ECLI:NL:TADRARN:2013:1 Raad van Discipline Arnhem 13-108

ECLI: ECLI:NL:TADRARN:2013:1
Datum uitspraak: 12-06-2013
Datum publicatie: 30-06-2013
Zaaknummer(s): 13-108
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht van klager betreft het verwijt dat zijn advocaat zich tijdens een mondelinge behandeling in een familiezaak heeft laten vervangen door een onvoldoende deskundige kantoorgenote en klager onvoldoende gelegenheid had de zaak met deze kantoorgenote voor te bereiden. De advocaat van klager heeft gemotiveerd aangegeven dat sprake was van een noodsituatie en niet is komen vast te staan dat de overdracht van de zaak niet zorgvuldig is geweest. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat de vervangster onvoldoende ter zake kundig was of de behandeling onder de maat is geweest. Tenslotte  beklaagt klager zich erover dat een andere kantoorgenoot zonder zijn voorafgaande instemming een brief aan het LBIO heeft verzonden en een bespreking over de zaak niet in F maar te C  heeft laten plaatsvinden. Dit laatste oordeelt de voorzitter niet klachtwaardig en de brief bevatte slechts een voor klager gunstige alimentatieuitspraak zodat het in het in het belang van klager was deze zo spoedig mogelijk toe te zenden. Voorzittersbeslissing. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van 12 juni 2013

in de zaak 13-108

naar aanleiding van de klacht van:

de heer X

wonende te A

klager

tegen:

mr. Y1  en mr. Y2,

advocaten te  B

en

mr. Y3,

advocaat te C

 verweerders

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 8 mei 2013, door de raad ontvangen op 13 mei 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Bij brief van 26 juni 2012 is deze klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Utrecht. Bij brief met bijlagen van 3 juli 2012 heeft de deken van genoemde Orde deze klacht ter behandeling doorgezonden aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zutphen. De klachtzaak is in verband met de Wet Herziening Gerechtelijke Kaart en de samenvoeging van de arrondissementen in Oost Nederland per 1 januari 2013 overgedragen aan de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Nederland (thans Gelderland).

1.3 De klacht betreft het optreden van mr. Y1 van 1 september 2011 tot begin 2012 als advocaat van klager. Mr. Y1 nam de lopende zaak (echtscheiding c.a.) over van een kantoorgenote, die het kantoor zou verlaten.

1.4 In deze zaak, betreffende de echtscheiding van klager en zijn echtgenote, werd de echtscheidingsbeschikking op 28 oktober 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De behandeling van de overige verzoeken in het kader van de echtscheiding – waaronder de vaststelling van  partneralimentatie – werd voortgezet en behandeld ter zitting van 7 januari 2011. De rechtbank Utrecht heeft de zaak vervolgens aangehouden ten behoeve van het overleggen van nadere stukken. Nadere stukken aan de zijde van klager zijn ingediend in maart/april 2011. Voor het voortzetten van de behandeling van de zaak werd vervolgens als zittingsdatum 5 oktober 2011 bepaald. Ter voorbereiding op die zitting heeft mr. Y1 op 28 september 2011 een bespreking met klager gevoerd.

1.5 Een dag voor de zitting van 5 oktober 2011 werd mr. Y1 gevraagd om op diezelfde dag een zitting van een kantoorgenoot waar te nemen bij de rechtbank Zutphen. Mr. Y1 heeft daarom toen haar kantoorgenote en stagiaire mr. Y2 gevraagd om de behandeling op 5 oktober 2011 waar te nemen. Dat is vervolgens gebeurd.

1.6 Bij beschikking van 16 november 2011 heeft de rechtbank Utrecht bepaald dat klager een partneralimentatie diende te betalen van € 250 per maand. Klager was niet tevreden met deze uitspraak en over de gang van zaken rond de overdracht van het dossier. In verband hiermee heeft mr. Y1 haar kantoorgenoot mr. Y3 gevraagd om mee te adviseren over het instellen van eventueel hoger beroep namens klager. Begin januari 2012 heeft op het kantoor van mr. Y3 in F een gesprek met klager plaatsgevonden, waarbij ook mr. Y1 aanwezig was. Er is toen gesproken over de onvrede van klager over de gang van zaken en ook is afgesproken dat mr. Y3 na ontvangst van nadere informatie/stukken van klager een alimentatieberekening zou maken en klager zou adviseren over het al dan niet instellen van hoger beroep.

1.7 Na het maken van de alimentatieberekening heeft mr. Y3 klager geadviseerd geen hoger beroep in te stellen, omdat de draagkracht van klager zeker niet zou leiden tot een lagere alimentatie dan door de rechtbank was vastgesteld. Er is geen hoger beroep ingesteld.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) mr. Y1 de zitting van 5 oktober 2011 met klager heeft voorbereid maar klager voor de zitting heeft bericht dat zij zich zou laten vervangen door een in de visie van klager onvoldoende ervaren kantoorgenote en klager niet in de gelegenheid is gesteld om kennis met haar te maken en met haar de zaak voor te bereiden.

b) mr. Y2 één dag voor de zitting de behandeling van de zaak heeft overgenomen, waardoor klager niet in de gelegenheid is gesteld om kennis met haar te maken en de zaak met haar voor te bereiden.

c) mr. Y3 1) tegen de wens van klager in de bespreking in januari 2012 heeft laten plaatsvinden te F in plaats van op zijn kantoor in C, 2) zonder voorafgaand overleg met klager een brief naar het LBIO heeft gestuurd en 3) post aan klager heeft gestuurd die hem niet heeft bereikt.

3 VERWEER

3.1 Namens alle verweerders heeft mr. Y1 verweer gevoerd, welk verweer mr. Y3 nog heeft aangevuld en wel als volgt.

3.2 Het is spijtig en begrijpelijk dat klager onaangenaam werd verrast door de mededeling op de laatste dag voor de zitting, dat een jonge advocaat de zitting zou waarnemen. Het is niet de gewoonte van het kantoor om zaken op zo’n korte termijn over te dragen, maar in dit geval was dat onvermijdelijk. Ook omdat de rechtbank in gevallen waarin een vervangende advocaat beschikbaar is die kan waarnemen geen uitstel van de behandeling verleent.

3.3 Mr. Y2 is weliswaar nog niet zo lang advocaat, maar zeer bekwaam op het rechtsgebied personen en familierecht. Er was geen reden om aan te nemen dat zij de zitting niet naar behoren zou waarnemen. Mr. Y1 heeft mr. Y2 over het dossier ingelicht en gezamenlijk met haar de zitting voorbereid. Mr. Y2 heeft op 4 oktober 2011 uitgebreid telefonisch overleg gepleegd over de zaak met klager. De zitting is feitelijk goed verlopen en uitspraak van de rechter was conform hetgeen klager daarvan mocht verwachten. Klager is niet benadeeld.

3.4 Toen klager aangaf niet tevreden te zijn over de overdracht van het dossier en over de beschikking van de rechtbank is in goed overleg met klager afgesproken dat daarover een gesprek met mr. Y3 zou plaatsvinden in F. Dat er bij klager onvrede bestond over de locatie was mr. Y3 niet bekend. Het gesprek is in goede sfeer verlopen.

3.5 Op verzoek van klager heeft mr. Y3 het LBIO geïnformeerd bij brief van 10 februari 2012, waarvan klager een kopie heeft ontvangen. Over de inhoud daarvan is geen overleg met klager gevoerd omdat daartoe geen aanleiding bestond gezien het feit dat de brief niets anders bevatte dan informatie over de gewijzigde (verlaagde) alimentatiebijdrage op grond van de nieuwe rechterlijke beschikking. Het LBIO ging nog uit van een (voorheen) hoger vastgestelde bijdrage. Spoedige berichtgeving aan het LBIO over de nieuwe situatie was dus in het belang van klager.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, door de voorzitter worden beslist.

4.2 Ten aanzien van klacht tegen mr. Y1: Mr. Y1 heeft gemotiveerd aangeven dat sprake was van een onvermijdelijke situatie dat de behandeling zou worden waargenomen en dat de waarneming in handen is gegeven van een kantoorgenote die daarvoor voldoende vakbekwaam was. Dat dit anders was en/of dat de behandeling van de zaak niet naar behoren is geweest is door klager niet aannemelijk gemaakt en ook overigens niet uit het dossier af leiden. De voorzitter kan zich voorstellen dat klager door de mededeling zo kort voor de zitting dat de behandeling zou worden waargenomen onaangenaam verrast is, maar dit enkele feit maakt de handelwijze van mr. Y1 nog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het kan gebeuren dat er plotseling opkomende omstandigheden zijn die maken dat dingen anders moeten lopen dan oorspronkelijk verwacht. Dat mr. Y1 bij het overdragen van de behandeling onzorgvuldig heeft gehandeld is niet komen vast te staan. Dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.3 Ten aanzien van de klacht tegen mr. Y2: Onweersproken is gesteld dat mr. Y2 de zaak telefonisch met klager heeft voorbereid. In zoverre de klacht behelst dat klager niet met mr. Y2 heeft kunnen kennismaken en met haar de behandeling niet heeft kunnen voorbereiden mist de klacht dus feitelijke grondslag. Voorts is niet gebleken dat het optreden van mr. Y2 tijdens de mondelinge behandeling vervolgens onder de maat is geweest. Dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

4.4 Ten aanzien van de klacht tegen mr. Y3: De voorzitter vermag niet in te zien, dat mr. Y3 klachtwaardig handelt als hij een bespreking in F in plaats van in C laat plaatsvinden, nog afgezien dat mr. Y3 heeft aangegeven dat hem geen bezwaren daartegen hebben bereikt. Mr. Y3 heeft gemotiveerd aangegeven waarom hij de brief aan het LBIO niet op voorhand ter goedkeuring aan klager heeft toegezonden (het ging enkel om toezending van een rechterlijke beschikking) en dat spoedige toezending in het belang van klager was (de door klager te betalen alimentatie was lager vastgesteld). Mr. Y3 heeft mogen handelen (sterker nog: heeft moeten handelen) zoals hij heeft gedaan. Niet gebleken is dat mr. Y3 verantwoordelijk is voor het niet ontvangen van een brief door klager als hiervan al sprake mocht zijn. Dit onderdeel van de klacht is derhalve kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De klacht wordt afgewezen.

Aldus gewezen door mr. S.H. Bokx-Boom, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.M. van Rossum, als griffier op 12 juni 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 12 juni 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- verweerders

-    klager

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten