ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0376 Accountantskamer Zwolle 13/177 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0376
Datum uitspraak: 31-05-2013
Datum publicatie: 14-06-2013
Zaaknummer(s): 13/177 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht dat betrokkene e-mail die hij heeft geprobeerd in te brengen in incassoprocedure tegen klager bij rechtbank niet aannemelijk geworden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 31 mei 2013

in de zaak met nummer 13/177 Wtra AK van

            X RA AA CCP,

kantoorhoudende  te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

drs. Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. J. F. Garvelink.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 21 januari 2013 ingekomen klaagschrift van 18 januari 2013 met bijlagen;

-         het op 13 maart 2013 ingekomen verweerschrift gedateerd 15 maart 2013 met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 april 2013 waar zijn verschenen klager in persoon en betrokkene bijgestaan door mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klager aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is werkzaam voor en bestuurder van de accountantsorganisatie BV 1 [plaats] (hierna B.V.1). Klager was in het kader van uitbreiding van B.V.1 - door overname of fusie - adviseur van deze organisatie.

2.2 Klager heeft betrokkenheid gehad bij het tot stand komen van een fusie door middel van aandelenruil tussen B.V.1 en de accountantsorganisatie Holding B.V. (hierna: Holding B.V.) te [plaats]. Klager heeft op 11 maart 2011 een concept-advies ten behoeve van beide organisaties inzake goodwill in het kader van die fusie opgesteld.

2.3 Klager heeft aan B.V.1 voor deze advisering zijn uurloon en een zogenaamde succesfee ten bedrage van € 87.000,- in rekening gebracht. Betrokkene heeft daarop aangegeven dat deze succesfee niet in rekening kon worden gebracht, omdat deze niet was overeengekomen.

2.4 Klager heeft daarop onder andere B.V.1 doen dagvaarden voor de rechtbank [plaats] (hierna: de rechtbank). In die (incasso-) procedure is bij antwoordakte van 19 september 2012 van B.V.1 onder meer een print van een e-mail, gedateerd 18 januari 2011 (hierna: de e-mail) overgelegd. Klager is op deze print vermeld als verzender van de e-mail en betrokkene als geadresseerde. De e-mail heeft als onderwerp: Holding B.V..

De inhoud van die e-mail luidt voor zover van belang als volgt:

‘Beste [voornaam],

A van Holding B.V. heeft mij verzocht een afspraak in te plannen. Hij gaf aan dat jullie elkaar reeds kennen en er contacten zijn geweest tussen Partners1 en Holding B.V. doch dat het praktisch zou kunnen zijn als ik de afspraak maak omdat ik jou toch regelmatig spreek.

Sedert 2009 treedt ik overigens al namens Holding B.V. op zodat ik in deze kwestie niet als jouw adviseur kan optreden. Uiteraard kan ik -indien alle partijen daarmee instemmen- uiteraard wel adviseren op basis van de reeds in mijn dossier aanwezige stukken, doch ik zal dat dan doen voor beide partijen gezamenlijk.

(…).’

2.5 De antwoordakte is door de rechtbank geaccepteerd. De bijgevoegde producties, waaronder de e-mail niet.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene de onder 2.4 bedoelde e-mail van 18 januari 2011 heeft vervalst en deze in een procedure bij de rechtbank heeft willen in brengen met het oogmerk de rechtbank valselijk voor te lichten.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA (oud) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 17 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4  Klager beweert dat hij de e-mail niet heeft verzonden en heeft zijn standpunt dat deze is vervalst onderbouwd met een aantal, in zijn klaagschrift onder b. tot en met f. gestelde feiten. Kort weergegeven houden deze het volgende in. Klager is pas op 19 januari 2011  gebeld door A van Holding B.V.. Op dat moment had hij geen lopende opdracht had van Holding B.V. en de opdracht uit 2009 was afgerond. Op 12 januari 2011 zou hij niet aan betrokkene hebben voorgesteld namens hem contact te zoeken met Holding B.V., als hij niet als zijn adviseur kon optreden. Hij treedt nimmer voor twee bij een bepaalde zaak betrokken partijen op en in de e-mail staat een taalfout die hij niet zo snel maakt.

Ter onderbouwing van zijn standpunt voert klager voorts aan dat bij een bemiddelingsopdracht van zowel betrokkene als Holding B.V., betrokkene niet zijn gehele gefactureerde uurloon zou hebben voldaan en  hij niet uitsluitend bij Partners1 een succesfee in rekening zou brengen, en ook geen grond zou hebben gehad voor de incassoprocedure. Tenslotte duidt het moment waarop betrokkene de e-mail in de procedure heeft trachten in te brengen er volgens klager op dat betrokkene in bewijsnood verkeerde waardoor er voor hem niets anders op zat dan de e-mail als bewijsstuk te construeren.

4.5 Betrokkene heeft de verweten handelwijze ontkend. De  in het klaagschrift onder b. tot en met e. gestelde feiten heeft hij onderbouwd, met overgelegde stukken, betwist en ten aanzien van de genoemde taalfout heeft hij naar voren gebracht dat klagers stelling daaromtrent geen grond is om aan te nemen dat sprake zou zijn van een vervalsing.  Betrokkene heeft verder een verklaring overgelegd van de systeembeheerder van B.V.1 en van de directeur ICT van B.V.1.  Zij verklaren beide dat de e-mail op 18 januari 2011 daadwerkelijk door betrokkene is ontvangen.

4.6 Vastgesteld moet worden dat van de kant van betrokkene de hiervoor onder 4.4 beschreven feiten gemotiveerd zijn weersproken. Klager heeft zijn beschuldiging niet met andere bewijzen onderbouwd. De omstandigheid dat betrokkene geen zogenaamde internetheader heeft overgelegd, om de ontvangst van de e-mail te staven, zoals klager ter zitting heeft aangevoerd, brengt niet mee dat aannemelijk is geworden dat de e-mail niet door betrokkene is ontvangen.

4.7 Het hiervoor overwogene leidt de Accountantskamer tot de conclusie dat de klacht ongegrond is. In verband hiermede wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.M. de Vries (rechterlijk lid) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris  en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkenedan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.