ECLI:NL:TADRAMS:2013:180 Raad van Discipline Amsterdam 13-322A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:180
Datum uitspraak: 25-11-2013
Datum publicatie: 27-11-2013
Zaaknummer(s): 13-322A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klachten kennelijk ongegrond. De handelwijze van verweerster is niet tucht-rechtelijk laakbaar. Verweerster heeft niet toegezegd daadwerkelijk een procedure te zullen voe-ren. Voor de werkzaamheden die zij heeft verricht heeft zij klager een declaratie mogen sturen. Dat zij nadat betaling uitbleef een incassobureau heeft ingeschakeld is evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar. Toen bleek dat klager een klacht indiende over haar werkwijze, heeft verweerster op juiste wijze gehandeld door de klacht van klager aan de Geschillencommissie Advocatuur voor te leggen.  

Beslissing van 25 november 2013

in de zaak 13-322A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mevrouw mr.

advocaat te Amsterdam     

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 24 oktober 2013 met kenmerk 4013-0949, door de raad ontvangen op 25 oktober 2013, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft verweerster ingeschakeld om zijn eigendommen uit de ontruimde woning van zijn moeder terug te vorderen, danwel een vervangende schadevergoeding te krijgen. Daarnaast wenste klager een verklaring voor recht te verkrijgen waarmee vast zou komen te staan dat de broer van klager de woning van hun moeder zonder vereiste volmacht heeft verkocht.

1.3 De opdrachtbevestiging van verweerster aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“U heeft mij vanmiddag de opdracht verstrekt om – al dan niet via een procedure – uw eigendommen uit de ontruimde woning van uw moeder in Bussum terug te vorderen dan wel vervangende schadevergoeding te verkrijgen (…).

De toepasselijkheid van het reglement van de Geschillencommissie Advocatuur komt tot stand door ondertekening van deze brief.”

1.4 De opdrachtbevestiging van verweerster is door klager voor akkoord getekend.

1.5 Een brief van 7 oktober 2011 van verweerster aan klager luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Hoewel u deze belemmeringen niet graag zal horen en waarschijnlijk liever heeft dat ik direct uw concept dagvaarding voorzien van mijn handtekening de deur uit doe, is het in uw belang dat u van te voren geïnformeerd bent over de zwakke punten aan onze zijde, zodat u niet denkt dat dit bij voorbaat een gewonnen zaak is.”

1.6 Een brief van verweerster aan klager van 13 oktober 2011 luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Omdat mijn inschatting nogal afwijkt van uw eigen ideeën omtrent een rechtszaak en hetgeen gevorderd zou kunnen worden, geef ik u in overweging een andere advocaat te benaderen voor een second opinion.”

1.7 Op 25 oktober 2011 heeft verweerster een declaratie ad € 1.338,75 gestuurd.

1.8 Bij brief van 31 december 2012 heeft klager aan verweerster geschreven, voor zover relevant:

“Door de brief van 4 oktober 2011 te ondertekenen heeft u mijn opdracht in zijn geheel, zonder voorwaarden, aanvaard. U weigert nu deze opdracht uit te voeren. In plaats daarvan geeft u mij een advies, niet te procederen, en declareert u hiervoor. Dit is onterecht, want ik heb u niet om een advies gevraagd of het raadzaam is om te procederen. Ik heb u de opdracht gegeven, daadwerkelijk te procederen op de wijze, beschreven in uw brief van 4 oktober 2011.”

1.9 Verweerster heeft hierop een incassobureau ingeschakeld om de openstaande declaratie te laten incasseren. Bij brief van 2 januari 2012 heeft dit bureau klager aangemaand tot betaling. Klager heeft vervolgens bij brief van 4 januari 2012 aan het incassobureau geschreven, voor zover relevant:

“Zoals u in bijgaande kopie leest zijn [verweerster] en ik een speciale overeenkomst voor conflictoplossing aangegaan. Zoals u leest dien ik mijn bezwaar tegen de declaratie van [verweerster] eerst bij haar zelf in te dienen. Ik heb dit bezwaar in de vorm van een brief op 31 december 2011 persoonlijk door de bus gedaan bij het advocatenkantoor van [verweerster].”

1.10 Nadat verweerster de brief van 4 januari 2012 van klager in kopie van het incassobureau ontving, heeft zij een kantoorgenoot verzocht om als klachtencoördinator de klacht van klager tegen de declaratie van verweerster in behandeling te nemen.

1.11 Omdat de interne klachtenprocedure niet tot een oplossing heeft geleid, heeft verweerster bij brief van 26 juli 2012 de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de Geschillencommissie) verzocht om een uitspraak tussen haar en klager te doen.

1.12 Bij arbitraal vonnis van 2 november 2012 heeft de Geschillencommissie geoordeeld dat de klacht van klager ongegrond was. Klager is tevens veroordeeld tot betaling van de declaratie aan verweerster, en veroordeeld in de kosten van de arbitrageprocedure.

1.13 Bij brief met bijlagen aan de deken van 6 augustus 2013 heeft klager zich beklaagd over verweerster.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) de tussen hen gesloten overeenkomst heeft geschonden aangezien zij niet bereid was te procederen;

b) hem onterecht een rekening heeft gestuurd;

c) de tussen hen gesloten overeenkomst heeft geschonden door een incassobureau in te schakelen;

d) alsnog de Geschillencommissie heeft ingeschakeld terwijl klager principieel heeft geweigerd hieraan zijn medewerking te verlenen.

3 VERWEER

3.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft verweerster aangevoerd dat zij niet bereid was een procedure te voeren die klager zou verliezen. Zoals zij in haar opdrachtbevestiging uiteen heeft gezet, was zij bereid een procedure te voeren, echter uitsluitend onder de voorwaarden die zij klager vooraf schriftelijk uiteen had gezet. Verweerster acht het klachtwaardig een procedure aanhangig te maken zonder een reële kans om deze procedure te winnen. De nota zou dan vele malen hoger zijn geweest, waarmee klager niet zou zijn geholpen.

3.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft verweerster aangevoerd dat zij klager terecht een nota voor de door haar verrichte werkzaamheden heeft gezonden, die klager dient te voldoen.

3.3 Ook klachtonderdeel c is volgens verweerster ongegrond. Verweerster heeft klager drie aanmaningen gestuurd en vervolgens, nadat klager op 31 december 2011 schriftelijk te kennen had gegeven de declaratie niet te zullen voldoen, een incassobureau ingeschakeld. Pas een maand later heeft verweerster de brief van klager als klacht aangemerkt, aangezien haar op dat moment door een brief van klager aan het incassobureau duidelijk werd dat klager had bedoeld een klacht in te dienen. Vervolgens heeft verweerster de Geschillencommissie ingeschakeld. 

3.4 Tot slot heeft verweerster aangevoerd dat ook klachtonderdeel d ongegrond is. Klager heeft eerst wel degelijk zijn medewerking verleend aan de procedure bij de Geschillencommissie, door een verweer en aanvullende stukken in te zenden. Wel heeft klager verzuimd de zitting bij te wonen en heeft hij evenmin het gevraagde bedrag op de rekening van de Geschillencommissie gedeponeerd.

4 BEOORDELING

4.1 Op de klacht kan met toepassing van artikel 46g Advocatenwet door de voorzitter worden beslist.

Klachtonderdeel a

4.2 De klacht betreft de kwaliteit van de behandeling van de zaak door verweerder.

4.3 De voorzitter overweegt dat een advocaat de leiding heeft bij de aanpak van een aan hem voorgelegde zaak. Daarbij dient hij vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van de zaak de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend. Verweerster heeft in haar opdrachtbevestiging aan klager geschreven dat aan haar de opdracht is verstrekt “al dan niet via een procedure” de eigendommen van klager uit de ontruimde woning van zijn moeder zou terugvorderen. Daarmee heeft zij naar het oordeel van de voorzitter tot uitdrukking gebracht dat zij eerst zou onderzoeken wat in de haar voorgelegde kwestie de mogelijkheden waren. Verweerster heeft niet toegezegd om daadwerkelijk een procedure te zullen voeren. Vervolgens heeft zij in haar brief van 7 oktober 2011 aan klager hem inhoudelijk geïnformeerd, onder meer omtrent de zwakke punten in zijn zaak. Omdat haar visie op de zaak kennelijk afweek van de visie van klager, heeft zij hem bij brief van 13 oktober 2011nog geadviseerd het advies van een andere advocaat in te winnen. Naar het oordeel van de voorzitter is daarmee geen sprake geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerster. Klachtonderdeel a is dan ook ongegrond.

Klachtonderdeel b

4.4 Zoals hiervoor onder r.o. 4.3 is overwogen heeft verweerster in haar opdrachtbevestiging geschreven dat zij “al dan niet via een procedure” de eigendommen van klager zou terugvorderen. Verweerster is dan ook geen overeenkomst met klager aangegaan tot het voeren van een procedure. Wel heeft zij klager uitvoerig geadviseerd omtrent zijn zaak. Voor die werkzaamheden heeft zij klager een declaratie mogen sturen. Ook klachtonderdeel b is derhalve ongegrond.

Klachtonderdeel c

4.5 Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat het niet onbegrijpelijk is dat verweerster de brief van klager van 31 december 2011 niet direct als klacht heeft opgevat, maar als weigering om tot betaling van haar declaratie over te gaan. Daarbij heeft verweerster direct nadat zij van het incassobureau de brief van klager van 4 januari 2012 ontving de interne klachtenprocedure gevolgd. De voorzitter is dan ook van oordeel dat de handelwijze van verweerster door een incassobureau in te schakelen niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klachtonderdeel c is eveneens ongegrond.

Klachtonderdeel d

4.6 Ook klachtonderdeel d is ongegrond. Verweerster heeft in haar opdrachtbevestiging aan klager gemeld dat haar kantoor deelneemt aan de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur en dat klachten worden voorgelegd aan de Geschillencommissie. Door ondertekening van de opdrachtbevestiging is klager ermee akkoord gegaan dat geschillen zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement Geschillencommissie Advocatuur. Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter dan ook op de juiste wijze gehandeld door de klacht van klager aan de Geschillencommissie voor te leggen.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, met bijstand van mr. L.H. Rammeloo als griffier op 25 november 2013.

griffier  voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 25 november 2013 per aangetekende post verzonden aan:

- klager

en per gewone post aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, Postbus 75265, 1070 AG Amsterdam (fax: 020-7954275). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 14 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van 14 dagen is niet mogelijk.