ECLI:NL:TADRAMS:2013:12 Raad van Discipline Amsterdam 13-006A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2013:12
Datum uitspraak: 24-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): 13-006A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht van ex-cliënt doordat advocaat hoger beroep instelde zonder dat de cliënt er van af wist, en dat hoger beroep ook niet introk na daartoe verzocht te zijn. Klacht gegrond, maatregel van berisping. 

Beslissing van 24 juni 2013

in de zaak 13-006A

naar aanleiding van de klacht van:

Mevrouw

klaagster

tegen:

mr.

advocaat te Amsterdam

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief aan de raad van 9 januari 2013, door de raad ontvangen op 10 januari 2013, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 24 april 2013 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de hiervoor genoemde brief aan de raad van 9 januari 2013 met de stukken 1 t/m 26 zoals die zijn genoemd op de bij de brief gevoegde inventarislijst. De raad heeft voorts kennis genomen van de bij de mondelinge behandeling van de klacht namens klaagster overgelegde pleitaantekeningen.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2 Verweerder heeft klaagster vanaf 2008 bijgestaan in een geschil met een garage over de reparatie van de auto van klaagster. Klaagster heeft een procedure tegen de garage ingesteld, welke vordering bij tussenvonnis van 22 juli 2009 is afgewezen.

2.3 Bij brief van 25 januari 2010 schreef verweerder aan klaagster:

“(…) Met uw beide is besproken een eventueel hoger beroep, waarbij u aangaf daar weinig voor te voelen gezien de kosten, aangezien er geen toevoeging werd afgegeven. Echter nu de procedure nog niet is afgelopen en de termijn voor het instellen dreigde te verlopen heb ik u geadviseerd om enkel het hoger beroep in te stellen tegen een lange termijn, waarbij enkel kosten worden gemaakt voor de deurwaarder. In mijn optiek heeft u daarmee ingestemd.(…)”.

2.4 Bij e-mail van 1 februari 2010 schreef klaagster aan verweerder:

“(…) Bij brief van 24 juli 2009 heeft u ons geadviseerd om tegen de uitspraak hoger beroep in te stellen. Ik heb u expliciet aangegeven dat wij niet in hoger beroep willen gaan vanwege de extra kosten die hiermee gemoeid zijn en wij niet in aanmerking komen voor een toevoeging. Dit hadden wij al geïnformeerd. Dat houdt in ook geen dagvaardingskosten. Daarbij duurt deze zaak al veel te lang, wij vinden het beter dat de uitspraak onherroepelijk wordt. (…) In uw optiek heb ik ingestemd met beroep in te stellen tegen een langere termijn waarbij alleen éénmalig deurwaarderskosten in rekening gebracht zullen worden. Ik heb gezegd dat u dat kan doen maar wie betaalt dat dan? Wij hebben niet expliciet toestemming gegeven. Tijdens de hoorzitting van 9 november 2009 heeft u mij medegedeeld dat u een dagvaarding heeft uitgedaan waarop ik verbaasd had gereageerd omdat ik niet had verwacht dat u het hoger beroep toch had doorgezet. Ongevraagd word ik nu toch belast met deurwaarderskosten waarvan ik toch duidelijk heb aangegeven dat niet te willen. Omdat u zei dat deze eenmalige dagvaardingskosten gering zijn, heb ik hier geen antwoord op gegeven. U ziet dit als een stilzwijgende instemming. (…) Op 9 december is er weer een dagvaarding uitgebracht ten behoeve van het hoger beroep. Ik weet niet wat dit is maar hiervoor heb ik al helemaal geen toestemming gegeven. (…) Uit het bovenstaande concludeer ik dat u opdrachten uitdoet zonder enig overleg en instemming van mij. (…)”

2.5 Verweerder antwoordt bij e-mail van 15 februari 2010 en schrijft:

“ Ik kan mij wel enigszins vinden in uw reactie en zal er nog separaat op terugkomen.(…)”

2.6 Verweerder stuurt op dezelfde datum een brief aan klaagster met een mededeling van gelijke strekking.

2.7 Bij brief van 4 februari 2011 schrijft verweerder aan klaagster:

“(…) met betrekking tot het hoger beroep, bericht ik u als volgt. (…) De wederpartij wenst een bedrag van € 800,00 teneinde in te stemmen met een royement. Het Hof heeft nu een zitting gepland te Arnhem, aan de Walburgstraat 2-4, op dinsdag 15 februari 2011, om 14 uur.(…)”.

2.8 Klaagster antwoordt bij e-mail van 7 februari 2011 en schrijft:

Van u ontving ik een brief dd 4 februari 2011 met betrekking tot het hoger beroep. Het verbaasd mij dat er een hoger beroep is ingesteld, door [de wederpartij]?? Dit is mij niet bekend. Immers, sinds 9 juli [2010] heb ik niets meer van u mogen vernemen. Het verbaasd mij ook dat het u niet gelukt is de zaak met gesloten beurzen te schikken ivm instemmen van een royement door T.(…)”

2.9 Bij e-mail van 11 februari 2011 antwoordt verweerder aan klaagster:

“De advocaat van [de wederpartij] heeft mij zojuist nogmaals benaderd, aangezien hij de zaak binnen een uur geregeld wil hebben.”

2.10 Bij e-mail van dezelfde dag antwoordt klaagster aan verweerder:

“Ik begrijp nu dat het gaat over het hoger beroep die u zelf heeft ingesteld, zonder mijn toestemming en de (financiële) gevolgen nu bij mij wilt declareren. Aan u heb ik reeds eerder aangegeven dat ik niet akkoord ga met het instellen van het hoger beroep tegen het vonnis van 22 juli 2009. Bij brief van 25 januari 2010 heeft u mij dit nota bene schriftelijk bevestigd. Het verbaasd mij dan ook dat u het hoger beroep toch heeft doorgezet terwijl u wist dat ik daarmee niet heb ingestemd (…). Ik wil u nadrukkelijk zeggen dat ik nog steeds niet instem met verdere werkzaamheden betreffende deze zaak (…). Mocht u het hoger beroep toch willen doorzetten dan komen alle hiermee gemoeide kosten voor uw eigen rekening. (…)”

2.11 Bij e-mail van dezelfde dag antwoord verweerder aan klaagster:

“Kortheidshalve verwijs ik naar bijgevoegd schrijven en daarbij kunt u een nota voor de deurwaarderskosten en het griffierecht nog tegemoet zien, waarbij ik nogmaals opmerk dat u nog helemaal niets heeft betaald, zodat ik weinig waardering kan opbrengen voor uw houding in deze.”

2.12 Bij brief van 14 februari 2011 aan verweerder beklaagt klaagster zich nogmaals over het feit dat volgens haar zonder haar instructie hoger beroep is ingesteld.

2.13 Bij brief van 7 juli 2011 schrijft verweerder aan klaagster:

“(…)Na bestudering van het dossier heb ik besloten de grieven te formuleren en deze zijn inmiddels ingediend, aangezien er weinig andere opties overbleven en ik zeker wel kans zie om alsnog tot een positief resultaat te komen. Een kopie zal ik u nog doen toekomen.(…)”

2.14 Bij brief van 10 februari 2012 schrijft verweerder aan klaagster:

‘(…) Blijkens bovengemeld schrijven heeft het Hof uw vordering kennelijk afgewezen (…).”

2.15 Bij brief van 15 februari 2012 schrijft verweerder aan klaagster:

“(…) Heden heeft de advocaat van [de wederpartij] mij benaderd om te vernemen of u vrijwillig aan de uitspraak wenst te voldoen (…). Het bovenstaande in aanmerking nemende adviseer ik u dan ook contact met de advocaat van de wederpartij op te nemen, met betrekking tot het te betalen bedrag.(…)”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zonder uitdrukkelijke toestemming van klaagster een hoger beroepsprocedure is gestart;

b) verweerder niet is ingegaan op herhaalde verzoeken van klaagster bedoelde procedure in te trekken;

c) klaagster door toedoen van verweerder ongevraagd is geconfronteerd met (deurwaarders)kosten ten gevolge waarvan klaagster financiële schade lijdt;

d) verweerder heeft nagelaten de rechtbank om rectificatie van het vonnis te vragen.

4 BEOORDELING

4.1 Klaagster heeft bij de mondelinge behandeling van deze klacht klachtonderdeel d) ingetrokken, als gevolg waarvan dit klachtonderdeel geen behandeling meer behoeft.

4.2 De raad zal de overige klachtonderdelen a) t/m c) gezamenlijk behandelen.

4.3 Verweerder heeft bij de mondelinge behandeling van deze klacht aangevoerd dat hij na een zitting bij de rechtbank Utrecht buiten op het plein voor de rechtbank klaagster heeft aangeraden hoger beroep in te stellen, met welk advies klaagster volgens verweerder zou hebben ingestemd. Klaagster heeft dit verweer tijdens de mondelinge behandeling van deze klacht betwist. Verweerder heeft van een dergelijke opdracht geen schriftelijke bevestiging overlegd, en hij heeft tijdens de mondelinge behandeling van deze klacht erkend dat een dergelijke schriftelijke opdrachtbevestiging niet bestaat. De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is een hem verleende opdracht schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden vermeden. De raad overweegt, gelet op de uitvoerige correspondentie van klaagster waarin zij steeds stelt geen opdracht te hebben verleend, dat ook niet aannemelijk is geworden dat een dergelijke opdracht heeft bestaan.

4.4 Voorzover klaagster, zoals verweerder aanvoerde, mondeling zou hebben ingestemd met het instellen van het hoger beroep, hetgeen door de raad (zoals zojuist overwogen) als niet aannemelijk wordt beoordeeld, dan overweegt de raad dat klaagster, opnieuw gelet op de inhoud van haar uitvoerige correspondentie, op dat moment niet wist waarmee ze had ingestemd. Van een uitdrukkelijke, geïnformeerde en weloverwogen toestemming is dan geen sprake.

4.5 Op grond van het voorgaande oordeelt de raad dat verweerder het hoger beroep niet namens klaagster had mogen instellen. Het feit dat hij het zelf als kansrijk inschatte, maakt dat niet anders.

4.6 De raad overweegt voorts dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld doordat hij, nadat het klaagster duidelijk was geworden dat er toch een  hoger beroepsprocedure bleek te zijn gemaakt en hem vervolgens uitdrukkelijk had verzocht het hoger beroep in te trekken, dat had moeten doen. Verweerder heeft dat niet gedaan, maar heeft in plaats daarvan grieven genomen tegen het vonnis waarvan hoger beroep. De raad heeft opnieuw niet kunnen vaststellen dat verweerder voor deze proceshandeling de uitdrukkelijke instructie van klaagster had. Door het hoger beroep desgevraagd niet in te trekken maar in plaats daarvan grieven te nemen, is klaagster geconfronteerd met aanzienlijk hogere kosten dan zij geweest zou zijn als verweerder wel het hoger beroep had ingetrokken (al dan niet tegen betaling van een bedrag (griffierechten) aan de wederpartij). De eisen van de zorgvuldigheid brengen met zich dat hij dat had moeten doen.

4.7 De raad acht de klacht dan ook gegrond en overweegt dat gezien de ernst van de feiten en de houding van verweerder ter zitting, de maatregel van berisping gerechtvaardigd is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karskens, A.G. van Marwijk Kooy, J.M. van de Laar, M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. M.E. Coenraads als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 24 juni 2013.

griffier voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 24 juni 2013 per aangetekende brief verzonden aan:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

- klaagster

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.

Indien u bij de griffie van het Hof van Discipline een stuk wenst af te geven en daarvoor een ontvangstbewijs wenst te ontvangen, dient u tijdig contact op te nemen teneinde er zeker van te zijn dat het stuk onder verkrijging van de ontvangstbevestiging kan worden afgegeven.

c.  Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl