ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4023 Raad van Discipline Amsterdam 12-307A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:YA4023
Datum uitspraak: 06-02-2013
Datum publicatie: 18-02-2013
Zaaknummer(s): 12-307A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Klacht cliënte. Verweerder heeft executoriaal beslag gelegd op paarden van cliënte. Niet gebleken is dat proceskostenveroordelingen op minder belastende wijze had kunnen worden geëxecuteerd. Geen klachtwaardig handelen. Verweerder is als getuige opgeroepen in civiele-procedure tegen cliënte. Verweerder is ter zitting verschenen en heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen. Geen klachtwaardig handelen. Vier tot elf jaar tijdverloop tussen verweten handelwijze en klacht. Klaagster niet-ontvankelijk.  

Beslissing van 6 februari 2013

in de zaak 12-307A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

klaagster

tegen:

mr. dr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 15 oktober 2012 met kenmerk 1112-543, door de raad ontvangen op 16 oktober 2012, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht, tezamen met een dekenbezwaar tegen verweerder, ter kennis van de raad gebracht. Het dekenbezwaar heeft de deken bij brief van 19 november 2012 ingetrokken.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2012 in aanwezigheid van klaagster, verweerder en de gemachtigde van verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in 1.1 bedoelde brieven van de deken;

- de stukken genummerd 1 tot en met 6 op de bij voornoemde brief van 15 oktober 2012 gevoegde inventarislijst (inclusief het verweerschrift van verweerder dat hij bij brief van 23 oktober 2012 aan de raad heeft toegezonden).

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster vanaf 2000 bijgestaan in een letselschadezaak. In oktober 2007 heeft verweerder namens klaagster een schikkingsvoorstel van de verzekeringsmaatschappij aanvaard. In de periode 2001 tot en met 2007 heeft verweerder voor de door hem in de zaak van klaagster verrichte werkzaamheden declaraties verzonden aan de stichting X, welke door deze stichting zijn voldaan. Aan deze afwikkeling van de declaraties van verweerder lag een overeenkomst ten grondslag die klaagster in 2002 met de stichting heeft gesloten. Het bestuur van de stichting bestond op dat moment uit de moeder en de oom van verweerder. In die overeenkomst is onder meer vastgelegd dat, indien de wederpartij nog gedwongen zou kunnen worden om een financiële uitkering te doen, de stichting allereerst uit die uitkering de voor haar rekening gemaakte advocaten- en andere kosten zou terugkrijgen. Bovendien zou de stichting in dat geval aanspraak kunnen maken op 40% van die uitkering. Daar stond tegenover dat de stichting bij verlies van de zaak alle gemaakte juridische en bijkomende kosten voor haar rekening zou nemen.

2.3 Verweerder heeft zich op 31 oktober 2007 teruggetrokken als advocaat in de zaak van klaagster.

2.4 Klaagster heeft vervolgens een civiele procedure gevoerd tegen verweerder en de stichting. Inzet van die procedure vormde de genoemde overeenkomst tussen de stichting en klaagster. Volgens klaagster was die overeenkomst (ver)nietig(baar) althans was verweerder en/of de stichting verplicht haar de schade te vergoeden die zij als gevolg van de totstandkoming van de overeenkomst had geleden. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft klaagster deze procedure verloren en is zij veroordeeld in de proceskosten van verweerder en de stichting. Na de beslissing in hoger beroep van 13 december 2011 heeft verweerder klaagster schriftelijk verzocht over te gaan tot betaling van de proceskostenveroordelingen. Tevens heeft hij haar aangezegd tot beslaglegging over te zullen gaan wanneer betaling zou uitblijven. Klaagster heeft niet gereageerd op deze brief en er is geen betaling gevolgd.

2.5 Op 3 januari 2012 is verweerder overgegaan tot het leggen van executoriaal beslag, te weten een derdenbeslag onder de bank van verweerster en een beslag op haar paarden. De paarden zijn in gerechtelijke bewaring gegeven. Klaagster heeft de deurwaarder op 3 januari 2012 te kennen gegeven dat zij voornemens was de paarden te doden als het beslag niet direct zou worden opgeheven. Op 6 februari 2012 zijn de paarden openbaar verkocht in aanwezigheid van klaagster.

2.6 In het kader van een door de ex-echtgenoot aangespannen civiele procedure tegen klaagster is verweerder door de ex-echtgenoot van klaagster opgeroepen om als getuige te worden gehoord. Voorafgaand aan het getuigenverhoor had verweerder de rechtbank schriftelijk bericht dat hij zich zou beroepen op zijn verschoningsrecht voor hetgeen hem in zijn hoedanigheid van advocaat van klaagster is toevertrouwd. Tevens heeft hij de rechtbank bericht dat wanneer klaagster hem zou ontslaan uit zijn geheimhoudingsplicht hij bereid zou zijn inhoudelijk vragen te beantwoorden. Klaagster heeft verweerder niet ontslagen uit zijn geheimhoudingsplicht en verweerder heeft zich tijdens het getuigenverhoor van 9 november 2010, conform zijn eerdere aankondiging, dan ook op zijn verschoningsrecht beroepen.

2.7 Bij brief van 20 januari 2012 heeft klaagster zich bij de voorzitter van de raad  beklaagd over onder anderen verweerder en de deken van de Amsterdamse orde van advocaten. Bij verwijzingsbeschikking d.d. 23 februari 2012 heeft de voorzitter van de raad beide klachten gezien de onderlinge samenhang op de voet van artikel 46c lid 4 Advocatenwet verwezen naar de deken van de orde van advocaten te Haarlem, die de klachten vervolgens heeft onderzocht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij executoriaal beslag op haar paarden heeft gelegd en hiervoor geen rekening en verantwoording heeft willen afleggen;

b) hij tegen klaagster een getuigenverklaring zou hebben afgelegd als zij verweerder van zijn geheimhoudingsplicht zou hebben ontheven;

c) hij zijn declaraties – hoewel door de verzekeraar aansprakelijkheid was erkend – niet rechtstreeks aan de verzekeraar heeft toegezonden

3.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft klaagster ter zitting haar klacht verduidelijkt. Klaagster verwijt verweerder dat het hem er enkel om ging haar zo hard mogelijk te treffen. Verweerder is overgegaan tot beslaglegging op haar paarden terwijl hij wist dat haar paarden haar zeer dierbaar waren. Tevens verwijt zij verweerder dat zij – naar de raad begrijpt: ten tijde van de gerechtelijke bewaring – niet mocht weten hoe het met de paarden gesteld was.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 De raad overweegt als volgt. De raad twijfelt er niet aan dat het beslag op en de verkoop van de paarden klaagster hard hebben getroffen. Het stond verweerder echter vrij verhaal te zoeken voor de proceskostenveroordelingen die te zijnen gunste waren uitgesproken en daartoe, nadat hij klaagster in de gelegenheid had gesteld daaraan vrijwillig te voldoen, ook executoriaal beslag te leggen. Niet gebleken is dat hij de proceskostenveroordelingen had kunnen executeren op een voor klaagster minder belastende wijze. Met name is niet gesteld of gebleken dat er andere vermogensbestanddelen van klaagster waren waarop verweerder beslag had kunnen leggen. In dit verband is van belang dat klaagster ook na de beslaglegging nog circa zes weken de tijd heeft gehad om aan de proceskostenveroordeling te voldoen of zekerheid daarvoor aan te bieden. Dit voert de raad tot de conclusie dat het leggen van executoriaal beslag op de paarden van klaagster geen klachtwaardig handelen van verweerder oplevert.

4.2 De klacht dat geen rekening en verantwoording is afgelegd over de opbrengst van de openbare verkoop, is ook ongegrond. Blijkens artikel 490c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een executant die een betaling heeft ontvangen alleen "desverlangd" gehouden rekening en verantwoording te doen. Niet gesteld of gebleken is dat klaagster voorafgaand aan het indienen van deze klacht over verweerder aan verweerder heeft verzocht rekening en verantwoording te doen. Verder heeft verweerder in de klachtenprocedure wel rekening en verantwoording gedaan. Niet gesteld of gebleken is dat die rekening en verantwoording niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.

4.3 Het klachtonderdeel ziet, naar de raad begrijpt, ook op de omstandigheden dat klaagster de toegang tot de paarden is geweigerd na de beslaglegging en tijdens de gerechtelijke bewaring en dat haar "het recht is ontnomen om te weten hoe het met de dieren gaat". De raad stelt voorop dat er niet een algemene regel is die een geëxecuteerde het recht geeft de goederen of dieren waarop het executoriaal beslag rust, te blijven gebruiken of te bezoeken. Verder kan ook niet worden gezegd dat verweerder klaagster onnodig leed heeft berokkend door haar de toegang tot de paarden niet te gunnen. Niet betwist is immers dat klaagster bij de beslaglegging tegen de deurwaarder heeft gezegd dat zij voornemens was haar paarden te doden als zij toegang tot hen zou krijgen. Verweerder heeft daarom niet klachtwaardig gehandeld door klaagster de toegang tot de paarden te ontzeggen.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 In het tweede onderdeel van haar klacht beklaagt klaagster zich erover dat verweerder een getuigenverklaring zou hebben afgelegd in de civiele procedure die haar ex-echtgenoot tegen haar had aangespannen, als zij verweerder van zijn geheimhoudingsplicht zou hebben ontheven. De raad kan de redenering van klaagster niet volgen en overweegt als volgt. De verplichting tot geheimhouding heeft te gelden als fundamenteel beginsel voor de advocaat in de uitoefening van zijn beroep, dat slechts in uiterst zeldzame gevallen uitzondering lijdt. De geheimhouding geldt zowel de bijzonderheden van de door hem behandelde zaken als de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Een advocaat kan echter worden ontheven van zijn geheimhoudingsplicht door zijn cliënt. Als de cliënt de advocaat ontslaat uit zijn geheimhoudingsplicht, is de advocaat vrij een verklaring als getuige af te leggen in zijn hoedanigheid als advocaat van die cliënt.

4.5 Naar het oordeel van de raad heeft verweerder juist gehandeld door, als getuige opgeroepen, naar de zitting te gaan en zich aldaar op zijn verschoningsrecht te beroepen op de grond dat klaagster hem niet uit zijn geheimhoudingsverplichting heeft ontslagen.

4.6 Voor zover klaagster heeft bedoeld te stellen dat verweerder niet naar de zitting had moeten gaan, miskent zij dat verweerder zich tijdens een getuigenverhoor slechts naar aanleiding van een concrete vraag op zijn verschoningsrecht kan beroepen. Met een beroep op zijn verschoningsrecht kan een advocaat niet afdwingen dat hij niet als getuige ter zitting behoeft te verschijnen.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 In het laatste onderdeel van haar klacht beklaagt klaagster zich erover dat verweerder zijn declaraties niet rechtstreeks aan de verzekeraar heeft toegezonden. Verweerder heeft zich erop beroepen dat klaagster niet meer in deze klacht kan worden ontvangen omdat zij onredelijk lang heeft gewacht met het indienen daarvan. Dit verweer treft doel. Immers, de declaraties waarop deze klacht betrekking heeft dateren van 2001 tot en met 2007. Op 31 oktober 2007 heeft verweerder zijn werkzaamheden voor klaagster beëindigd. De klacht is eerst in januari 2012 ingediend. Tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, staat het belang van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Na het verzenden van de declaraties ging de eerdergenoemde redelijke termijn lopen. De laatste van die declaraties is in 2007 verzonden. Klaagster heeft niet begrijpelijk gemaakt waarom zij tot januari 2012, ruim 4 tot 11 jaar na verzending van de desbetreffende declaraties, heeft gewacht met het indienen van een klacht. De raad zijn ook anderszins voor dit tijdsverloop geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij prevaleren boven voormeld belang van verweerder bij rechtszekerheid. De raad acht de termijn waarbinnen de klacht over het versturen van de declaraties aan de eerdergenoemde stichting is ingediend derhalve onredelijk lang, hetgeen leidt tot de conclusie dat klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel c.

BESLISSING

De raad van discipline:

 verklaart klaagster in haar klacht betreffende klachtonderdeel c  niet-ontvankelijk;

 verklaart de klachtonderdelen a en b ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.P. Schoonbrood-Wessels, voorzitter, mrs. M.A. Le Belle, J.H.P. Smeets, A.M. Vogelzang en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. E.F.E. Hoekstra als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 februari 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 februari 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl