ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4188 Raad van Discipline Amsterdam 12-276A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4188
Datum uitspraak: 16-04-2013
Datum publicatie: 17-04-2013
Zaaknummer(s): 12-276A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. De klacht is voor wat betreft verrekening en ontbrekende urenspecificatie tardief en daarom niet-ontvankelijk. De klacht over de kwaliteit van dienstverlening is ongegrond.

Beslissing van 16 april 2013

in de zaak 12-276A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

de heer mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 september 2012 met kenmerk GJK/PK; 1112-450, door de raad ontvangen op 14 september 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 18 februari 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in §1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 22 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft wijlen de heer X., de voormalig echtgenoot van klaagster, bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. In dat kader heeft verweerder in 2004 maritaal beslag laten leggen op de bankrekening van klaagster. Ten gevolge van het maritaal beslag had verweerder aanvankelijk een bedrag van € 32.764,31 onder zich. De echtscheidingsbeschikking werd op 19 mei 2005 ingeschreven.

2.3 De heer X. is in maart 2006 overleden. Ten tijde van het overlijden van de heer X. was zijn huwelijksgoederengemeenschap met klaagster ontbonden, maar nog onverdeeld. Deze maakte onderdeel uit van de nalatenschap van de heer X.

2.4 Verweerder heeft de belangen van de nalatenschap behartigd en heeft daartoe ook werkzaamheden voor klaagster, als vertegenwoordigster van haar minderjarige zoon, verricht.

2.5 Bij e-mailbericht van 23 augustus 2007 heeft klaagster de hoogte van het honorarium van verweerder ter discussie gesteld.

2.6 Bij brief van 10 juni 2008 en met een declaratie gedateerd 19 juni 2008 heeft verweerder één van de zonen van de heer X. ervan in kennis gesteld dat zijn honorarium ten bedrage van € 15.547,35 volgens afspraak zou worden voldaan door dit in mindering te brengen op vanwege het maritaal beslag onder hem berustende gelden.

2.7 Bij e-mailbericht van 11 februari 2010 heeft klaagster haar onvrede geuit over verrekening van de declaratie en aangedrongen op een regeling en/of een korting ten aanzien van het honorarium van verweerder.

2.8 Verweerder heeft de declaratie van zijn werkzaamheden en de verrekening met de onder hem berustende gelden uit het maritaal beslag gehandhaafd en zijn werkzaamheden voortgezet.

2.9 Bij brief van 30 januari 2012 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zijn declaratie ten bedrage van € 15.547,35 zonder toestemming van klaagster heeft verrekend met de gelden die hij tot zijn beschikking had vanwege het in 2004 gelegde maritale beslag, waardoor zij en haar zonen in financiële problemen zijn gekomen;

b) nooit een urenspecificatie heeft overgelegd voor vorenbedoelde declaratie;

c) tekort is geschoten in de belangenbehartiging omdat hij geen goede afspraak heeft gemaakt met schuldeiser L.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft zijn werkzaamheden verricht op basis van afspraken met wijlen de heer X., met wie hij bevriend was. Na het overlijden van de heer X. heeft hij op verzoek van diens broer en zijn twee meerderjarige zonen de belangen van de erven van de heer X. verder behartigd, onder meer door zorg te dragen voor de afwikkeling van het successierecht en voor het uit de nalatenschap voldoen van schulden. In 2007 zijn daarover betalingsafspraken gemaakt waarop klaagster thans niet meer terug kan komen.

4.2 In overleg met de erven en klaagster is gekozen voor een passieve opstelling jegens schuldeiser L., met als mogelijk gunstige uitkomst een verjaring van de resterende vordering van die schuldeiser. Dat deze schuldeiser zich desondanks binnen de verjaringstermijn tot de erven van de heer X. heeft gewend kan hem niet worden verweten.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a) en b)

5.1 In lijn met vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline, neemt de raad tot uitgangspunt dat het beginsel van rechtszekerheid meebrengt dat een advocaat ervan moet kunnen uitgaan dat, wanneer een cliënt zodanige onvrede heeft met de wijze waarop zijn belangen zijn behartigd dat hij meent daaromtrent een klacht te moeten indienen, deze daarmee niet te lang wacht, op straffe van niet-ontvankelijkheid. Daarbij dienen van geval tot geval twee belangen te worden afgewogen, te weten: enerzijds het ten gunste van de klager wegende maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter wordt getoetst; anderzijds het belang dat een advocaat heeft bij toepassing van het voornoemde beginsel van rechtszekerheid. Welke termijn met betrekking tot het niet-ontvankelijk verklaren wegens tijdsverloop moet worden aangehouden, kan niet op voorhand worden gezegd. De uitkomst van de hiervoor bedoelde afweging zal steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden moeten worden bepaald.

5.2 In het onderhavige geval is sprake van een ruim tijdsverloop tussen de gewraakte handelingen en het indienen van de klacht. Blijkens de onder 2.6 en 2.8 aangehaalde e-mailcorrespondentie is klaagster al bijna vijf jaar bekend met de hoogte van het honorarium van verweerder en met het ontbreken van een urenspecificatie daarvan. Met de verrekening van het honorarium was zij in ieder geval bekend in februari 2010, toen zij daarover in een e-mailbericht aan verweerder haar ongenoegen uitsprak.

5.3 Klaagster heeft er naar eigen zeggen voor gekozen pas in 2012 een klacht in te dienen, omdat zij verweerder niet lastig wilde vallen in zijn pogingen om een regeling met crediteuren te treffen, althans de verjaring van de vordering van schuldeiser L. heeft willen afwachten.

5.4 In dit licht is de raad van oordeel dat de klacht voor wat betreft deze onderdelen tardief is en dat het belang van verweerder bij rechtszekerheid zwaarder dient te wegen. Klaagster dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard in klachtonderdelen a) en b).

5.5 Ten overvloede wijst de raad op het navolgende. Verweerder heeft aangegeven de afspraken met wijlen heer X.  over zijn werkzaamheden en de kosten daarvan met een handdruk te hebben bevestigd. Een schriftelijke vastlegging van deze afspraken ontbreekt. Hetzelfde geldt voor de afspraken die verweerder in 2007 stelt te hebben gemaakt met de broer en de twee meerderjarige zonen van de heer X. Dit handelen verhoudt zich niet met het vereiste dat een advocaat de opdracht en de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk vastlegt. Voorts is van belang dat artikel 6, lid 6, van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit een ondubbelzinnige instemming van de rechthebbenden vereist voor het verrekenen van een eigen declaratie met derdengelden, die bovendien schriftelijk door de advocaat moet worden vastgelegd. Ook daarvan is in dit dossier geen sprake. Uit het dossier leidt de raad tot slot af dat mogelijk een bedrag van € 2.482,35 ten onrechte als BTW over een honorarium van € 13.065,-- in rekening is gebracht. De raad gaat er, gelet op de mededeling van verweerder tijdens de zitting, van uit dat verweerder een en ander zal controleren en waar nodig zal corrigeren.

Klachtonderdeel c)

5.6 Dit klachtonderdeel betreft de kwaliteit van het optreden van verweerder, voor zover het de met schuldeiser L. getroffen regeling betreft.

5.7 Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel wordt voorop gesteld dat de advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat zijn cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is overigens in het algemeen pas sprake als de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

5.8 In het klachtdossier en in het betoog van klaagster ziet de raad geen aanknopingspunt voor het oordeel dat het optreden van verweerder bij het treffen van de regeling met schuldeiser L. – gemeten naar de hiervoor in

§ 5.7 genoemde maatstaf – niet van het vereiste niveau was. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klaagster in klachtonderdelen a) en b) niet-ontvankelijk;

- verklaart klachtonderdeel c) ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, voorzitter, mrs. M.A. le Belle, R. Lonterman,

B. Roodveldt en M. Ynzonides, leden, bijgestaan door mr. S.H. van den Ende als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 april 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl