ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4247 Raad van Discipline Amsterdam 12-267A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4247
Datum uitspraak: 13-05-2013
Datum publicatie: 14-05-2013
Zaaknummer(s): 12-267A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Diverse klachten tegen eigen advocaat over kwaliteit dienstverlening ongegrond. Verweerder heeft de belangen van klaagster in een appelprocedure naar behoren behartigd. Klacht over kantoororganisatie niet-ontvankelijk bij gebreke van rechtstreeks belang.  

Beslissing van 13 mei 2013

in de zaak 12-267A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 3 september 2012 met kenmerk 1112-670, door de raad ontvangen op 4 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 12 maart 2013 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is niet verschenen. Klaagster heeft de raad om uitstel van de zitting gevraagd bij brief aan de raad d.d. 12 februari 2013 (binnengekomen bij de raad op 28 februari 2013), welk verzoek de raad bij brief van 1 maart 2013 heeft afgewezen, en nogmaals, op dezelfde gronden, bij brief d.d. 7 maart 2013 aan de voorzitter van de raad, welke brief op 11 maart 2013 bij de Centrale Balie van de rechtbank Amsterdam is binnengekomen. Het laatste verzoek is ook niet gehonoreerd. Omdat dat verzoek de voorzitter eerst in de avond van 11 maart 2013 heeft bereikt, kon daarop niet meer tijdig voor de zitting van 12 maart 2013 per post worden geantwoord, terwijl het ook niet mogelijk is gebleken klaagster voorafgaand aan de zitting nog telefonisch te bereiken om haar (nogmaals) mede te delen dat de zitting doorgang zou vinden.

1.3 Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de hiervoor genoemde brief van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 8, genoemd in de inventarislijst bij de brief van de deken;

- de brief van 5 september 2012 van klaagster aan de deken;

- de in 1.2 genoemde brieven van 12 februari 2013 en 7 maart 2013 van klaagster aan de raad.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster heeft verweerder om bijstand gevraagd nadat zij bij kortgedingvonnis van 21 januari 2010 ("het ontruimingsvonnis") was veroordeeld de woning, die zij huurde van verhuurder Ymere, te ontruimen en de proceskosten van Ymere te voldoen. Verweerder had klaagster reeds eerder, in 2007, bijgestaan in een burengeschil.

2.3 Verweerder heeft namens klaagster een executie-kortgeding aanhangig gemaakt. De uitkomst daarvan was dat aan klaagster een nadere termijn werd gegund (te weten veertien dagen) om te verhuizen. Binnen die termijn is klaagster vervolgens verhuisd. Verweerder heeft voorts in februari 2010 appel ingesteld tegen het ontruimingsvonnis. De appeldagvaarding is ter rolle van 16 maart 2010 aangebracht bij het hof. Verweerder heeft op 22 oktober 2010 de memorie van grieven ingediend. De memorie telde 95 pagina's en was voorzien van 83 producties.

2.4 De memorie van antwoord is, nadat Ymere aanvankelijk uitstel daarvoor had verkregen van verweerder, doch uiteindelijk door verweerder peremptoir is gesteld, op 8 maart 2011 namens Ymere genomen. Verweerder heeft vervolgens mondeling pleidooi aangevraagd. Dit pleidooi heeft op 15 juli 2011 plaatsgevonden in aanwezigheid van klaagster. Het hof heeft op 4 oktober 2011 arrest gewezen, waarbij het vonnis in eerste aanleg is bekrachtigd en klaagster is veroordeeld in de proceskosten.

2.5 Klaagster heeft verweerder voorts verzocht bij de rechtbank een bodemprocedure tegen Ymere aanhangig te maken strekkende tot het verkrijgen van schadevergoeding. Verweerder heeft klaagster concepten voor de dagvaarding gestuurd. Tot het aanhangig maken van deze procedure is het niet gekomen.

2.6 Verweerder heeft klaagster steeds op toevoegingsbasis bijgestaan.

2.7 Bij brief van 10 april 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1 verweerder heeft nagelaten vervangende woonruimte voor klaagster aan te vragen bij Ymere;

2 verweerder niet is verschenen op afspraken, zonder deze af te zeggen, verweerder vaak "typische advocatensmoezen" verzon om afspraken uit te stellen en om klaagster niet te berichten; verweerder heeft gelogen en voor iedereen partij koos behalve voor klaagster en de zaak onnodig heeft gerekt;

3 klaagster de definitieve dagvaarding sector civiel en andere stukken niet van verweerder heeft ontvangen ondanks klaagsters verzoeken daartoe;

4 de door verweerder opgestelde stukken sterk te wensen overlieten en zo opgesteld waren dat een rechter juist ging twijfelen aan de onschuld van (het gezin van) klaagster;

5 verweerder zonder overleg met klaagster mondeling pleidooi heeft aangevraagd;

6 verweerder zijn toezegging om spoedappel in te stellen niet is nagekomen;

7 verweerder het appel heeft gerekt en niet goed heeft behandeld, omdat maar tegen 4 van de 13 rechtsoverwegingen van het ontruimingsvonnis grieven zijn geformuleerd en hij stiekem (dat wil zeggen, zonder dat klaagster het wist) een pleitnota heeft opgesteld;

8 verweerder de door klaagster aangeleverde producties "niet zichtbaar" heeft uitgedraaid en overgelegd;

9 verweerder zonder overleg met klaagster heeft ingestemd met het geven van een uitstel aan de wederpartij voor het nemen van een memorie van antwoord;

10 verweerder "0.0 uren" aan de zaak van klaagster heeft besteed;

11 verweerder zoveel mogelijk dossiers aanmaakt, alleen maar om geld te verdienen; verweerder nooit een zaak heeft gewonnen; het een rommeltje is op het kantoor van verweerder; iedereen de dossiers van klaagster kan zien liggen en klaagster wel een half uur moest wachten voordat verweerder haar te woord stond.

12 verweerder klaagster niet heeft voorgelicht over de kostenveroordelingen in eerste en tweede instantie;

13  verweerder het dossier van klaagster op het politiebureau heeft ingezien, maar niet heeft gekopieerd, zoals klaagster hem had gevraagd;

14 verweerder niet heeft gereageerd op "interne klachten".

4 BEOORDELING

Klachtonderdeel 1

4.1 De raad overweegt dat uit het klachtdossier niet is gebleken dat verweerder klaagster heeft toegezegd dat hij voor haar vervangende woonruimte zou aanvragen. Dat maakt dat de verweten gedraging niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 2

4.2 De raad stelt op basis van het klachtdossier vast dat verweerder, zoals klaagster heeft aangevoerd, afspraken met klaagster heeft moeten afzeggen. Niet gebleken is echter dat de zaak daaronder heeft geleden.

4.3 Met betrekking tot het verwijt dat verweerder heeft gelogen en partij heeft gekozen voor iedereen behalve voor klaagster overweegt de raad dat klaagster geen concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die tot gegrondverklaring van dit gedeelte van het klachtonderdeel kunnen leiden.

4.4 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder de zaak onnodig heeft gerekt overweegt de raad dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de zaak complex en omvangrijk was. Verweerder heeft aangevoerd dat hij - om het ontruimingsvonnis met succes te kunnen aanvechten - aanknopingspunten diende te vinden om de juistheid van de door het Meldpunt Zorg & Overlast afgegeven einde-interventie-verklaring, waarop Ymere zich in het kader van de ontruimingsprocedure heeft beroepen, te bestrijden. Verweerder heeft vervolgens een zeer omvangrijke memorie van grieven geschreven, voorzien van een groot aantal producties.

4.5 Voor zover de zaak vertraging heeft opgelopen, is deze vertraging - in het licht van hetgeen verweerder heeft aangevoerd - naar het oordeel van de raad dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daarbij is voorts van belang dat klaagster reeds begin 2010 haar woning had ontruimd.

4.6 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

Klachtonderdeel 3

4.7 De raad kan op grond van het klachtdossier noch op grond van het verhandelde ter zitting vaststellen welke dagvaarding klaagster op het oog heeft met "de definitieve dagvaarding sector civiel".

4.8 Voor zover klaagster doelt op de appeldagvaarding tegen het ontruimingsvonnis heeft te gelden dat dit een formeel stuk is, waarin de wederpartij slechts wordt aangezegd dat klaagster appel instelt tegen het ontruimingsvonnis. De inhoudelijke gronden waarop het appel is gebaseerd zijn daarin niet verwoord. Gelet hierop is de raad van oordeel dat klaagster niet in haar belangen is geschaad doordat zij van deze dagvaarding mogelijk geen afschrift heeft ontvangen.

4.9 Voor zover klaagster doelt op de dagvaarding in de door haar gewenste bodemprocedure tegen Ymere overweegt de raad als volgt. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat hij met klaagster had afgesproken dat hij over het aanhangig maken van een bodemprocedure zou beslissen nadat het verweer van Ymere in de appelprocedure tegen het ontruimingsvonnis bekend zou zijn. Gezien het feit dat er een appelprocedure liep over dezelfde kwestie, als die welke onderwerp zou zijn van een bodemprocedure, acht de raad het - ook in het licht van de omvang van de memorie van grieven die verweerder namens klaagster in die appelprocedure had ingediend - geen onverantwoorde keuze van verweerder om de bodemprocedure uit te stellen totdat het verweer van Ymere in de appelprocedure bekend zou zijn. Dat de definitieve dagvaarding voor de bodemprocedure nog niet gereed was, is derhalve niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.10 Het is de raad voorts zonder toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk welke andere stukken klaagster ondanks haar verzoeken daartoe niet van verweerder heeft ontvangen, zoals zij verweerder in dit klachtonderdeel eveneens verwijt. Dit gedeelte van het klachtonderdeel is als zijnde onvoldoende onderbouwd derhalve ook ongegrond.

Klachtonderdeel 4

4.11 Op grond van de zich in het klachtdossier bevindende stukken heeft de raad de juistheid van dit verwijt niet kunnen vaststellen, zodat dit klachtonderdeel reeds om die reden ongegrond is.

Klachtonderdeel 5

4.12 Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat hij zonder enig overleg met klaagster mondeling pleidooi heeft aangevraagd, zodat de verweten gedraging niet is komen vast te staan. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond

Klachtonderdeel 6

4.13 Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is van belang dat indien spoedappel wordt ingesteld de grieven tegen het vonnis, waarvan beroep, direct in de appeldagvaarding moeten worden opgenomen. Zoals de raad hiervoor in 4.4 heeft overwogen, heeft verweerder toegelicht dat en waarom de zaak complex en omvangrijk was. Ter zitting heeft verweerder voorts aangevoerd dat die complexiteit en omvang hem eerst ten tijde van het executiegeschil bleken. Het was daarom, aldus verweerder, niet mogelijk om de grieven reeds in de appeldagvaarding op te nemen. Veronderstellenderwijs ervan uitgaand dat verweerder klaagster aanvankelijk heeft toegezegd spoedappel te zullen instellen tegen het ontruimingsvonnis, valt het verweerder in de gegeven omstandigheden niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij daarvan vervolgens toch heeft afgezien. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 7

4.14 Ten aanzien van het verwijt dat verweerder de zaak in hoger beroep heeft gerekt verwijst de raad naar zijn overwegingen in 4.4 en 4.5, hiervoor. Op grond daarvan oordeelt de raad dat klaagsters verwijt ongegrond is en dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is.

4.15 Klaagster is voorts van mening dat verweerder ten onrechte niet gegriefd heeft tegen rechtsoverwegingen 1.3 en 1.6 tot en met 1.12 van het ontruimingsvonnis, als gevolg waarvan het hof in zijn arrest van de juistheid van het in die rechtsoverwegingen overwogene is uitgegaan. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat tegen voornoemde rechtsoverwegingen geen pleitbare grieven konden worden geformuleerd, omdat het daarin vermelde juist en niet weerlegbaar is. Van de onjuistheid van die stelling is de raad niet gebleken.

4.16 De raad overweegt in dit verband voorts dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel en niet bereid is. Op grond van het klachtdossier stelt de raad vast dat verweerder voldoende overleg met klaagster heeft gevoerd over de inhoud van de memorie van grieven. Het was vervolgens aan verweerder om te besluiten wat in de memorie werd opgenomen. Verweerder valt ter zake geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

4.17 Ten aanzien van klaagsters verwijt dat verweerder stiekem een pleitnota heeft opgesteld overweegt de raad dat verweerder ter zitting heeft erkend dat hij zijn pleitnota niet voorafgaand aan de zitting ter goedkeuring aan klaagster heeft voorgelegd. Verweerder heeft eveneens ter zitting aangevoerd dat hij de zitting met klaagster heeft voorbesproken en in dat verband ook met haar heeft besproken dat zijn pleitnota een samenvatting van de uitgebreide memorie van grieven zou behelzen en derhalve geen nieuwe standpunten zou bevatten. Bij die stand van zaken is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zijn pleitnota niet voor de zitting in concept aan klaagster voor te leggen.

4.18 Gelet op al het voorgaande is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 8

4.19 Dit klachtonderdeel stuit reeds af op het feit dat de foto's niet bijdragen aan het bewijs dat klaagster wenste te leveren. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 9

4.20 In het algemeen geldt dat het geven van enig uitstel aan de wederpartij voor het indienen van een processtuk zonder voorafgaand overleg met de cliënt niet klachtwaardig is. Ook in de gegeven omstandigheden, waarin sprake was van een zeer omvangrijke memorie van grieven, waarop de wederpartij diende te reageren en verweerder de wederpartij, nadat deze aanvankelijk uitstel had genoten, peremptoir heeft gesteld, is van klachtwaardig handelen geen sprake. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 10

4.21 Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. De raad vermag niet in te zien dat verweerder, alleen al gezien het feit dat hij in het voor klaagster ingestelde appel een omvangrijke memorie van grieven heeft ingediend en de zaak ter zitting aan de hand van pleitnotities heeft bepleit, 0,0 uren aan de zaak van klaagster heeft besteed. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 11

4.22 De raad overweegt dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Ten aanzien van de verwijten dat verweerder alleen maar zo veel mogelijk dossiers aanmaakt om geld te verdienen en de organisatie van zijn praktijk niet op orde heeft - in de woorden van klaagster het "een rommeltje" is op zijn kantoor - overweegt de raad dat gesteld noch gebleken is dat klaagster daardoor rechtstreeks in haar belang is getroffen. In dit verband komt derhalve uitsluitend aan de deken een klachtrecht toe. De raad verklaart klaagster in dit gedeelte van het klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

4.23 Op grond van het klachtdossier is niet vast komen te staan dat verweerder klaagsters dossiers dusdanig heeft uitgestald dat iedereen deze kon zien liggen. De klacht dat klaagster wel eens of vaak lang moest wachten totdat verweerder haar te woord kon staan omdat hij de telefoon bleef opnemen, ook al had klaagster een afspraak, treft ook geen doel. Dergelijk gedrag is mogelijk onbeleefd, maar levert nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Het klachtonderdeel is op deze twee punten derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 12

4.24 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat hij klaagster niet heeft voorgelicht over de kostenveroordelingen in eerste en tweede instantie. Tegenover deze betwisting heeft klaagster geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot gegrondbevinding van dit klachtonderdeel kunnen leiden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel 13

4.25 De raad overweegt dat, daargelaten of klaagster dit van haar advocaat mocht verlangen, het een advocaat niet is toegestaan een dossier van de politie te kopiëren. Reeds om die reden is dit klachtonderdeel ongegrond.

Klachtonderdeel 14

4.26 Klaagster lijkt in de veronderstelling te leven dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is onjuist. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen. Verweerder heeft toegelicht waarom hij de appelprocedure heeft aangepakt, zoals hij dit heeft gedaan en voorts dat en waarom hij gewacht heeft met het aanhangig maken van een bodemprocedure. Deze aanpak acht de raad begrijpelijk en aanvaardbaar. Ook overigens bieden het klachtdossier en het verhandelde ter zitting de raad geen aanknopingspunten om dit klachtonderdeel gegrond te verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel 11, voor zover zij verweerder daarin verwijt dat hij alleen maar om geld te verdienen zoveel mogelijk dossiers aanmaakt en dat het een rommeltje is op zijn kantoor;

- verklaart de klachtonderdelen 1 tot en met 10, klachtonderdeel 11, voor zover klaagster verweerder daarin verwijt dat iedereen de dossiers van klaagster kan zien liggen op verweerders kantoor en klaagster een half uur moet wachten alvorens verweerder haar te woord staat, alsmede klachtonderdelen 12 tot en met 14 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. A.S. Kamphuis, R. Lonterman, B. Roodveldt en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 mei 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 13 mei 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl