ECLI:NL:TADRARN:2013:122 Raad van Discipline Arnhem 13-238

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:122
Datum uitspraak: 08-11-2013
Datum publicatie: 25-11-2013
Zaaknummer(s): 13-238
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van faillissementscurator
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: verweerder is curator in het faillissement van klager. Klager vindt dat verweerder  zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling door zich te laten benoemen tot curator in zijn faillissement omdat een kantoorgenoot van verweerder in het verleden heeft opgetreden als advocaat van een wederpartij van klager, tevens de aanvrager van het faillissement. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 8 november 2013

in de zaak 13-238

naar aanleiding van de klacht van:

De heer [naam]

wonende te [adres]

klager

gemachtigde:

mr. F. Frissen

advocaat te Den Haag

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 9 oktober 2013 met kenmerk RvT 13-0224 door de raad ontvangen op 10 oktober 2013, en van de op de zich daarbij bevindende inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 6.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager is bij vonnis van 11 juli 2013 in staat van faillissement verklaard. Verweerder is door de rechtbank tot curator benoemd.

1.3 Klager is al 10 jaar verwikkeld in een gerechtelijke procedure tegen de heer van K. Het faillissement van klager is uitgesproken op verzoek van de heer van K.

1.4 De heer van K. is in het verleden bijgestaan door mr. W., een kantoorgenoot van verweerder. Op het moment van de faillissementsaanvrage werd de heer Van K. bijgestaan door een andere advocaat, mr. O.

1.5 Klager heeft bezwaar gemaakt bij de rechter-commissaris tegen de benoeming van verweerder tot curator in zijn faillissement. In een e-mail van 15 juli 2013 aan verweerder heeft klager zich op het standpunt gesteld dat het feit dat hij in 2004 een ernstig geschil met de kantoorgenoot van verweerder, mr. W., heeft gehad een reden voor verweerder zou moeten zijn om zich terstond terug te trekken als curator. Toen verweerder daaraan geen gevolg gaf heeft klager dit verzoek neergelegd bij de rechter-commissaris. Bij brief van 16 augustus 2013 aan de rechter-commissaris in het faillissement heeft klager de rechter-commissaris voor de tweede maal verzocht verweerder te laten vervangen door een andere curator.

1.6 Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 2 september 2013 is verweerder ontslagen als curator en is een nieuwe curator benoemd in het faillissement van klager.

1.7 Bij brief van 16 augustus 2013 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in zijn hoedanigheid van curator tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich schuldig te maken aan belangenverstrengeling.

2.2 Klager stelt zich op het standpunt dat de heer Van K. tot kort voor zijn faillissement werd bijgestaan door de kantoorgenoot van verweerder en dat de heer Van K. opzettelijk, kort voor de faillissementsaanvrage, is gewisseld van advocaat om de weg vrij te maken voor het curatorschap van verweerder.

2.3 Klager heeft 2004 een ernstig geschil gehad met mr. W. waarover hij zich bij de deken heeft beklaagd. Mede om die reden is klager is van oordeel dat verweerder zich niet tot curator had mogen laten benoemen, dat hij zich uit eigen beweging meteen direct na zijn benoeming al had moeten terugtrekken.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Hij betwist dat zijn kantoorgenoot mr. W. de heer Van K. tot vlak voor het faillissement heeft bijgestaan. Volgens verweerder dateert de kwestie waarin mr. W. de heer Van K. bijstond uit 2004.

3.2 Verweerder geeft aan dat hij voor zijn benoeming tot curator de afweging heeft gemaakt of de rechtsbijstand van zijn kantoorgenoot aan de heer Van K. in 2004 een tegenstrijdig belang zou opleveren en dat hij toen tot de conclusie is gekomen dat dat niet het geval was. Kort na zijn benoeming heeft hij (verweerder) nogmaals, met de (waarnemend) rechter-commissaris hierover overleg gevoerd. Ook dit overleg heeft geleid tot de conclusie dat er geen sprake is c.q. was van tegenstrijdig belang.

3.3 In zijn brief d.d. 16 augustus 2013 aan de rechter-commissaris heeft klager gesteld dat er nog een cassatieprocedure loopt in een strafzaak tegen hem (klager). Deze strafzaak houdt verband met de kwestie klager-van K. Klager meldde in deze brief dat niet uitgesloten is dat in het vervolg van deze strafzaak (advoca(a)t(en) van) het kantoor van verweerder als getuige gehoord zal (zullen) gaan worden.

3.4 Naar aanleiding van deze mededeling van klager heeft verweerder nogmaals overleg gevoerd met de rechter-commissaris. Vervolgens is besloten dat hij zou terugtreden als curator en dat een nieuwe curator zou worden aangesteld. Aldus heeft verweerder de rechter-commissaris verzocht een voordracht tot zijn ontslag te doen. Dit verzoek is op 2 september 2013 ingewilligd door de rechtbank.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 Partijen verschillen van mening over de vraag tot welk moment de rechtsbijstand van  mr. W. aan de heer van K. heeft geduurd. Klager stelt zich op het standpunt dat de heer Van K. tot vlak voor zijn faillissement werd bijgestaan door mr. W. en dat de heer Van K. opzettelijk, kort voor de faillissementsaanvrage, is gewisseld van advocaat om de weg vrij te maken voor een curatorschap van verweerder. Verweerder heeft gesteld dat de kwestie waarin mr. W. de heer Van K. heeft bijgestaan dateert uit 2004 zodat dit op het moment dat het faillissement werd uitgesproken geen belemmering meer vormde om een benoeming te aanvaarden.

4.3 Door klager zijn bij zijn klachtbrief aan de deken diverse bescheiden overgelegd die dateren uit 2004 en januari 2005, waaruit blijkt dat mr. W. de heer van K. in de periode 2004 tot begin 2005 heeft bijgestaan. De stelling van klager dat de rechtsbijstand tot vlak voor de faillissementsaanvrage heeft geduurd is door klager niet aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft klager zijn beschuldiging aannemelijk gemaakt dat verweerder of zijn kantoor de heer van K. heimelijk (dat impliceert het woord ‘gelekt’) van stukken heeft voorzien.

4.4 Een curator wordt benoemd door de rechtbank. Door aanvaarding van zijn benoeming heeft verweerder in eerste instantie geconstateerd dat er geen sprake was van een tegenstrijdig belang. Kort na zijn benoeming, toen klager daartegen bezwaar maakte bij de rechter-commissaris, is verweerder in gesprek gegaan met de rechter-commissaris om (nogmaals) na te gaan of er sprake was van tegenstrijdige belangen. De uitkomst van dat overleg was dat dat niet het geval was. Daarmee heeft de kwestie of het juist was dat verweerder is aangetreden als curator de aandacht gekregen die hij verdiende. Het is niet aan de tuchtrechter om daarover (nogmaals) te oordelen.

4.5 Dat verweerder de rechter-commissaris niet of niet volledig heeft voorgelicht in de zaak komt niet uit de verf. De kwestie uit 2004 (waarin klager zich eveneens beklaagde bij de deken over mr. W.) is daarvoor te oud en mist deugdelijke feitelijke onderbouwing door klager. Het betreft niet meer dan een beschuldiging waaraan (tegen mr. W.) verder geen tuchtrechtelijk vervolg is gegeven. Voor zover de voorzitter kan zien is de klacht in 2004 door de deken niet eens onderzocht en klager heeft daarin destijds kennelijk berust.

4.6 Naar aanleiding van de brief van 16 augustus 2013 heeft verweerder de rechter-commissaris verzocht hem als curator te ontslaan en door een ander te vervangen. Dit blijkt uit de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland d.d. 2 september 2013. Aan dit verzoek is voldaan en daarmee is voldoende tegemoet gekomen aan de bezwaren van klager.

4.7 Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond. 

BESLISSING

De klacht wordt afgewezen.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 8 november 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 11 november 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

• de gemachtigde van klager

en per gewone post aan:

• verweerder

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten