ECLI:NL:TADRAMS:2013:127 Raad van Discipline Amsterdam 13-120A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:127
Datum uitspraak: 07-10-2013
Datum publicatie: 29-10-2013
Zaaknummer(s): 13-120A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen eigen advocaat. Niet verstrekken van verzoekschrift aan cliënt betreft te ver gaande bevoogding. Niet op zitting van het hof verschijnen ernstig nalatig. Waarschuwing.

Beslissing van 7 oktober 2013

in de zaak 13-120A

naar aanleiding van de klacht van:

de heer

klager

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 8 mei 2013 met kenmerk 1313-0383, door de raad ontvangen op 13 mei 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 augustus 2013 in aanwezigheid van beide partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Op 12 november 2009 heeft de familie van klager een verzoek tot onderbewindstelling ingediend over onroerende zaken van klager en de verhuuropbrengsten daarvan. Klager heeft zich in december 2009 voor rechtsbijstand tot verweerder gewend. Verweerder en klager hebben op 2 en 4 december 2009 besprekingen gevoerd, ter voorbereiding van de zitting bij de kantonrechter op 8 december 2009. Ter zitting heeft verweerder namens klager gepleit. Namens klagers familie heeft de broer van klager gepleit, aan de hand van aantekeningen die niet aan de kantonrechter zijn overhandigd.

2.3 Bij beschikking van 10 december 2009 is de onderbewindstelling toegewezen. Op 29 december 2009 heeft verweerder namens klager beroep ingesteld bij het hof. Ter zitting van het hof op 29 april 2010 zijn klager en verweerder niet verschenen. Het hof heeft de onderbewindstelling bij beschikking van 15 juni 2010 bekrachtigd. Het cassatieberoep, ingesteld door mr. X namens klager, is afgewezen.

2.4 Bij brief van 28 december 2012 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager geen afschrift heeft verstrekt van het verzoekschrift van klagers familie en geen afschrift heeft verstrekt van de aantekeningen van klagers broer voor de zitting bij de kantonrechter;

b) hij de kantonrechter niet heeft gewraakt, ondanks het feit dat klagers broer en de kantonrechter elkaar zouden kennen;

c) hij klager niet op de hoogte heeft gesteld van de tijd en datum van de behandeling van het beroep bij het gerechtshof;

d) hij niet aanwezig is geweest bij de behandeling van het beroep door het gerechtshof.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij klager geen kopie van het verzoekschrift heeft verstrekt. Hij achtte zich daartoe niet vrij omdat de rechtbank kennelijk het verzoekschrift niet zelf aan klager had gezonden. Wel heeft verweerder het verzoekschrift met klager doorgenomen tijdens de besprekingen op 2 en 4 december 2009.

4.2 Verweerder kon klager geen afschrift van de aantekeningen van klagers broer voor de zitting verstrekken, omdat de kantonrechter en hijzelf hier geen afschrift van hadden gekregen.

4.3 Verweerder zag geen aanleiding de kantonrechter te wraken, omdat niet van diens partijdigheid is gebleken.

4.4 Verweerder erkent en betreurt de zittingsdatum bij het hof verkeerd genoteerd te hebben, waardoor hij de juiste datum niet aan klager heeft meegedeeld, en zelf niet ter zitting van het hof is verschenen.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht ziet op het handelen van de eigen advocaat, in het bijzonder op de wijze waarop verweerder als advocaat de belangen van klager heeft behartigd. Bij de beoordeling van dergelijke klachten staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat de cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat  bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en bovendien de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2 Klachtonderdeel a) bestaat uit twee delen: het niet verstrekken van een afschrift van het verzoekschrift en het niet opvragen en verstrekken van de aantekeningen van klagers broer voor de zitting.

5.3 De raad neemt tot uitgangspunt dat klager, als partij bij de procedure onder bewindstelling, het recht heeft alle processtukken te ontvangen. De keuze van verweerder om hem tijdens de voorbereiding van de zitting bij de kantonrechter geen kopie van het verzoekschrift te geven, getuigt van een incorrecte taxatie van het belang van klager om de gehele inhoud van de procedure te kennen. Het feit dat verweerder de inhoud van het verzoekschrift met hem heeft besproken doet aan het voorgaande niet af. De raad gaat overigens uit van de goede bedoelingen van verweerder; mogelijk heeft verweerder klager willen behoeden voor kennisneming van de (kennelijk) zeer negatieve bewoordingen over klager in het verzoekschrift. Dit getuigt echter van een te ver gaande bevoogding van klager door verweerder en doet niet af aan de onjuistheid van zijn handelen.

5.4 Het tweede deel van dit klachtonderdeel ziet op de spreekaantekeningen van klagers broer. Die aantekeningen betreffen geen processtuk, omdat de aantekeningen niet aan de kantonrechter zijn overhandigd. Nu de aantekeningen geen processtuk betreffen had klager geen recht op een afschrift daarvan. Verweerder treft daarom geen verwijt voor het feit dat hij geen kopie van de aantekeningen heeft bemachtigd en aan klager heeft verstrekt.

5.5 Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel a) gegrond is ten aanzien van het niet aan klager verstrekken van een afschrift van het verzoekschrift.

Ad klachtonderdeel b)

5.6 Klager heeft klachtonderdeel b), dat ziet op niet wraken van de kantonrechter, niet voldoende kunnen onderbouwen en heeft de stelling van verweerder dat het optreden van de kantonrechter ter zitting geen aanleiding gaf voor een wrakingsverzoek niet weersproken. Aldus oordeelt de raad dat onvoldoende gebleken is van enige aanleiding voor een wrakingsverzoek door verweerder. Daar komt nog bij dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid heeft bij de behandeling van de zaak, zoals besloten in de hiervoor onder 5.1 genoemde maatstaf, en het daarom binnen zijn beoordelingsvrijheid viel om de rechter al dan niet te wraken. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel c) en d)

5.7 Met de erkenning door verweerder van het feit dat hij de zittingsdatum niet heeft doorgegeven aan klager en zelf ook niet op de zitting van het hof is verschenen is de gegrondheid van klachtonderdelen c) en d) gegeven. Door niet te verschijnen op een zitting en door de cliënt de mogelijkheid te ontnemen zelf bij de zitting aanwezig te zijn handelt een advocaat in strijd met de hiervoor onder 5.1 genoemde maatstaf. Dit is dan ook tuchtrechtelijk laakbaar.

6 MAATREGEL

6.1 Bij het bepalen van een maatregel ten aanzien van de gegrondverklaring van een deel van klachtonderdeel a) en de volledige klachtonderdelen c) en d) neemt de raad in aanmerking dat verweerder goede bedoelingen had bij zijn (naar de raad oordeelt: onjuiste) keuze om het verzoekschrift niet in kopie aan klager te verstrekken. Ook neemt de raad in aanmerking dat het een ernstige nalatigheid is wanneer een advocaat niet ter zitting verschijnt. De kennelijke slordigheid van verweerder ten aanzien van de zitting bij het hof wordt nog versterkt door het feit dat niet gebleken is dat hij klager - tegen de juiste dan wel de verkeerde datum - überhaupt heeft opgeroepen.

6.2 Op grond van het voorgaande acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond, op de wijze als hiervoor onder 5.5 omschreven

- verklaart klachtonderdelen c) en d) gegrond;

- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

- legt verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. J.M. van de Laar, J.J. Trap, A.M. Vogelzang en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de gedeeltelijke ongegrondverklaring van klachtonderdeel a) en van de ongegrondverklaring van klachtonderdeel b), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de gegrondverklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl