ECLI:NL:TADRAMS:2013:199 Raad van Discipline Amsterdam 13-338A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:199
Datum uitspraak: 10-12-2013
Datum publicatie: 11-12-2013
Zaaknummer(s): 13-338A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: “Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij kennelijk ongegrond.”

Beslissing van 10 december 2013 

in de zaak 13-338A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

de heer mr.

advocaat te Amsterdam    

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 7 november 2013 met kenmerk 20-13-0889, door de raad ontvangen op 11 november 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager en zijn twee broers zijn erfgenamen van een aantal onroerende zaken uit de nalatenschap van hun vader. De onroerende zaken zijn in gemeenschappelijk bezit van de drie broers, waarbij één broer ("H") het beheer in handen heeft. Deze broer H enerzijds en klager en de derde broer anderzijds zijn in een geschil verwikkeld. In dit geschil staat verweerder H bij.

1.3 Ook de moeder van klager ("de moeder") is betrokken bij dit geschil. De moeder wordt bijgestaan door verweerder en een kantoorgenoot van verweerder. Klager heeft een eigen advocaat, mr. B.

1.4 Medio 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam het verzoekschrift van klager en zijn ene broer tot het leggen van conservatoir beslag onder derden, ten laste van H, behandeld. Daar hebben de drie broers, bijgestaan door hun advocaten,  overeenstemming bereikt, die is vastgelegd in een proces-verbaal van de zitting. Hierin is afgesproken hoe het beheer over het gemeenschappelijk bezit van de drie broers voortaan uitgevoerd zou worden.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder tijdens de schorsing van de behandeling bij de voorzieningenrechter "als een straatvechter" tekeer is gegaan tegen klager, toen klager niet onmiddellijk bereid was een door verweerder gedaan voorstel te aanvaarden.

b) verweerder in brieven agressieve, suggestieve en beledigende taal gebruikt tegenover klager.

c) verweerder niet meewerkt aan een oplossing van het conflict.

d) verweerder niet de nodige terughoudendheid in acht neemt in de onderhavige familiekwestie, door zich te mengen in de discussie tussen de broers over de vraag of hun (op leeftijd zijnde) moeder al dan niet contact wenst met klager.

3 BEOORDELING

3.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij, heeft te gelden de door het hof van discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat  (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a) en b)

3.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a) en b) constateert de voorzitter dat klager zijn stellingen over het optreden van verweerder tijdens de schorsing van de zitting en over de door verweerder gebruikte taal in correspondentie, niet afdoende heeft kunnen onderbouwen. Deze klachtonderdelen zijn dan ook niet komen vast te staan en zullen door de voorzitter kennelijk ongegrond worden verklaard.

Klachtonderdeel c)

3.3 Uit de stukken van het dossier blijkt dat verweerder in opdracht van zijn cliënt, H, klager heeft aangesproken op nakoming van de ten overstaan van de voorzieningenrechter (en in het proces-verbaal vastgelegde) afspraken tussen de drie broers. Dat verweerder namens zijn cliënt, H, een ander standpunt inneemt dan klager is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Het is zelfs de taak van de advocaat om in die zin partijdig te zijn dat hij de belangen van de eigen cliënt zo goed mogelijke behartigt. Ook overigens is de door verweerder aan klager en diens advocaat gerichte correspondentie, naar het oordeel van de voorzitter, inhoudelijk correct en voldoende zakelijk van toon. Om die reden zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond verklaren.

Klachtonderdeel d)

3.4 Ook ten aanzien van klachtonderdeel d) is de voorzitter niet gebleken van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van verweerder door de wijze waarop hij zich, als advocaat van H, in het geschil tussen familieleden heeft gemengd. Dit geldt ook voor de correspondentie die verweerder namens de moeder heeft gericht aan klager, vanwege sommaties van de moeder tot teruggave van eigendommen. Dat in andere correspondentie medische en persoonlijke omstandigheden van de moeder aan de orde zijn gekomen houdt verband met het geschil waar die correspondentie op ziet. Ook in dit verband herhaalt de voorzitter dat verweerder het standpunt van zijn cliënten (H en de moeder) verwoordt en zich niet als partij in de familiekwestie opstelt.

3.5 Ook dit klachtonderdeel is derhalve kennelijk ongegrond.

3.6 Op grond van het voorgaande zal de klacht, in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, kennelijk ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Q.R.M. Falger, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 10 december 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 december 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.