de eigen bijdrage van € 77,00 bedraagt.

2.3  Klager verzoekt de raad om:

a) deze  klacht zo spoedig mogelijk in behandeling te nemen;

b) op grond van art. 48 lid 7 Advocatenwet uit te spreken of verweerder tegenover hem wel de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

c) een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen omdat de gewraakte gedragingen zich reeds binnen (dat laatste woord heeft de nadruk) een maand na voornoemde datum hebben voorgedaan;

d) de hoogte van de door de gedragingen van de betrokken advocaat geleden zaakschade vast te stellen;

e) te bepalen dat verweerder klagers schade binnen een vast te stellen termijn vergoedt;

f) de juiste hoogte vast te stellen van het honorarium dat hem in rekening is gebracht. 

3 BEOORDELING

3.1 De voorzitter constateert dat de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in deze zaak afhankelijk kan zijn, of mede afhankelijk kan zijn van de uitkomst van het hoger beroep dat verweerder heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad van 8 april 2013. Gelet op het ingestelde appel kan op dit moment nog niet worden gezegd dat verweerder in die klachtzaak inderdaad tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.2 De voorzitter zal de zaak, die om dezelfde reden nog niet geschikt is voor een behandeling op zitting, aanhouden totdat de uitkomst van de zaak in hoger beroep bekend is. 

3.3 De voorzitter gebruikt voorziening van art. 46g Advocatenwet voor deze beslissing, omdat het belang beperkt is, omdat de voorziening van art. 46g Advocatenwet er mede op gericht is om een advocaat de gang naar de tuchtrechter te besparen als de zaak kennelijk ongegrond, kennelijk niet ontvankelijk of van onvoldoende gewicht is en omdat dat voor deze zaak één van de mogelijke uitkomsten is. Dat wordt door de verzoeken a) tot en met f) niet anders. Het oordeel op die verzoeken wordt eveneens aangehouden.

3.4 Deze tussenbeslissing wordt mede ingegeven door het feit dat deze puzzel niet zou zijn ontstaan als klager, tijdig, zoals dat hoort, aan zijn verplichting tot het betalen van de hem opgelegde eigen bijdrage zou hebben voldaan.

BESLISSING

De zaak wordt aangehouden totdat het hof van discipline uitspraak zal hebben gedaan in de zaak 12-192 waarin verweerder appel heeft ingesteld tegen de beslissing van de raad van 8 april 2013. De voorzitter verzoekt klager en/of verweerder om de griffier van de raad daarvan, zodra de uitspraak van het hof bekend is, in kennis te stellen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 11 september 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 september 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

• klager

en per gewone post aan:

• verweerder

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Tegen deze tussenbeslissing kan geen rechtsmiddel worden aangewend.