ECLI:NL:TADRAMS:2013:124 Raad van Discipline Amsterdam 13-100A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:124
Datum uitspraak: 07-10-2013
Datum publicatie: 29-10-2013
Zaaknummer(s): 13-100A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Gedeeltelijk gegronde klacht tegen eigen advocaat. Verplichtingen tot voorlichting en vastlegging op grond van Gedragsregel 24 niet nagekomen. Waarschuwing.

Beslissing van 7 oktober 2013

in de zaak 13-100A

naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw

Gemachtigde: mr.

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 11 april 2013 met kenmerk 1313-0335, door de raad ontvangen op 12 april 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 augustus 2013 in aanwezigheid van klaagster, haar raadsman en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennisgenomen van de hiervoor onder 1.1 genoemde brief van de deken alsmede van de op de daaraan gehechte inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de raad kennisgenomen van ter zitting door verweerder aan de raad overhandigde correspondentie uit november 2012 en van de pleitnota van klaagsters raadsman, zoals aan het proces-verbaal gehecht.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Klaagster was verwikkeld in een geschil met haar vennoot in het kader van een VOF. In 2011 is zij betrokken geweest bij een kortgedingprocedure (in twee instanties), waarbij zij werd bijgestaan door een andere advocaat, waarvoor zij een toevoeging heeft verkregen.

2.3 Sinds maart 2012 is klaagster bijgestaan door verweerder, met betrekking tot de bodemprocedure tegen klaagsters vennoot. Na een aanvankelijke afwijzing, waartegen klaagster bezwaar heeft gemaakt, verkreeg klaagster alsnog een toevoeging voor de bodemprocedure. In oktober 2012 heeft verweerder klaagster gewezen op de mogelijkheid om een kort geding te starten tegen haar oude vennoot, zowel ter verkrijging van een voorschot, als om de druk in de bodemprocedure op te voeren. Verweerder schreef daartoe aan klaagster: "Een kort geding kan op basis van mijn uurtarief worden opgestart bij rechtbank Amsterdam. Ik schat er zo'n 10 uur voor nodig te hebben (dagvaarding + zitting) en dat komt neer op een bedrag van ong. € 2.200 (ex. BTW)."

2.4 Op 15 oktober 2012 heeft het kantoor van verweerder een creditnota gestuurd ten aanzien van in het kader van de bodemprocedure reeds betaalde declaraties, naar aanleiding van de afgifte van een toevoeging voor de bodemprocedure. Daarbij is aan klaagster voorgesteld om het terug te betalen bedrag te verrekenen met de eigen bijdrage voor de bodemzaak en een voorschot voor de kort geding procedure. Daarop heeft klaagster verweerder geschreven er de voorkeur aan te geven dat het gehele terug te betalen bedrag naar haar rekening zou worden overgemaakt, zonder verrekening. Nadien is toch verrekend conform het voorstel van verweerder.

2.5 In november 2012 heeft klaagster de behandeling van zowel de bodemzaak als het kort geding overgedragen aan haar huidige advocaat, die een minnelijke regeling heeft bereikt met de wederpartij.

2.6 Bij brief van 13 december 2012 heeft klaagster haar klacht ter kennis van de deken gebracht.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij geen toevoeging voor haar heeft aangevraagd voor een kort geding procedure (dossiernummer 20101847), terwijl zij daar wel recht op had, omdat zij in de op dezelfde zaak betrekking hebbende bodemprocedure (met dossiernummer 20101513) wel een toevoeging heeft verkregen. Daarmee heeft verweerder klaagster bewogen om het recht op gefinancierde rechtsbijstand prijs te geven zonder dat hij haar daaromtrent uitdrukkelijk schriftelijk en op ondubbelzinnige wijze heeft geïnformeerd en aldus in strijd met Gedragsregel 24 gehandeld;

b) hij klaagster niet heeft bijgestaan op een wijze die van een professioneel en bekwaam handelend advocaat mag worden verwacht door te zeggen dat klaagster in een tweede schriftelijke ronde van de bodemprocedure nog in de gelegenheid zou worden gesteld om nog extra stukken in te dienen (terwijl er geen tweede ronde kwam, maar een zitting werd bepaald) en door geen tijd uit te trekken om de zitting met klaagster voor te bespreken.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1 Ten aanzien van klachtonderdeel a) constateert de raad dat verweerders intentie van meet af aan is geweest in de bodemprocedure op toevoegingsbasis klaagster bij te staan en in de kortgedingprocedure alleen rechtsbijstand op betalende basis te willen verlenen. De raad constateert dat verweerder aldus klaagster niet heeft willen misleiden; hij heeft zijn intenties steeds (zowel in de opdrachtbevestiging uit april 2012 als in zijn mail uit oktober 2012) duidelijk gemaakt. Verweerder heeft echter miskend dat Gedragsregel 24 op hem de verplichting legt om klaagster genoegzaam voor te lichten over de consequenties van de door hem aan haar gevraagde instructie en om deze voorlichting, alsmede haar instructie naar aanleiding daarvan, schriftelijk vast te leggen. Ten onrechte heeft verweerder dit nagelaten en zodoende heeft hij in strijd met Gedragsregel 24 gehandeld.

4.2 Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond, voor wat betreft de niet-naleving van Gedragsregel 24.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Klachtonderdeel b) ziet op de wijze waarop verweerder als advocaat de belangen van klaagster heeft behartigd. De klacht ziet op het handelen van de eigen advocaat, in het bijzonder op de wijze waarop verweerder als advocaat de belangen van klager heeft behartigd. Bij de beoordeling van dergelijke klachten staat voorop dat de advocaat bij de behandeling van de zaak de leiding heeft en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid dient te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van de cliënt het beste zijn gediend. Wel moet de advocaat de cliënt duidelijk maken hoe hij te werk wil gaan en waartoe hij wel of niet bereid is. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is in het algemeen pas sprake als de advocaat  bij de behandeling van de zaak duidelijk onjuist optreedt en adviseert en bovendien de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerder zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

4.4 De raad is niet gebleken dat verweerder in strijd met de hiervoor genoemde maatstaf heeft gehandeld. Klaagster heeft onvoldoende gesteld ter onderbouwing van dit klachtonderdeel en verweerder heeft dit klachtonderdeel ook overigens gemotiveerd betwist. Klachtonderdeel b) is dan ook ongegrond.

5 MAATREGEL

5.1 Bij het bepalen welke maatregel geboden is ter zake van de gegrondverklaring van klachtonderdeel a) neemt de raad in aanmerking dat verweerder ter zitting geen blijk heeft gegeven van inzicht in de verplichtingen die Gedragsregel 24 hem oplegt. Anderzijds neemt de raad in aanmerking dat de handelwijze van verweerder ten aanzien van zijn intentie om het kort geding niet op toevoegingsbasis te willen doen, geen gevolgen heeft gehad voor klaagster, nu het zijn opvolger niet gelukt is alsnog een toevoeging voor klaagster te verkrijgen. Vanwege de (voor klaagster gunstige) uitkomst van het geschil met klaagsters vennoot zou een eventueel afgegeven toevoeging achteraf ingetrokken zijn. Deze resultaatsafhankelijke toets door de Raad voor Rechtsbijstand na afloop van de zaak doet echter niet af aan het belang van de naleving van Gedragsregel 24 voor elke advocaat.

5.2 Op grond van het voorgaande acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gedeeltelijk gegrond, zoals hiervoor in 4.2 omschreven;

- verklaart de klacht overigens ongegrond;

- legt verweerder de maatregel van enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mrs. L.D.H. Hamer, J.M. van de Laar. J.J. Trap en A.M. Vogelzang, leden, bijgestaan door mr. L.H. Rammeloo als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 7 oktober 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam     

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de gedeeltelijke gegrondverklaring van klachtonderdeel a), hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Van deze beslissing kan, ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen, hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl