ECLI:NL:TADRAMS:2013:204 Raad van Discipline Amsterdam 13-354A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:204
Datum uitspraak: 16-12-2013
Datum publicatie: 17-12-2013
Zaaknummer(s): 13-354A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: “Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Toonzetting van confraternele brief niet tuchtrechtelijk laakbaar.”

Beslissing van 16 december 2013

in de zaak 13-354A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer mr.

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 19 november 2013 met kenmerk 40-13-0662, door de raad ontvangen op 21 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 De cliënten van klager en verweerder zijn, na de verbreking van hun affectieve relatie, verwikkeld in een juridisch geschil over de voormalige woning, die nog in gezamenlijke eigendom is. Op de woning zit een hoge financiering, over de toedeling waarvan het geschil zich eveneens uitstrekt. Diverse gerechtelijke procedures hebben reeds plaatsgevonden. Klager staat de vrouw bij; verweerder de man.

1.3 De man heeft zich op enig moment rechtstreeks tot klager gewend met een schikkingsvoorstel. Klager heeft verweerder per email bericht het schikkingsvoorstel niet in behandeling te nemen, omdat het via verweerder aan hem had moeten worden overgebracht.

1.4 Verweerder heeft klager daarop geschreven dat klagers kennelijke beroep op Gedragsregel 18 alleen voor advocaten en niet voor hun cliënten geldt. Verweerder heeft daarbij het schikkingsvoorstel van de man herhaald en de brief afgesloten met de passage:

"Het moet me van het hart dat u met uw opstelling niet enkel het belang van uw cliënte schaadt, maar ook cliënt - willens en wetens - onnodig op kosten jaagt. Daarmee schendt u art. 23 lid 2 van de Gedragsregels. Ik behoud mij het recht voor mij met de deken te verstaan over deze vorm van onnodige werkverschaffing, die u mij biedt."

Verweerder heeft deze brief uitsluitend aan klager verzonden.

1.5 Op de dag van ontvangst van deze brief heeft klager de onderhavige klacht ingediend.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij heeft gehandeld in strijd met de verplichting te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen.

2.2 Ter toelichting op zijn klacht stelt klager dat verweerder met de passage over het door klager schaden van het belang van de vrouw (zijn cliënte) ongerechtvaardigde onrust veroorzaakt over de bijstand die klager verleent, hetgeen klager als onnodig grievend en respectloos ervaart. Bovendien stelt klager dat verweerder hem bij de vrouw in diskrediet wil brengen omdat het voor verweerder duidelijk moet zijn geweest dat klager deze brief zou doorsturen aan de vrouw.

3 VERWEER

3.1 Verweerder stelt dat de vrouw eerder al meerdere malen eigen schikkingsvoorstellen rechtstreeks aan de man heeft gezonden en wijst op de kostenefficiëntie van het tussen partijen rechtstreeks uitwisselen van schikkingsvoorstellen.

3.2 Door de uitnodiging van klager aan verweerder om hetzelfde voorstel, dat reeds door de man aan klager was overgebracht, nogmaals te doen werd de man (de cliënt van verweerder) op kosten gejaagd, aldus verweerder.

3.3 Verweerder wijst voorts op het feit dat zijn brief uitsluitend aan klager was gericht en er geen noodzaak was voor klager om die brief zelf aan zijn cliënte (de vrouw) te sturen.

4 BEOORDELING

4.1 De onderhavige klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klagers cliënte. Uitgangspunt is dat aan de advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (i) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (ii) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd zijn met de waarheid, of indien (iii) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (ii) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2 Klager stelt dat onder meer verweerder zich in zijn (hiervoor onder 1.4) genoemde brief onnodig grievend tegenover hem heeft uitgelaten. In dat kader neemt de voorzitter in aanmerking dat, naar uit het klachtdossier blijkt, de cliënten van klager en verweerder al enkele jaren verwikkeld zijn in een conflict. Daarbij lopen de emoties hoog op en hebben beide partijen aanzienlijke advocaatkosten hebben gemaakt. Verweerder heeft - onweersproken door klager - gesteld dat ook de vrouw, de cliënte van klager, ook zelf rechtstreeks schikkingsvoorstellen heeft gezonden aan de man, zonder tussenkomst van klager als haar advocaat.

4.3 Zoals verweerder in zijn (onder 1.4) genoemde brief terecht constateert is klager in zijn brief aan verweerder uitgegaan van een onjuiste lezing van Gedragsregel 18, getuige zijn mededeling daarin dat hij het schikkingsvoorstel van de man vanwege deze gedragsregel niet in behandeling wilde nemen.

4.4 Gelet op deze context en op de tussen partijen bestaande verhoudingen heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzitter, met de in 1.4 genoemde brief de hem toekomende vrijheid niet overschreden. De toon van zijn brief is scherp, doch niet grievend. Met de terechtwijzing van verweerder aan het adres van klager over zijn onjuiste lezing van Gedragsregel 18 is deze scherpe toon, naar het oordeel van de voorzitter, eens te meer toelaatbaar.

4.5 Zoals verweerder terecht heeft gesteld had deze brief, gericht van advocaat tot advocaat, een confraterneel karakter en had klager deze brief niet aan zijn cliënte hoeven doorzenden. Klager miskent met de onderhavige klacht dat advocaten onderling elkaar moeten kunnen aanschrijven, zeker waar het hun onderlinge verhouding betreft, zonder dat de inhoud van de brief afgestemd moet zijn op de lezing daarvan door de cliënt van de ontvangende advocaat.

4.6 Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder is, naar het oordeel van de voorzitter, dan ook geen sprake. Op grond van het voorgaande verklaart de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46 g Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. H. Brouwer, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 16 december 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 16 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.