ECLI:NL:TADRARN:2013:119 Raad van Discipline Arnhem 13-203

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:119
Datum uitspraak: 04-10-2013
Datum publicatie: 25-11-2013
Zaaknummer(s): 13-203
Onderwerp: Tuchtrechtelijk aanrekenen van gedragingen aan:, subonderwerp: Kantoorgenoot
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: klacht tegen advocaat die tevens eigenaar, manager van het kantoor is, dat zij niets heeft gedaan om het geschil dat was ontstaan tussen klager en zijn advocaat (een kantoorgenoot van verweerster) te voorkomen. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 4 oktober 2013

in de zaak 13-203

naar aanleiding van de klacht van:

[naam]

[adres]

klager

tegen:

mr. [naam]

advocaat te [plaats]

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna “de voorzitter”) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 3 september 2013 met kenmerk K 12-13/19 door de raad ontvangen op 5 september 2013, en van de op de daarin beschreven inventarislijst vermelde stukken genummerd van 1 tot en met 17.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Een kantoorgenoot van verweerster, mr. van B. heeft klager van augustus 2010 tot eind juli 2012 bijgestaan in het geschil tussen klager en zijn werkgever, het Ministerie van Justitie, over klagers re-integratie na ziekte. Nadat de relatie tussen klager en mr. van B. vastliep is deze door mr. van B. op 29 juli 2012 verbroken. Naar aanleiding daarvan heeft klager zich tot verweerster gewend.

1.3 Bij e-mail van 22 augustus 2012 schreef klager verweerster het volgende:

“Op 28 juli 2012 heb ik bij de heer (lees: mr. van B.) een klacht ingediend over het feit dat hij geen uitleg geeft over zijn mail van 27 april 2012 waarin hij mij beschuldigt, en waarin hij schrijft te overwegen om zijn juridische bijstand aan mij te beeindigen. In dezelfde mail van 28 juli 2012 schrijf ik dat als blijkt dat het hem niet lukt om die uitleg te geven, ik bovengenoemde kwestie aan u ter beoordeling wil voorleggen.

U heeft kunnen volgen dat de heer (lees: mr. van B.) een klachtafhandeling door u blijkbaar niet wil afwachten. Eenzijdig heeft hij ondertussen naar buiten gebracht dat hij stopt met zijn juridische bijstand.

U zult vast begrijpen dat ik nu aan mijn lot overgelaten ben. In uw hoedanigheid van manager/hoofd/eigenaar van (lees: het kantoor) verwacht ik dat u een eenzijdige beeidiging door de heer (lees: mr. van B.) niet laat passeren zonder een deugdelijke klachtafhandeling.

Voordat ik mijn klacht aanbreng bij de Orde van Advocten wil ik u in de gelegenheid stellen om binnen 2 weken te reageren. ……” 

1.4 Hierop heeft verweerster per e-mail op 3 september 2012 als volgt gereageerd: “Ik heb kennis genomen van uw e-mail en deze ook besproken met de heer (lees: mr. van B.). Ik kan u als volgt berichten.

Vooropgesteld geldt dat het een advocaat in beginsel vrij staat om zijn werkzaamheden te staken op het moment dat hij constateert dat er een vertrouwensbasis tussen hem en de cliënt ontbreekt. M.i. is dit een vrijheid van de advocaat en niet van het advocatenkantoor. Uiteraard dient de advocaat daarbij wel de belangen van de cliënt in ogenschouw te nemen en ik kan enkel concluderen dat dit ook is gebeurd. De heer (lees: mr. van B.) merkte dat de discussie tussen u en hem de schikkingsonderhandelingen die hij namens u voerde met uw ex-werkgever blokkeerde. Voorts heeft zijn onttrekking plaatsgevonden zonder dat dit tot procedurele problemen zou hoeven te leiden.

Zie ik het goed dan ligt de grondslag van de discussie in een tweetal declaraties. De eerste declaratie betrof een onterechte boeking op uw dossier en is inmiddels aangepast. Overigens mijn welgemeende excuses voor het feit dat dit lang heeft moeten duren. Een personele wisseling op de administratie is daar debet aan. De tweede declaratie ligt ingewikkelder en ziet erop dat de heer (lees: mr. van B.) circa 2 uur heeft besteed aan het uitrekenen van wachtgeld (ten behoeve van de schikkingsonderhandelingen), terwijl u zegt dat u daartoe geen opdracht heeft verstrekt. De heer (lees: mr. van B.) heeft in ieder geval gemeend volledig in het belang van uw zaak te handelen, hetgeen mij niet vreemd voor komt. Om de kwestie financieel af te kunnen wikkelen, is het noodzakelijk dat bekend is op welk bedrag  u recht heeft. In uw geval een zeer complexe berekening die niet globaal te bepalen is.

U geeft aan een klacht in te dienen bij de Orde van Advocaten. Het is mij echter niet duidelijk welk doel u daarmee beoogt. Dat maakt het voor mij ook lastig om inhoudelijk op uw e-mail te reageren. Kunt u mij aangeven of uw klacht ziet op de hoogte van de declaratie, de kwaliteit van de werkzaamheden, het ontrekken van de heer (lees: mr. van B.), of wellicht van andere aard is. Als ik dat weet, kan ik bekijken of er een oplossing mogelijk is, dan wel u aangeven welke wegen er voor u openstaan.

Wellicht is het goed dat u en ik een afspraak maken om de zaak te bespreken. Indien u het liever schriftelijk afhandelt kan dat ook maar persoonlijk prefereer ik een gesprek.

Er staat momenteel één rekening open en dat is inderdaad de kwestieuze rekening. Verder heeft ons kantoor nimmer gelden van derden in uw zaak ontvangen.

Ik verneem graag van u.”

1.5 Klager heeft op die e-mail niet gereageerd, anders dan op 11 oktober 2012 aan te kondigen dat hij een klacht tegen zowel mr. van B. als verweerster zou indienen.

1.6 Bij brief van 5 november 2012 heeft klager de onderhavige klacht bij de deken ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

als manager/hoofd/eigenaar van het kantoor niets heeft ondernomen om het verschil van mening tussen mr. van B. en klager te voorkomen of daarvoor een oplossing aan te dragen waardoor de juridische bijstand soepel had kunnen worden overgenomen door een kantoorgenoot.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 Verweerster heeft, voor zover dat op 22 augustus 2012 nog kon, zich niet gemengd in het vertrouwensconflict dat tussen klager en mr. van B. was ontstaan. Dat lag ook niet op haar weg. Mr. van B. had zich intussen ook al daadwerkelijk onttrokken aan de zaak. In de reactie van verweerster van 3 september 2012 en de keuze die zij daarbij maakte kan de voorzitter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag zien. Klager kan verweerster niet met recht verwijten dat zij niet (eigener beweging; klager had daar niet om gevraagd) heeft gezocht naar de mogelijkheid dat één van haar kantoorgenoten de zaak zou overnemen. Dat zou misschien nog voor de hand hebben gelegen als zij of één van de andere kantoorgenoten ook de beschikking zouden hebben gehad over de specifieke kennis en ervaring die nodig was om de zaak van klager te behandelen, maar dat was niet het geval.

4.3 Van belang is dat verweerster, in haar e-mail van 3 september 2012, nog een gesprek voorstelde over de kwestie en dat zij klager, die tot dan toe in zijn relatie met mr. van B. ook elk gesprek uit de weg was gegaan, tevens de ruimte bood om de kwestie verder schriftelijk af te handelen. Het één noch het ander is gebeurd. Van een tuchtrechtelijk verwijt daarvan aan het adres van verweerster is geen sprake. De klacht is dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

Wijst de klacht af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 4 oktober 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

• klager

en per gewone post aan:

• verweerster

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten