ECLI:NL:TADRAMS:2013:137 Raad van Discipline Amsterdam 13-130NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:137
Datum uitspraak: 28-10-2013
Datum publicatie: 29-10-2013
Zaaknummer(s): 13-130NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzetzaak, verzet gegrond. Ruzie binnen een familieconcern. Advocaat werkmaatschappij wordt bestuurder van stichting administratiekantoor. Klacht tegen advocaat in diens hoedanigheid van bestuurder van stichting administratiekantoor. Bestuurder werkmaatschappij, tevens medebestuurder stichting administratiekantoor, eerder bijgestaan door kantoorgenoot verweerder in echtscheiding.  Verweerder en ander bestuurslid stichting administratiekantoor ontslaan medebestuurder stichting administratiekantoor tevens bestuurder werkmaatschappij. Vertrouwen in advocatuur door verweerder in hoedanigheid van bestuurder niet geschaad. Klacht ongegrond.

Beslissing van 28 oktober 2013

in de zaak 13-130NH

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 30 mei 2013 op de klacht van:

1. de heer

2. de heer

3. de heer

4. de heer

5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

p/a de heer mr.

klagers

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 13 mei 2013 met kenmerk td/md-np/13-009, door de raad ontvangen op 16 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Bij beslissing van 30 mei 2013 heeft de voorzitter van de raad (hierna: “de voorzitter”) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 30 mei 2013 is verzonden aan de gemachtigde van klagers.

1.3 Bij brief van 13 juni 2013, per fax ontvangen op 13 juni 2013, per post ontvangen op 14 juni 2013, heeft gemachtigde van klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.4 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 4 september 2013 in aanwezigheid van klagers, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klagers van 13 juni 2013 met bijlagen 1-12.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 In 1999/2000 is verweerder door klager sub 4 en zijn zuster, als bestuurders van een vennootschap, benaderd om die vennootschap bij te staan. Op dat moment was een faillissement van de vennootschap onafwendbaar. De vader van klager sub 4 en zijn zuster hebben de doorstart van de vennootschap met eigen geld gefinancierd. In de aanloop naar het faillissement is de toenmalige bestuurder van de aan de vennootschap verbonden stichting administratiekantoor teruggetreden. Verweerder is vanaf 1 december 2000 bestuurder van de stichting administratiekantoor (hierna: “de STAK”).

2.3 Verweerder heeft van 2000 tot 2007 geen vergoeding gevraagd en ook geen vergoeding ontvangen voor zijn werkzaamheden als bestuurder van de stichting administratiekantoor.

2.4 Klager sub 4 heeft vanaf 2002 samen met zijn zuster het familieconcern bestuurd. Dat concern bestaat – voor zover hier van belang – uit klaagster sub 5, zijnde een werkmaatschappij waarin een transportonderneming wordt geëxploiteerd (hierna: “de werkmaatschappij”), een vennootschap waarin het onroerend goed is ondergebracht en een holding die alle aandelen in de werkmaatschappij houdt. De aandelen in de holding zijn gecertificeerd en worden gehouden door de STAK. De certificaten van aandelen worden gehouden door de ouders van klagers  sub 1 – 4 en hun zuster ("de ouders"). Vanaf 2002 vormden klager sub 4 en zijn zuster het bestuur van zowel de werkmaatschappij als de holding. Tevens vormden zij tezamen met verweerder het bestuur van de STAK.

2.5 Klager sub 4 is in 2006 gescheiden van zijn toenmalige echtgenote. Een kantoorgenote van verweerder is in die procedure als advocaat voor klager sub 4 opgetreden.

2.6 Medio 2007 is een conflict ontstaan tussen klager sub 4 en zijn zuster over de wijze waarop het bestuur over de werkmaatschappij werd gevoerd. Verweerder heeft toen op verzoek van de ouders tot 2009 verschillende bemiddelingspogingen ondernomen. Toen bemiddeling niet mogelijk bleek, is in 2010 en 2011 gesproken en onderhandeld over een opsplitsing van het concern. Klager sub 4 bleek uiteindelijk niet bereid tot een opsplitsing over te gaan.

2.7 Begin 2012 heeft het bestuur van de STAK klager sub 4 als bestuurder van de STAK en als bestuurder van de holding ontslagen. Sindsdien vormen de zuster en verweerder samen het bestuur van de STAK en is de zuster enig bestuurder van de holding. De zuster is voorts in mei 2012 teruggetreden als bestuurder van de werkmaatschappij, met als gevolg dat klager sub 4 sindsdien enig bestuurder van de werkmaatschappij is.

2.8 Verweerder heeft zijn werkzaamheden als bestuurder van de STAK conform afspraak van 2007 tot eind april 2012 gedeclareerd aan de holding vanuit het advocatenkantoor waaraan hij verbonden is. Sindsdien ontvangen de bestuursleden van de STAK een vaste onkostenvergoeding voor hun werkzaamheden.

2.9 Verweerder heeft tot begin 2011 (enige) werkzaamheden als advocaat voor de werkmaatschappij verricht.

2.10 Een kantoorgenote van verweerder heeft tot begin 2012 werkzaamheden als advocaat verricht voor de vennootschap waarin zich het onroerend goed van het familieconcern bevindt.

2.11 Klagers sub 1, 2 en 3 steunen hun broer, klager sub 4, in het geschil met hun zuster.

2.12 Bij brief van 7 januari 2013 hebben klagers de deken om bemiddeling in deze kwestie verzocht. Toen bemiddeling niet mogelijk bleek, hebben zij hun verzoek tot bemiddeling bij brief van 13 februari 2013 omgezet in een klacht tegen verweerder.

3 KLACHT / VERZET

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zijn positie als bestuurder van de STAK niet heeft opgegeven toen hem bleek van tegenstrijdige belangen tussen de stichting, de werkmaatschappij, klager sub 4 en diens zuster, maar in plaats daarvan in die positie partij heeft gekozen voor de zuster en met die zuster een machtsgreep heeft gedaan door klager sub 4 als bestuurder van de STAK en van de holding te ontslaan. Volgens klagers heeft verweerder hiermee Gedragsregel 7 met voeten getreden, nu hij voor de vennootschappen van het familieconcern en de personen die van haar organen deel uitmaken als advocaat optreedt en/of heeft opgetreden.

3.2 De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat de voorzitter de klachten ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard, op de volgende gronden:

a) Verweerder trad - ook als hij werkzaamheden als bestuurder van de STAK verrichte - wel degelijk op als advocaat en op zijn handelen als bestuurder van de STAK zijn de gedragsregels dus van toepassing. De voorzitter heeft dit in rov. 4.3 miskend.

b) Ten onrechte heeft de voorzitter in rov. 4.4 geoordeeld dat gedragsregel 7 niet van toepassing is op het handelen van verweerder als bestuurder van de STAK. Juist de voorschriften van gedragsregel 7 moeten wel worden toegepast op het optreden in andere hoedanigheid dan die van advocaat, als de advocaat eerst wel in hoedanigheid van advocaat optrad, omdat anders de waarborgen van gedragsregel 7 illusoir worden.

c) Ten onrechte heeft de voorzitter in rov. 4.5. geoordeeld dat de rol van verweerder in het bestuur er mede toe diende de doorslaggevende stem te geven als klager sub 4 en zijn zuster geen overeenstemming met elkaar konden bereiken. Verweerder diende als neutrale derde zijn functie van bestuurder in te vullen.

d) De voorzitter had in rov. 4.6 dienen te overwegen dat – nu verweerder tot begin 2011 als advocaat werkzaamheden voor de werkmaatschappij had verricht – het hem niet vrijstond als bestuurder van de STAK positie te kiezen tegen klager sub 4, bestuurder van de werkmaatschappij. Hierdoor heeft verweerder het vertrouwen dat in hem als voormalig advocaat van de werkmaatschappij was gesteld geschonden.

e) Nu een kantoorgenoot van verweerder de echtscheiding van klager sub 4 heeft behandeld, brengt het bepaalde in gedragsregel 7 – dat zich ook uitstrekt tot kantoorgenoten – mee dat verweerder zich had moeten terugtrekken als bestuurder van de STAK en geen partij had mogen kiezen tegen klager sub 4.

f) De reden dat klagers pas in 2013 een klacht tegen verweerder hebben ingediend, is dat verweerder tot en met 2011 op een neutrale wijze invulling gaf aan zijn functie van bestuurder van de STAK. Eind 2011 constateerden klagers dat verweerder niet langer neutraal was, maar partij had gekozen voor de zuster.

4 BEOORDELING VAN HET VERZET

4.1 In het verzetschrift hebben klagers hun bezwaren jegens verweerder tegen het opgeven van zijn neutrale positie in de STAK in 2011 en zijn keuze (de beslissingen van) de zuster binnen de STAK te steunen ten koste van (de beslissingen van) klager sub 4 – tevens bestuurder van de werkmaatschappij - nader onderbouwd. De raad is met klagers van oordeel dat de voorzitter de klacht te beperkt heeft opgevat. Het verzet is derhalve gegrond. De raad zal de klacht in het navolgende beoordelen.

5 BEOORDELING VAN DE KLACHT

5.1 De raad stelt – met de voorzitter – voorop dat de gewraakte handelingen van verweerder door hem niet in zijn hoedanigheid van advocaat zijn verricht, maar in zijn hoedanigheid van bestuurder van de STAK. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden.

5.2 Indien de advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van de functie van bestuurder van de STAK op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad.

5.3 De raad kan niet vaststellen dat verweerder, door de wijze waarop hij zijn functie van bestuurder van de STAK vanaf 2011 inhoud heeft gegeven en de functie van bestuurder is blijven vervullen, heeft gehandeld of heeft nagelaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. Wel acht de raad de beslissing van verweerder aan te blijven als bestuurder van de STAK nadat duidelijk was geworden dat het niet meer mogelijk was beslissingen te nemen die door alle betrokkenen bij het concern - en klager sub 4 en zijn zuster als medebestuurders in de STAK in het bijzonder - werden gedragen, onverstandig. De raad onderkent dat klagers niet zonder reden grote moeite hebben met het optreden van verweerder in zijn functie van bestuurder van de STAK in 2011 en 2012, toen de STAK beslissingen heeft genomen waarvan in het bijzonder klager sub 4 zeer nadelige gevolgen heeft ondervonden. Tot begin 2011 verrichtte verweerder immers ook werkzaamheden als advocaat voor de werkmaatschappij en heeft een kantoorgenoot van verweerder klager sub 4 bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Nu de raad de klacht echter alleen gegrond kan oordelen als vaststaat dat verweerder in strijd heeft gehandeld of heeft nagelaten met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, en daarvan hier niet gebleken is, is de klacht ongegrond..  Toetsing van het handelen van verweerder rechtstreeks aan het bepaalde in gedragsregel 7 is niet aan de orde omdat verweerder zijn werkzaamheden niet in hoedanigheid van advocaat verrichtte.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart het verzet gegrond;

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs G. Kaaij, R. Lonterman, A. van Marwijk Kooy en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl