ECLI:NL:TADRARN:2013:118 Raad van Discipline Arnhem 13-181

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:118
Datum uitspraak: 16-10-2013
Datum publicatie: 25-11-2013
Zaaknummer(s): 13-181
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster klaagt voor de derde maal tegen advocaat van haar ex-echtgenoot, dit maal –onder meer- omdat hij op onjuiste gronden een toevoeging zou hebben aangevraagd. Ook wordt geklaagd over het feit dat verweerder als aanvullende zekerheid voor zijn nog openstaande declaraties heeft bewerkstelligd dat zijn cliënt een vordering die hij uit hoofde van de boedelscheiding had op klaagster aan verweerder verpandde. Voorzitter oordeelt klachten kennelijk ongegrond.

Beslissing van 16 oktober 2013

in de zaak 13-181

 naar aanleiding van de klacht van:

 mevrouw [naam]

 [adres]

 klaagster

 tegen:

 mr. [naam]

 advocaat te [plaats]

 verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 12 augustus 2013 met kenmerk K12-13/12, door de raad ontvangen op 12 augustus 2013, en van de op de daarin beschreven inventarislijst vermelde stukken 1 tot en met 14. Bij brief d.d. 21 augustus 2013 heeft de griffier de deken verzocht om het derde klachtonderdeel nader te onderzoeken. Bij brief d.d. 20 september 2013 heeft de deken de klacht opnieuw ter kennis van de raad gebracht. Het dossier is voor de tweede keer bij de raad binnengekomen op 23 september 2013. De voorzitter heeft kennisgenomen van de op de door de deken ingebrachte aanvullende stukken vermeld onder 15 tot en met 20 op de inventarislijst.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Verweerder treedt op als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster. Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot heeft een groot aantal gerechtelijke procedures plaatsgevonden.

1.3 Op 4 februari 2011 werd de echtscheiding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot uitgesproken. Bij beschikking van 15 juni 2010 werd de minderjarige dochter van klaagster en haar ex-echtgenoot onder toezicht gesteld.

1.4 Bij beschikking van 20 januari 2012 heeft de rechtbank Arnhem het gezamenlijk gezag van klaagster en haar ex-echtgenoot beëindigd en is klaagster belast met het eenhoofdig gezag waarbij een omgangsregeling werd vastgesteld tussen de cliënt van verweerder en de minderjarige dochter.

1.5 Op 5 juli 2012 heeft bij de rechtbank Arnhem een zitting plaatsgevonden in de procedure tot wijziging kinderalimentatie.

1.6 Op 12 juli 2012 heeft bij de rechtbank ‘s Hertogenbosch een zitting plaatsgevonden in verband met de verlenging van de ondertoezichtstelling en wijziging van de omgangsregeling.

1.7 Verweerder stond zijn cliënt aanvankelijk op betalende basis bij. Op 27 september 2011 heeft verweerder een toevoeging aangevraagd voor zijn cliënt. Deze toevoeging is verleend op 18 oktober 2011.

1.8 Op 9 maart 2011 heeft verweerder aan zijn cliënt een overzicht van openstaande declaraties gestuurd. In deze brief heeft verweerder vermeld dat de declaraties uiterlijk 31 december 2011 betaald dienden te zijn.

1.9 Bij akte van 6 oktober 2011 heeft de cliënt van verweerder al zijn vorderingen op klaagster aan verweerder verpand als zekerheid voor de vordering die verweerder op hem had vanwege de openstaande declaraties en de toekomstige declaraties.

1.10 Door klaagster is twee maal eerder tegen verweerder geklaagd. Beide klachten zijn door de deken ter kennis van de raad gebracht. De eerste klacht is door de raad bij beslissing van 3 september 2012 in alle onderdelen ongegrond verklaard. De tweede klacht is door de voorzitter van de raad op 26 september 2012 in alle onderdelen als kennelijk ongegrond afgewezen.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a) gebruik te maken van feiten waarvan hij wist of behoorde te weten dat die niet juist waren en door feiten te verdraaien;

b) op onjuiste gronden een toevoeging voor zijn cliënt aan te vragen;

c) niet de voor een advocaat vereiste onafhankelijkheid bewaard te hebben door te bewerkstelligen dat zijn cliënt, klaagsters ex-echtgenoot, diens vorderingen op klaagster aan hem (verweerder) heeft verpand als aanvullende zekerheid voor de (openstaande) declaraties ter zake van de door verweerder aan zijn cliënt verleende rechtsbijstand.

2.2 Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klaagster aangevoerd dat verweerder tijdens de zitting met betrekking tot de vaststelling kinderalimentatie op 5 juli 2012 bij de rechtbank Arnhem in strijd met de waarheid heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van andere procedures terwijl hij bekend was met het feit dat op 12 juli 2012 de verlenging van de ondertoezichtstelling en de wijziging van de omgangsregeling zou worden behandeld bij de rechtbank ‘s Hertogenbosch.

2.3 Ter toelichting op klachtonderdeel b) stelt klaagster dat verweerder wist dat zijn cliënt samenwoonde met zijn nieuwe partner waardoor hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.

3 VERWEER

3.1 Het verweer komt bij de beoordeling van de klacht aan de orde.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

4.2 De klacht betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij. Dat bepaalt het toetsingskader. Volgens vaste rechtspraak van de Raden van Discipline en het Hof van Discipline heeft te gelden dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend.

Klachtonderdeel a)

4.3 Uit het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank Arnhem op 5 juli 2012, verweerder verscheen daar zonder zijn cliënt, blijkt dat verweerder het volgende heeft verklaard: “Ik weet niets van een procedure met betrekking tot het wijzigen van de omgangsregeling.” De strekking van deze mededeling was dat verweerder namens zijn cliënt betoogde dat er bij de berekening van de draagkracht van zijn cliënt rekening gehouden moest blijven worden met kosten voor de omgangsregeling.

4.4 Klaagster stelt zich op het standpunt dat verweerder met deze mededeling de feiten onjuist weergeeft nu er op 12 juli 2012 een zitting zou plaatsvinden bij de rechtbank ‘s Hertogenbosch waarin de verlenging van de ondertoezichtstelling en een wijziging van de omgangsregeling aan de orde zou komen. Klaagster heeft als productie bij haar klachtbrieven d.d. 23 september 2012 en 22 april 2013 een kopie van de oproepingsbrief voor die zitting, gericht aan haar advocaat, overgelegd. Klaagster vindt dat hieruit en uit de andere door haar aangeleverde informatie aannemelijk is dat verweerder wel degelijk op de hoogte was van die zitting.

4.5 Verweerder heeft aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de procedure tot verlenging van de ondertoezichtstelling  en de wijziging van de omgangsregeling. Zijn cliënt heeft hem niet verzocht om hem rechtsbijstand te verlenen in die procedure zodat verweerder de rechtbank ‘s Hertogenbosch niet kenbaar heeft gemaakt dat hij de man zou bijstaan. Uit de stukken blijkt dat het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling is ingediend door Buro Jeugdzorg. In de beschikking d.d. 1 juni 2012 van de rechtbank ‘s Hertogenbosch staat dat de rechtbank de griffier beveelt de belanghebbenden  op te roepen voor de zitting van donderdag 12 juli 2012. Niet verweerder maar zijn cliënt was belanghebbende hetgeen betekent dat de oproep naar alle waarschijnlijkheid rechtstreeks naar de cliënt van verweerder is gegaan.

4.6 Uit het voorgaande volgt dat niet is komen vast te staan dat verweerder gebruik heeft gemaakt van feiten waarvan hij wist of behoorde te weten dat die niet juist waren. Ten overvloede merkt de voorzitter nog op dat zelfs al zou verweerder wel een oproep voor de zitting van 12 juli 2012 hebben ontvangen, zijn mededeling tijdens de zitting van 5 juli 2012, gemeten naar de onder 4.1 weergegeven maatstaf, gelet op de context van de mededeling, op het feit dat er geen misverstand over kon bestaan dat er wel degelijk een procedure plaatsvond op 12 juli 2012, en op de gevolgen van de mededeling geen tuchtrechtelijk verwijt zou hebben opgeleverd. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel b)

4.7 In een situatie als de onderhavige, waarin de ene gerechtelijke procedure door de andere wordt opgevolgd, kan het in het belang van een partij zijn dat zijn wederpartij niet ten onrechte op basis van een toevoeging procedeert. Dit klachtonderdeel is dan ook ontvankelijk.

4.8 Verweerder heeft op 27 september 2011 een toevoeging aangevraagd voor zijn cliënt en deze is op 18 oktober 2011 verleend. Uit de beschikking van de rechtbank Arnhem d.d. 17 juli 2012 blijkt dat ten tijde van die procedure verschil van mening bestond tussen klaagster en verweerders cliënt over de vraag of verweerders cliënt samenwoonde met zijn nieuwe partner. Verweerders cliënt stelde zich op het standpunt dat dat niet het geval was. Klaagster heeft betoogd dat dat wel zo was en heeft ter ondersteuning van haar stelling diverse bewijsstukken in het geding gebracht.

4.9 In de beschikking van 17 juli 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat “uit voornoemde gedingstukken, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, blijkt dat de man en [naam van zijn nieuwe partner] samenwonen op de [adres man]”. Deze vaststelling is door de rechtbank op 17 juli 2012 gedaan en ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie is door de rechtbank bepaald op 20 januari 2012.

4.10 Uit het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat verweerder op 27 september 2011 op (hem bekende) onjuiste gronden een toevoeging heeft aangevraagd. De voorzitter neemt hierbij tevens in aanmerking het feit dat de nieuwe partner van de man al die tijd op een ander adres dan de man ingeschreven stond. Ook klachtonderdeel b) is derhalve kennelijk ongegrond.

Klachtonderdeel c)

4.11 Op grond van regel 28 van de gedragsregels dient de advocaat overleg met de deken te voeren voordat hij een andere zekerheid dan een voorschot in geld aanvaard voor de betaling van zijn declaratie. Verweerder heeft in zijn brief d.d. 5 september 2013 aangegeven dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat bij de constructie die hij wilde aangaan met zijn cliënt overleg met de deken geboden was. Hij heeft aangegeven dit ten zeerste te betreuren maar dat zijn onafhankelijkheid niet in het geding is gekomen en dat er een notaris was ingeschakeld om de akte van verpanding op te maken.

4.12 Regel 28 is in het leven geroepen om de relatie tussen cliënt en advocaat te reguleren. Derden kunnen hier geen beroep op doen. Het feit dat verweerder namens zijn cliënt beslag heeft laten leggen ten laste van klaagster en dat gelden die onder dat beslag vallen aan verweerder ten goede zouden komen maakt dat niet anders. Het is niet aan de tuchtrechter om te onderzoeken of de beslaglegging al dan niet terecht is gebeurd. Klachtonderdeel c) is kennelijk niet ontvankelijk.

BESLISSING

Wijst de klacht in al zijn onderdelen af.

Aldus gewezen door mr. B.P.J.A.M. van der Pol, voorzitter, met bijstand van mr. H.A.M. Ritsma-Hartman als griffier op 16 oktober 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 oktober 2013 per aangetekende post en per gewone post verzonden aan:

• klaagster

en per gewone post aan:

• verweerder

• de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

• de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten