ECLI:NL:TADRARN:2013:123 Raad van Discipline Arnhem 13-253

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:123
Datum uitspraak: 13-11-2013
Datum publicatie: 25-11-2013
Zaaknummer(s): 13-253
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klagers klagen voor de tweede maal tegen de advocaat van hun wederpartij tegen wie zij vele jaren hebben geprocedeerd. De eerste klacht is behandeld onder nummer 12-151. Geklaagd wordt over het feit dat verweerder fouten zou hebben gemaakt bij de executie van een vonnis, niet wilde meewerken aan een oplossing in der minne, klagers onder druk zette, geen rekening hield met belangen van klagers. Aspecten van de klacht die reeds in de eerste klacht aan de orde zijn geweest zijn kennelijk niet-ontvankelijk. Voor het overige is de klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 13 november 2013

in de zaak 13-253

 naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam] (klager sub 1)

Mevrouw [naam] (klaagster sub 2)

[adres]

tezamen klagers

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 17 oktober 2013 met kenmerk K 13/29 door de raad ontvangen op 18 oktober 2013, en van de op de in deze brief beschreven inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 10.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klagers hebben, destijds samen met hun zoon de heer [naam zoon], al eerder een klacht ingediend tegen verweerder. Deze klacht is onder nummer 12-151 op 17 december 2012 behandeld op een zitting van de raad en op 4 maart 2013 heeft de raad op die klacht beslist.

1.3 Voor de feitelijke achtergrond  van de onderhavige klacht wordt kortheidshalve verwezen naar hetgeen in de beslissing van de raad van 4 maart 2013, zaaknummer 12-151, (waarvan een kopie aan deze beslissing zal worden gehecht) onder punt 2.2 tot en met 2.13 is vermeld.

1.4 Bij brief van 18 februari 2013 hebben klagers de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) ondanks alle juridische en feitelijke misslagen van de kantonrechter en de als bewijs overgelegde arresten (die in de eerder ingediende klacht uitvoerig aan de orde zijn gesteld) over te gaan tot executie van het vonnis van 13 april 2010 en zich niet te houden aan afspraken (in eerdere klacht ook aan de orde gesteld);

b) in de aanloop naar de daadwerkelijke executoriale verkoop weer op meerdere punten fouten te maken (onjuiste tekst advertentie, verzuimd tijdig en correct exploot uit te brengen);

c) te weigeren zijn medewerking te verlenen aan een oplossing in der minne van het geschil tussen klagers en zijn cliënte;

d) klagers onder dreiging van de gedwongen verkoop van hun woning op een onoirbare en onacceptabele wijze onder druk te zetten om toezeggingen te doen over betalingen aan zijn cliënte en zich daarmee schuldig te maken aan emotionele chantage;

e) aan klagers ontoelaatbare en absurde eisen te stellen om de zaak af te doen waarbij zijn eigen belang voorop stond met name waar hij verlangde dat klagers geen tuchtrechtelijke vervolging zouden inzetten en hem, zijn werkgever en zijn relaties ook niet civielrechtelijk aan zouden spreken;

f) geen rekening te houden met de belangen van de wederpartij zijnde klager [naam zoon].

3 VERWEER

3. 1 Het verweer komt voor zover noodzakelijk bij de bespreking van de diverse klachtonderdelen aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klaagster sub 2 wordt (opnieuw) vastgesteld dat ook zij zich met deze klachten tot de raad kan wenden, omdat zij als echtgenote van klager sub 1, als medegerechtigde en medebewoonster van de woning waarop het beslag was gelegd en door de spanningen die het enorme financiële belang voor beide klagers zullen hebben opgeleverd direct belanghebbende is bij een tuchtrechtelijke beoordeling van het optreden van verweerder als advocaat van de wederpartij.

4.2 De voorzitter verwijst naar de omschrijving van de klacht op p. 4 onder punt 3.1, onderdeel 1 tot en met 20, in de aan deze beslissing gehechte kopie van de beslissing van 4 maart 2013 in de zaak 12-151. De in die beslissing omschreven klachtonderdelen zijn van belang omdat allereerst moet worden vastgesteld of en zo ja, welke aspecten van déze klacht toen reeds aan de orde waren. Dat is voor de ontvankelijkheid van de klachtonderdelen in deze zaak van belang. Op de klachtonderdelen in de zaak 12-151 is immers reeds beslist.

ad klachtonderdeel a)

4.3 Klachtonderdeel a) sneuvelt op dit laatste vertrekpunt: die kwestie is te uit en te na in de eerdere zaak aan de orde geweest. Weliswaar is dit klachtonderdeel in deze klachtprocedure wat anders ingericht en met nieuwe of in elk geval anders geformuleerde argumenten onderbouwd, maar de voorzitter constateert dat geen sprake is van nieuwe feiten die in de eerdere procedure niet hadden kunnen worden betrokken. Klachtonderdeel a) is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk. Als klagers van de beslissing van de raad van 4 maart 2013 niet in hoger beroep zijn gegaan dan moeten zij het (hoe onbevredigend zij dat ook vinden) in zoverre doen met de beslissing van 4 maart 2013 van de raad. En anders met die van het hof van discipline.

4.4 Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 2 oktober 2012 de vorderingen op klager sub 1, die door de kantonrechter bij vonnis van 13 april 2010 grotendeels waren toegewezen, afgewezen. Dit arrest was nog niet gewezen op het moment dat de eerste klacht ter kennis van de raad werd gebracht. Voor zover in de klacht besloten zou liggen dat de raad om die reden zijn oordeel van 4 maart 2013 dient te herzien, moet worden vastgesteld dat die gedachte miskent dat de eindbeslissing van het hof  geen zogeheten novum oplevert, dat herziening in het tuchtrecht niet of maar in hoogst zeldzame gevallen mogelijk is en dat in een procedure zoals deze een later opgekomen gegeven, zoals het zo-even genoemde eindarrest, geen rol mag spelen bij de tuchtrechtelijke beoordeling van handelingen die zijn verricht in tijd die daaraan vooraf is gegaan. Het procesverloop van de onderliggende compliceerde civielrechtelijke kwestie laat zien dat verweerder, ook al liep de zaak voor zijn cliënte uiteindelijk slecht af, een pleitbaar standpunt had. Dat dat standpunt een apert onredelijk standpunt is geweest  of gaandeweg werd springt er niet uit. Verweerder gaat op dit onderdeel tuchtrechtelijk vrijuit.

4.5 Met betrekking tot  de klachtonderdelen b) tot en met f) geldt dat hetgeen hieromtrent hierna wordt overwogen onverlet laat dat ook daarbij doublures zijn met hetgeen waarover werd geklaagd in de eerdere zaak. Voor zover het om die doublures gaat, geldt daarvoor dat deze aspecten van de klacht kennelijk niet ontvankelijk zijn.

ad klachtonderdeel b)

4.6 De vraag kan blijven rusten of er ook daadwerkelijk 'op meerdere punten' fouten zijn gemaakt in de aanloop naar de op 4 september 2012 bepaalde executoriale verkoop van de woning. Wat daarvan zij, het komt  niet uit de verf dat verweerder dan voor die fouten verantwoordelijk zou zijn of dat die fouten zo kenbaar waren en van een zodanig  gewicht dat hij de voortgang van die executoriale verkoop had moeten staken. Dat er ernstige fouten zijn gemaakt die hebben geleid of zelfs maar zouden hebben kunnen leiden tot enig substantieel nadeel van klagers is evenmin aannemelijk geworden. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond of anders wel van onvoldoende gewicht.

ad klachtonderdeel c), d) en f)

4.7 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. In het zicht van de executoriale verkoop heeft klaagster sub 2 zich op 28 augustus 2012 gericht tot haar advocaat met het verzoek aan hem om aan verweerder een schikkingsvoorstel te doen. Dat voorstel bevindt zich bij de stukken.  Daarin heeft de advocaat van klagers een uiteenzetting gegeven van de - lastige - financiële omstandigheden van klagers. Op 29 augustus 2012 heeft verweerder daarop gereageerd  en heeft verweerder aangegeven hoe de hoofdlijnen van 'een eventuele regeling' er volgens zijn cliënte zouden moeten uitzien. Van de zijde van klagers is daarop geen tegenvoorstel meer gekomen.

4.8 Er zíjn (dus), ook door verweerder, pogingen ondernomen om tot een regeling in der minne te komen. Dat is niet gelukt. Nergens blijkt uit dat en waarom verweerder daarvan een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Klachtonderdeel c) is derhalve kennelijk ongegrond.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel d) is van belang dat verweerder een vonnis in handen had dat kon worden geëxecuteerd; hij vond dat, de notaris vond dat en hij behoefde niet mee te gaan in de visie van klagers dat het anders was en dat het vonnis van de kantonrechter van 13 april 2010 nietig was en zo meer. Per slot van rekening trad hij op voor de wederpartij van klagers en was het zijn taak om de belangen van zijn cliënte te dienen.

4.10 De scherpte waarmee klagers (en hun zoon) de zaak benaderden leverde geen (of evenmin een) goede bijdrage aan een gunstig klimaat voor een schikking. De klachtonderdelen d) en f) zijn derhalve eveneens kennelijk ongegrond. De opstelling van verweerder wordt beoordeeld aan de hand van de stand van zaken op het moment van de gedragingen die hem worden verweten.

ad klachtonderdeel e)

4.11 Besproken dient nog te worden het aspect dat verweerder zijn eigen belang en dat van zijn kantoor voorop heeft gesteld door te verlangen dat klagers hem niet tuchtrechtelijk zouden aanspreken.

4.12 Bij de bespreking van de klachtonderdelen c), d), en f) kwam al aan de orde hoe de cliënte van verweerder 'een eventuele regeling' zag. Verweerder heeft dit uiteengezet in zijn e-mail van  29 augustus 2012 aan de advocaat van klagers. Dit e-mailbericht bevatte meerdere punten. Voor de beoordeling van klachtonderdeel e) zijn de volgende drie punten uit de e-mail van 29 augustus 2013 van verweerder aan de advocaat van klagers van belang:

“3. Partijen zullen per omgaande overgaan tot het beëindigen van alle procedures en het starten van nieuwe procedures van welke aard dan ook (civiel, tuchtrechtelijk of anderszins) achterwege laten.

4. [naam klager] c.s. doen onherroepelijk afstand van alle aanspraken, verwijten en stellingen tov:

– [wederpartij klagers], de persoonlijke BV's van haar aandeelhouders en de achterliggende natuurlijke personen;

– notariskantoor [naam notariskantoor] en haar medewerkers;

– deurwaarderskantoor [naam deurwaarderskantoor] en haar medewerkers;

– advocatenkantoor [naam kantoor van verweerder] en haar medewerkers

….

(Opmerking voorzitter: [naam kantoor van verweerder] is het kantoor waaraan verweerder destijds was verbonden.)

….

6. [naam klagers] c.s althans hun "stichting" verwijderen en houden verwijderd alle door of namens hen geplaatste vermeldingen op hun website(s) en elders die verband houden met deze kwestie (waaronder uiteraard alle negatieve uitlatingen jegens betrokkenen maar ook hun namens vermelding) en zij onthouden zich in de toekomst eveneens van directe of indirecte publicaties, op welke wijze dan ook van deze of andere vergelijkbare teksten.”

4.13 Het gaat bij het voorstel van de kant van verweerder om een pakket dat een einde moest maken aan een lang slepende kwestie waarin door de beide betrokken partijen met grote vasthoudendheid is geprocedeerd. Klagers (en hun zoon) hebben nimmer onder stoelen of banken gestoken dat zij het schandelijk vonden wat er daarbij allemaal op hen afkwam. Daarbij gingen zij (en gaan zij nog steeds) voorbij aan het feit dat de gang van zaken rond, eerst [naam bedrijf van klagers] vof en vervolgens [naam bedrijf van klagers] BV, ontwikkelingen die in hun risicosfeer lagen, een belangrijke factor zijn geweest voor het ontstaan van de puzzels waarover geprocedeerd werd.

4.14 In het verbeten gevecht dat volgde werden Iefje en Aafje aan de schandpaal genageld: de wederpartij, de advocaten van de wederpartij, de deurwaarder, de notaris die de executoriale verkoop op zich nam en de rechters en raadsheren die zich over de zaak hebben moeten buigen. Daarvan getuigt  en getuigde (ook in augustus 2012 al) de website (www.vrouwejustitiainverval.nl). Deze website is algemeen toegankelijk en de teneur daarvan maakt duidelijk dat het geen onredelijk bezwarende voorwaarde is geweest dat van klagers werd verlangd dat zij in het kader van een schikking de strijdbijl (volledig) zouden begraven en de in die voorwaarde genoemde kantoren en personen ook in zoverre met rust zouden laten. Als (maar dat staat niet vast) verweerder uitsluitend in zijn eigen belang en zonder dat zijn cliënte dat wenste de hiervoor geciteerde punten 3, 4 en 6 zo heeft opgenomen in zijn voorstel, dan nog valt dat te begrijpen en is dat tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. Ook klachtonderdeel 5 is kennelijk ongegrond.

4.15 De stellingen over en weer, mede in het licht van de voorafgegane zaak (onder nummer 12-151) geven geen reden om te veronderstellen dat een mondelinge behandeling van de kwestie zal bijdragen aan een mogelijk andere visie op de zaak. Op de klacht wordt daarom, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter beslist.

BESLISSING

Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 13 november 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 november 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

• klagers

en per gewone post aan:

• verweerder

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten