ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0375 Accountantskamer Zwolle 12/2421 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0375
Datum uitspraak: 31-05-2013
Datum publicatie: 14-06-2013
Zaaknummer(s): 12/2421 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht dat in brief van incassobureau dat in opdracht betrokkene handelt ander (hoger) bedrag als verschuldigd door klager wordt vermeld dan in latere e-mail van betrokkene voldoende verklaard en geen aanwijzing dat betrokkene daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klacht dat een deel van het (hogere) bedrag dat klager volgens betrokkene is verschuldigd ten onrechte van klager wordt gevorderd niet aannemelijk gezien oude aanmaningen en toezeggingen klager om te betalen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 31 mei 2013

in de zaak met nummer 12/2421 Wtra AK van

            drs. X1,

werkzaam te [plaats] en

X2,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 16 november 2012 ingekomen klaagschrift van 15 november 2012 met bijlagen;

-    de op 13 december 2012 ingekomen brief van  klagers met bijlagen;

-         het op 14 januari 2013 ingekomen verweerschrift van 11 januari 2013 met bijlagen;

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 april 2013 waar zijn verschenen klagers en betrokkene.

1.3 Klagers en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klagers aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is werkzaam voor B.V.1 (hierna: B.V.1). In mei 2004, februari 2006, juni 2009 en juni 2010, heeft B.V.1 met klager X2 gecorrespondeerd over openstaande rekeningen van hem.

2.2 Bij brief van 4 mei 2012 gericht aan klager X2 heeft, A incasso advocaten (hierna: A) onder meer het volgende geschreven:

Mijn cliënte, B.V.1 (…) heeft aan mij ter incasso overgedragen haar vordering op u, groot:

Hoofdsom  € 1419.24

(…)

Betaling dient middels spoedoverboeking aan mij te geschieden (…).

2.3 In een e-mail van 9 juni 2012 van betrokkene aan klager X2 is vermeld:

“Bedankt voor het prettige gesprek van vanmiddag en voor de toezegging om je privé-schuld ( € 3.542,58) te willen gaan betalen. (…).

Zoals ook afgesproken heb ik ook nog wat zaken mbt je oude bedrijf X2 en B opgezocht.

(…)

Ons voorstel in deze was om in deze zaak € 2050 van je te ontvangen, (…).” 

2.4 Nadien hebben klagers en betrokkene per e-mail overleg gehad over (het plannen van een bespreking met betrekking tot) onder meer het volgens B.V.1 door klager X2 in privé aan B.V.1 verschuldigde bedrag.    

2.5 Bij brief van 20 november 2012, gericht aan klager X2, heeft A aan klager X2 om betaling verzocht van een schuld inzake ‘X2 B V.O.F.’  en van een privé-schuld  € 3.542.58 .

In die brief staat verder (onder meer):

“In bovengenoemde zaken zend ik u bijgaand kopieën van alle relevante documenten, zoals correspondentie van de openstaande facturen en kopieën van de specificaties.

De specificaties van de facturen (…) zijn niet bijgevoegd. Cliënte gebruikte destijds een ander computersysteem en kan derhalve de specificaties nu niet meer uitdraaien. Destijds is door de heren X2 en B niet om de specificaties gevraagd en cliënte heeft deze dus niet in haar archief.

Voor de facturen (…) geldt hetzelfde. Deze zijn eveneens in een ander computersysteem aangemaakt.

Uit de stukken die u bij deze brief aantreft, blijkt dat de heer X2 van alle facturen op de hoogte is. De administratie is nooit opgehaald door de heer X2 en staat derhalve nog in de kluis van cliënte.  Ook uit de correspondentie van 15 februari 2006 en 24 mei 2004 blijkt, dat de heer X2 op de hoogte was van deze facturen.”

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de verwijten dat in de brief van 4 mei 2012 van A een ander bedrag is genoemd dan in de e-mail van betrokkene aan klager X2 van 9 juni 2012 als privéschuld van klager X2 aan B.V.1, dat het hogere bedrag van € 3.542,58 niet verschuldigd is en daarnaast dat betrokkene omtrent de schuld van klager X2 geen hoor- en wederhoor heeft toegepast.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Acoountants-Administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 17 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Doordat in de brief van 4 mei 2012 van A en in de e-mail van betrokkene van 9 juni 2012 verschillende bedragen zijn genoemd vinden klagers dat betrokkene zijn administratie niet op orde heeft wat niet past bij een specialist in administratieve dienstverlening. In zijn verweerschrift heeft betrokkene uitgelegd dat is verzuimd om een op een afzonderlijke grootboekrekening geparkeerde oude openstaande post (waarover zo begrijpt de Accountantskamer al in 2004 en in 2006 door een voorganger van betrokkene is gecorrespondeerd) mee te nemen t en behoeve van de opstelling van de aanmaning door A. Deze uitleg levert een afdoende verklaring op voor het noemen van de verschillende bedragen en wijst er naar het oordeel van de Accountantskamer in het geheel niet op dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5 Het verwijt van klagers dat betrokkene ten onrechte het hogere bedrag van € 3.542,58 van klager X2 vordert omdat betrokkene een deel van deze vordering (althans die van B.V.1) ten bedrage van € 2.123,34, niet met nota’s of, naar ter zitting is betoogd, met een opdrachtbevestiging kan onderbouwen, faalt. Gelet op de brieven van 24 mei 2004 en van 15 februari 2006 (waaruit afgeleid kan worden dat het om bedragen die in rekening zijn gebracht voor werkzaamheden in 1997 en 1998) en op de uit andere stukken blijkende, in 2009 en 2010 gedane toezeggingen van (de kant) van klager X2 om (ook dit bedrag) te betalen, hebben klagers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gevorderde € 2.123,24 een grondslag zou ontberen. Daaraan doet niet af dat betrokkene dit deel van de vordering niet met een opdrachtbevestiging kan staven.

4.6 Voor zover klagers vinden dat betrokkene niet objectief heeft gehandeld omdat hij bij zijn oordeelsvorming geen hoor- en wederhoor heeft toegepast mist dit verwijt, wat er van de noodzaak daartoe ook zij, feitelijke grondslag nu na de brief van 4 mei 2012 van A een gesprek tussen klager X2 en betrokkene heeft plaatsgevonden en ook per e-mail over de kwestie door betrokkene en klagers is gecorrespondeerd.

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.M. de Vries (rechterlijk lid) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.  

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagers en betrokkenedan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.