ECLI:NL:TADRARN:2013:125 Raad van Discipline Arnhem 13-169

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:125
Datum uitspraak: 13-11-2013
Datum publicatie: 28-11-2013
Zaaknummer(s): 13-169
Onderwerp: Artikel 60 b e.v., subonderwerp: Artikel 60 b Advocatenwet
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Naar aanleiding van onderzoek ex art 60c Advocatenwet moet worden vastgesteld dat het verzoek van de deken ex art 60b Advocatenwet moet worden toegewezen, nu de continuïteit van de praktijk in verband liquiditeitsproblemen in gevaar is en de organisatie van de praktijk onvoldoende is. Verweerder heeft geen blijk gegeven zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.   voorzittersbeslissing Verzoek van de deken, ter zitting beperkt tot een onderzoek ex art 60c Advocatenwet, door de voorzitter van de Raad van Discipline toegewezen,  gelet op zorgelijke signalen met betrekking tot de praktijkvoering van verweerder.

Beslissing van 13 november 2013

in de zaak 13-169

naar aanleiding van het verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:

mr. L.J. Böhmer, in zijn hoedanigheid van

deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland

verzoeker

tegen:

mr. S.

verweerder

1. Bij brief van 26 augustus 2013 met kenmerk RvT 13-0199/LB/fd, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland een tegen verweerder gericht verzoek primair ex art 60ab Advocatenwet en subsidiair ex art 60c Advocatenwet aan de raad toegezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2013. Ter zitting heeft de deken het primaire verzoek ingetrokken. Op die zitting heeft verweerder zich laten bijstaan door mr. M.

2. Bij beslissing van 16 september 2013 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline het verzoek ex artikel 60c Advocatenwet toegewezen en heeft mr. G., advocaat te L., als rapporteur benoemd. 

3. Bij brief van 14 oktober 2013, aangevuld bij e-mailbericht van 15 oktober 2013, heeft mr. G. gerapporteerd naar aanleiding van zijn onderzoek. Het rapport  is op 17 oktober 2013 aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland en aan verweerder gezonden. Op 24 oktober 2013 is een afschrift van het rapport aan mr. M. gezonden.  

4. Naar aanleiding van de rapportage heeft de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland bij brief van 30 oktober 2013 een verzoek ex artikel 60b Advocatenwet tegen verweerder ingediend en de raad verzocht verweerder voor onbepaalde tijd te schorsen en mr. G. te benoemen als bijzonder curator om de lopende advocatendossiers in overleg met de cliënten onder te brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandsverleners en alle overige voorzieningen te treffen die de raad en mr. G. nodig achten met het oog op de behartiging van de belangen van de cliënten.

5. De mondelinge behandeling van het verzoek was gepland op 11 november 2013 om 16.00 uur. Verweerder heeft door tussenkomst van mr. H., advocaat op het kantoor van mr. M. om 14.10 uur telefonisch aan de griffier van de raad laten weten niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn in verband met ziekte en telefonisch om aanhouding van de behandeling met tenminste één week verzocht. Om 14.48 uur is een fax van mr.  H. namens mr. M. binnengekomen waarin dit verzoek werd herhaald.

6. Ter zitting zijn de deken en mr. G. (hierna: de rapporteur) verschenen. Van de mondelinge behandeling van de zitting van 11 november 2013 is proces-verbaal opgemaakt.

7. De raad heeft na de zitting geopend te hebben, de deken geïnformeerd over het verzoek van mr. M. De deken heeft zich tegen dit verzoek verzet en dat verzet toegelicht met de verwijzing naar de ernst van de situatie waarin het kantoor van verweerder thans verkeert. De deken beschouwt het verzoek om aanhouding wegens ziekte als een bevestiging van de ernst van de situatie.

8. Vervolgens heeft de raad de zitting geschorst. De voorzitter van de raad heeft telefonisch contact opgenomen met mr. M. en hem geïnformeerd dat de raad doende is met de behandeling van de zaak en nadere informatie behoeft over de ziekte van verweerder. Mr. M. kon die informatie niet geven omdat hij verweerder niet in persoon gesproken heeft. Nadat mr. M. de voorzitter van de raad toestemming gegeven heeft verweerder te bellen, is getracht telefonisch contact met verweerder te krijgen. Dat is niet gelukt.

9. Daarop is de behandeling van het verzoek hervat en heeft de raad besloten om het verzoek om aanhouding af te wijzen gelet op de ernst van de situatie, de onmogelijkheid om contact te krijgen met verweerder en het ontbreken van concrete informatie over de ziekte van verweerder, zodat niet vastgesteld kon worden dat verweerder  feitelijk in de onmogelijkheid verkeerde om ter zitting te verschijnen. Gelet voorts op het bepaalde in artikel 60g lid 3 Advocatenwet is aanhouding niet geïndiceerd.

10. De conclusie van de rapporteur is dat de organisatorische en financiële toestand van de praktijk van verweerder volstrekt onvoldoende is en dat verweerder niet in staat is om zijn praktijk in de huidige vorm zelfstandig naar behoren uit te voeren. Uit de rapportage blijkt dat verweerder zich enerzijds bewust is van de benarde positie waarin hij verkeert, maar anderzijds zelfstandig geen initiatief neemt ter oplossing daarvan.

11. Ter zitting van 9 september 2013 is een brief van de accountant van verweerder aan de orde gekomen, waarin deze stelt “geen risico te zien in de continuïteit van S. Advocatuur “. Na het opstellen van de jaarrekening 2012 is de accountant echter desgevraagd ten overstaan van de rapporteur tot het tegenovergestelde oordeel gekomen dat de continuïteit van de praktijk van verweerder in gevaar is.

12. Dat dat oordeel juist is, blijkt onmiskenbaar uit de bevindingen van de rapporteur. Ondanks een aanzienlijk positief resultaat van € 114.000,-- over 2012 zijn de liquiditeit en solvabiliteit van de onderneming van verweerder zodanig slecht dat verweerder niet aan al zijn lopende verplichtingen kan voldoen. Dit blijkt uit  (onder meer):

- hoge privé-opnames die het resultaat in vergaande mate overschreden;

- een aanzienlijke bankschuld van meer dan € 102.000,00;

- ambtshalve en voorlopig opgelegde aanslagen door de fiscus voor een bedrag van meer dan € 150.000,00 en

- een door een rechtbank gelegd derdenbeslag onder de Raad voor Rechtsbijstand ten laste van verweerder vanwege niet betaalde griffierechten voor een bedrag van € 15.000,00.

13. De ernst van deze situatie blijkt temeer uit de navolgende feiten:

- er zijn geen schriftelijke procedures met betrekking tot het betalingsverkeer;

- het ontbreken van debiteurenbeheer waardoor facturen lange tijd onbetaald blijven;

- een kasadministratie ontbreekt;

- de jaarrekeningen 2011 en 2012 van de Stichting Derdengelden zijn niet opgemaakt;

- het door elkaar lopen van zakelijk en privébetalingsverkeer;

- het voornemen van verweerder om ten laste van de derdengeldrekening contante betalingen te doen aan cliënten van respectievelijk € 50.000,00 en € 19.000.00;

- het gedurende ruim 6 maanden wachten met doorbetaling van een bedrag van € 6.500,00 van de derdengeldrekening zonder onderzoek te doen naar de herkomst en de rechthebbende op dat bedrag en

- het ontbreken bij verweerder van enig inzicht in de omzet en het resultaat over 2013.

14. De inschatting dat verweerder niet in staat is om aan de situatie het hoofd te bieden wordt gesterkt door het feit dat verweerder verwachtingen koestert over aanzienlijke opbrengsten uit zgn. commodity-trading zonder dat hij zijn verwachtingen in dat kader van enige feitelijke onderbouwing kan voorzien.

15. De organisatie van de praktijk van verweerder is benedenmaats. Er is geen overzicht of afdoende registratie van lopende en afgewikkelde dossiers, van automatisering is nauwelijks sprake, er wordt onvoldoende administratie gevoerd, van een zichtbare ordening van dossiers is weinig tot geen sprake en verweerder heeft geen secretariaat.

16. In de CCV opgave over 2012 heeft verweerder onder andere opgenomen geen gebruik te maken van gegevensverificatie, niet de vereiste opleidingspunten te hebben behaald en niet te allen tijde uit de administratie de rechten en verplichtingen te kunnen vaststellen. Voorts blijkt geen aandacht te zijn besteed aan in- en uitlooprisico’s van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

17. Deze feiten en omstandigheden aangaande de praktijk van verweerder rechtvaardigen niet alleen de conclusie dat verweerder niet meer in staat is zelfstandig zijn praktijk naar behoren uit te voeren, maar tevens dat de door de rapporteur genoemde optie van voortzetting van de praktijk in georganiseerd kantoorverband op (korte) termijn niet realistisch is. Dit leidt onvermijdelijk tot het treffen van een maatregel zoals door de deken verzocht.

18. De rapporteur heeft  25 uur en 12 minuten aan het onderzoek besteed. Verweerder heeft geen verweer gevoerd tegen het voorgestelde honorarium van de rapporteur. De raad acht dat honorarium redelijk.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek van verzoeker toe en schorst verweerder ex artikel 60b Advocatenwet met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk;

- bepaalt bij wijze van voorziening dat mr. G., advocaat te L., de bevoegdheid heeft zich toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd teneinde in het belang van de cliënten van verweerder al die maatregelen te nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn en de dossiers in overleg met de cliënten van verweerder onder te brengen bij andere advocaten of rechtsbijstandsverleners en alle overige voorzieningen te treffen die hij, mr. G., zo nodig in overleg met de deken, nodig acht met het oog op de behartiging van de belangen van de cliënten van verweerder, een en ander zolang de deken dat geraden acht;

- stelt het aan de rapporteur toekomende honorarium vast op € 5.670,-- exclusief btw en kosten;

- bepaalt dat verweerder dit bedrag aan het kantoor van de rapporteur mr. G. dient te voldoen;

- bepaalt dat indien de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland deze kosten aan het kantoor van de rapporteur voldoet, zij gerechtigd is dit bedrag terug te vorderen van verweerder.

Aldus gewezen door mr. H.M.M. Steenberghe, plaatsvervangend voorzitter, mrs. P.J.F.M. de Kerf, P.R.M. Noppen, B.E.J.M. Tomlow en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. P.J.G. van den Boom als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 november 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

-   de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

-   de secretaris van de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten

-    de voorzitter van de Raad voor Rechtsbijstand Amsterdam.