ECLI:NL:TADRAMS:2013:136 Raad van Discipline Amsterdam 13-098A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:136
Datum uitspraak: 28-10-2013
Datum publicatie: 29-10-2013
Zaaknummer(s): 13-098A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Een ander advocaat persoonlijk attaqueren
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht advocaat wederpartij ongegrond. Advocaat mag afgaan op informatie van client en hoeft in beginsel geen eigen onderzoek te doen naar de juistheid van die informatie. Tenzij vertrouwelijkheid is afgesproken of sprake is van schikkingsonderhandelingen, staat het advocaat vrij informatie afkomstig van zijn wederpartij in een processtuk te herhalen. Niet is komen vast te staan dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan smaad of de klacht op een tuchtrechtelijk verwijtbare wijze heeft geprobeerd te bagatelliseren. Onheuse bejegening van advocaat klager is niet klachtwaardig jegens klager.

Beslissing van 28 oktober 2013

in de zaak 13-098A

naar aanleiding van de klacht van:

1. de heer

2. de heer

klagers

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam   

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 2 april 2013 met kenmerk 1313/208, door de raad ontvangen op 4 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 september 2013 in aanwezigheid van klager sub 1 en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van:

- de in paragraaf 1.1 bedoelde brief aan de raad

- de stukken genummerd 1-15 met bijlagen zoals vermeld in de bij de brief van

2 april 2013 behorende inventarislijst

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klager sub 1 heeft op 1 oktober 1999 een huurovereenkomst met Q gesloten met een looptijd van tien jaar en een mogelijkheid de overeenkomst te verlengen met tien jaar. Het gehuurde betrof bedrijfsruimte waarin hij een bar exploiteerde. In 2005 hebben de cliënten (de heer X en mevrouw Y) van verweerder het gehuurde van Q gekocht en zijn zij verhuurders geworden.

2.3 Klager sub 1 is op 8 februari 2006 voor bedreiging met enig misdrijf gericht tegen het leven onherroepelijk veroordeeld.

2.4 Bij dagvaarding van 13 oktober 2010 hebben de heer X en mevrouw Y een procedure tegen klager sub 1 aanhangig gemaakt tot ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 22 maart 2011 de huurovereenkomst ontbonden. De kantonrechter had de ontbinding niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2.5 Bij dagvaarding van 24 februari 2011 heeft klager sub 1 machtiging van de kantonrechter verzocht om zijn broer, klager sub 2, voor hem als huurder in de plaats te stellen. De reden voor het verzoek was dat de gemeente bij besluit van 7 januari 2010 zijn verzoek om verlenging van de exploitatievergunning had afgewezen en de Raad van State op 2 februari 2011 dit voor klager sub 1 ongunstige besluit in stand heeft gelaten. Verweerder heeft namens zijn cliënten bij conclusie van antwoord van 20 mei 2011 verweer gevoerd tegen de vordering tot in de plaatsstelling. Verweerder heeft in die conclusie onder meer geschreven: “Voor zover verhuurders weten heeft huurder geen broer.” En “Ten onrechte stelt huurder dat deze het in het gehuurde uitgeoefende bedrijf, te weten [naam bedrijf], wenst over te dragen aan zijn broer [klager sub 2]. Het tegendeel is het geval. [Klager sub 1] wenst helemaal niet over te gaan tot verkoop van het in het gehuurde gevestigde bedrijf aan zijn broer. [Klager sub 1] heeft aangegeven alsnog een nieuwe horecavergunning en een nieuwe exploitatievergunning op zijn eigen naam aan te vragen. Derhalve wenst [klager sub 1] de voorheen door hem gevoerde exploitatie in de toekomst zelf voort te zetten.”

2.6 Verweerder heeft bij brief van 24 maart 2011 het volgende aan zijn cliënten, de heer X en mevrouw Y, geschreven: “In opgemelde zaak doe ik u hierbij toekomen het door de kantonrechter gewezen vonnis. De huurovereenkomst is ontbonden omdat [klager sub 1] niet kan voldoen aan zijn verplichtingen in het gehuurde een horecabedrijf te exploiteren. Graag maak ik een afspraak met u om te bespreken of wij tot betekening van dit vonnis zullen overgaan om daarna, indien [klager sub 1] niet vrijwillig aan zijn ontruimingsverplichting voldoet, de deurwaarder het gehuurde te laten ontruimen. Zoals reeds besproken lopen wij daarbij het risico dat het Hof er dan anders over zal denken. Als het Hof de ontbinding vernietigt en u heeft ontruimd en het gehuurde inmiddels aan een ander in gebruik gegeven bent u jegens [klager sub 1] schadeplichtig. (…)”

2.7 Op 12 april 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van mr. Z waarbij de mogelijkheid van een schikking aan de orde is geweest. In dat gesprek heeft klager sub 1 onder meer gezegd dat hij graag de exploitatie van zijn bedrijf in het gehuurde wilde voortzetten en dat het zijn verwachting was dat de gemeente hem de benodigde vergunning zou verlenen omdat inmiddels vijf jaren waren verstreken sinds zijn strafrechtelijke veroordeling.

2.8 Verweerder heeft op 27 april 2011 een Akte ter toelichting genomen waarin hij de kantonrechter heeft verzocht alsnog de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad uit te spreken. In die Akte heeft verweerder onder meer geschreven: “Eisers lijden ernstige schade nu het gehuurde leegstaat, niet wordt gebruikt en er geen huur wordt betaald.”

2.9 Bij brief van 7 juni 2011 heeft verweerder aan de advocaat van klager sub 1, mr. Z, geschreven dat het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2011 alsnog uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en dat hij de deurwaarder opdracht zal geven over te gaan tot ontruiming. Voordat hij die opdracht zal geven, geeft hij klager sub 1 nog de gelegenheid de eerder verzochte gegevens met betrekking tot de waardering van het bedrijf over te leggen, waarna de heer X en mevrouw Y aan klager sub 1 een reëel aanbod tot koop van het bedrijf kunnen doen.

2.10 De heer X heeft per e-mail van 9 juni 2011 aan de heer B van de gemeente kopie gestuurd van ondermeer het vonnis van 22 maart 2011, de brief van verweerder van 24 maart 2011 en de brief van verweerder van 7 juni 2011. In die e-mail heeft de heer X geschreven: “Bijgaand de uitspraak met de aanvullingen 1 en 2 waaruit blijkt dat het huurcontract met [klager sub 1] is ontbonden.”

2.11 Mr. Z heeft namens klager sub 1 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter van 22 maart 2011. Nadat mr. Z zijn memorie van grieven had genomen, heeft verweerder op 8 november 2011 zijn memorie van antwoord genomen. In die memorie heeft verweerder gesteld: “35. Nu er blijkbaar een koffiesalon, waarschijnlijk een mooi woord voor wat in Amsterdam een coffeeshop wordt genoemd, door [klager sub 2] wordt gedreven prijzen [X] en [Y] zich gelukkig dat deze broer niet hun huurder is geworden. [X] en [Y] wensen met drugs, ook soft drugs, niets uitstaande te hebben. Dat [klager sub 1] ook helemaal niet van plan was om zijn bedrijf over te dragen moge blijken uit zijn mededeling gedaan tijdens een bespreking in aanwezigheid van beide advocaten. [Klager sub 1] gaf daarbij te kennen een nieuwe vergunning te hebben aangevraagd en te zullen verkrijgen en zelf de exploitatie te zullen voortzetten. 36. Nadrukkelijk ontkennen [X] en [Y] dat zij op enigerlei wijze de nieuwe aanvraag van [klager sub 1] bij de gemeente om de benodigde vergunningen hebben gefrustreerd. 37. Noch [X] noch [Y] noch hun raadsman hebben een brief van [verweerder] aan de gemeente ter beschikking gesteld. Door [klager sub 1] wordt overigens niet gezegd welk schrijven wordt bedoeld, maar waarschijnlijk gaat het om een brief die [verweerder] aan [mr. Z] heeft gezonden op verzoek van [mr. Z] (….) 40. Deze brief is niet door [verweerder], noch door [X] en [Y] aan de gemeente toegezonden.”

2.12 Op 20 december 2011 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder waarbij klager sub 1 en mr. Z aanwezig waren. Het doel van de bespreking was de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst. Tijdens die bespreking is verweerder uitgevallen tegen mr. Z. Bij brief aan de deken van 18 december 2012 heeft verweerder zijn excuses aangeboden voor deze uitval. De vaststellingsovereenkomst is door klager sub 1 en de heer X en mevrouw Y ondertekend.

2.13 Bij brief met bijlagen van 1 november 2012 hebben klagers zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) in strijd met de waarheid in de op 27 april 2011 ingediende Akte ter toelichting heeft gesteld dat klager sub 1 geen huur betaalde;

b) er geen moeite mee heeft uit de school te klappen over vertrouwelijke informatie, de feiten bovendien heeft verdraaid en in strijd met de feiten beweringen heeft gedaan;

c) in o.m. de memorie van antwoord d.d. 8 november 2011 heeft ontkend dat zijn cliënt een brief aan de gemeente heeft geschreven;

d) in de conclusie van antwoord d.d. 20 mei 2011 de rechter heeft voorzien van onjuiste informatie;

e) zich tijdens een bespreking op zijn kantoor op 20 december 2011 op onprofessionele wijze heeft gedragen jegens de advocaat van klagers;

f) zich schuldig maakt aan smaad;

g) de onderhavige klacht tracht te bagatelliseren.

4 BEOORDELING

4.1 Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klagers wederpartij heeft te gelden de door het hof van discipline – de hoogste instantie in het advocatentuchtrecht – gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a), c) en d)

4.2 Deze klachtonderdelen hebben betrekking op het doen van onjuiste mededelingen. De raad is met klager sub 1 van oordeel dat is vast komen te staan dat de door klager bedoelde mededelingen zoals hierboven weergegeven onder nrs. 2.5 (Voor zover verhuurders weten heeft huurder geen broer.)  2.8 (Eisers lijden ernstige schade nu […] er geen huur wordt betaald.) en 2.11 (Nu er blijkbaar een koffiesalon, waarschijnlijk een mooi woord voor wat in Amsterdam een coffeeshop wordt genoemd, door [klager sub 2] wordt gedreven. […] Noch [X] noch [Y] noch hun raadsman hebben een brief van [verweerder] aan de gemeente ter beschikking gesteld.) bezijden de waarheid zijn. Evenwel is niet vast komen te staan dat verweerder op het moment dat hij deze mededelingen in de bewuste processtukken opnam, wist of had moeten weten dat de inhoud van de mededelingen onjuist was. Verweerder zegt te zijn afgegaan op informatie.. Niet gesteld of gebleken is dat verweerder op dat moment reden had om te twijfelen aan de juistheid van de door zijn cliënten aan hem verschafte informatie.

4.3 De klachtonderdelen a), c) en d) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4 Klachtonderdeel b) heeft betrekking op vermelding door verweerder van de wens van klager sub 1 in het gehuurde zijn bedrijf voort te zetten. Verweerder heeft deze vermelding gedaan in de conclusie van antwoord van 20 mei 2011 (zie hierboven nr. 2.5). Klager sub 1 had deze wens geuit tijdens de hiervoor onder nr. 2.7 genoemde bespreking. Volgens klager stond het verweerder niet vrij deze mededeling in het processtuk te herhalen.

4.5 De raad stelt voorop dat niet is gesteld of gebleken dat voorafgaand of tijdens de bespreking van 12 april 2011 vertrouwelijkheid of geheimhouding door de aanwezigen is toegezegd. Van een schending van gedragsregel 6 lid 5 is dan ook geen sprake.

4.6 De gewraakte mededeling van verweerder zag niet op de inhoud van de gevoerde schikkingsonderhandelingen. Verweerder heeft opmerkingen van klager sub 1, gedaan in dat gesprek, weergegeven. Van schending van gedragsregels 12 of 13 is dus evenmin sprake omdat verweerder geen mededeling van mr. Z heeft weergegeven en verweerder ook niet de inhoud van de schikkingsonderhandelingen heeft blootgelegd.

4.7 Nu de raad ook geen overtreding van een andere gedragsregel kan constateren, is klachtonderdeel b) ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

4.8 Klachtonderdeel e) ziet op de onheuse bejegening door verweerder van mr. Z. Als onvoldoende weersproken gaat de raad ervan uit dat verweerder tegen mr. Z heeft gezegd: “Als je niet snel je excuus aanbiedt, dan schop ik je mijn kantoor uit.” Deze mededeling was niet gericht tot klagers maar tot mr. Z.

4.9 Hoewel misschien grievend jegens zijn advocaat heeft in dit geval waarin de advocaat niet klaagt de algemene (on)betamelijkheidsnorm te gelden en die is in het licht van wat de raad heeft geconstateerd - mede in het licht van de persoon van klager sub 1 en de uitdrukkingsvaardigheden van klagers – niet geschonden. Klagers hebben in de door hun geschreven brieven tijdens het onderzoek door de deken een weerbare en niet angstige indruk gemaakt. Die indruk heeft klager sub 1 tijdens de mondelinge behandeling op 4 september 2013 bevestigd.

4.10 Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

4.11 Klachtonderdeel f) ziet op de hierboven onder nr. 2.11 weergegeven opmerkingen van verweerder over de mogelijk door klager sub 2 gedreven coffeeshop in plaats van koffiesalon in de memorie van antwoord van 8 november 2011 onder nr. 35. De raad acht deze opmerkingen weliswaar vilein, maar oordeelt per saldo dat deze - in een processtuk en daarmee binnen de beslotenheid van de procedure gemaakte - opmerkingen niet als onnodig grievend zijn te kwalificeren.

4.12 Klachtonderdeel f) is ongegrond.

d Ad klachtonderdeel g)

4.13 Ten aanzien van klachtonderdeel g), inhoudend dat verweerder in de correspondentie met de deken de klacht van klagers heeft geprobeerd te bagatelliseren, oordeelt de raad als volgt. Verweerder heeft inhoudelijk gereageerd op de klachten van klagers en heeft zich tegen die klachten verweerd. De raad heeft niet kunnen constateren dat verweerder in zijn verweer de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is dus te minder sprake.

4.14 Klachtonderdeel g) is ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs G. Kaaij, R. Lonterman, H.B. de Regt en M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. L.C. Dufour als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 28 oktober 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 28 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klagers

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl