ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0374 Accountantskamer Zwolle 12/2054 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0374
Datum uitspraak: 31-05-2013
Datum publicatie: 14-06-2013
Zaaknummer(s): 12/2054 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht m.b.t. verkoop en overdracht accountantskantoor. Verkoper heeft koopster niet misleid, noch anderszins in strijd met de fundamentele beginselen gehandeld.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 31 mei 2013 in de zaak met nummer 12/2054 Wtra AK van

X RA ,

kantoorhoudende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 1 oktober 2012 ingekomen klaagschrift van 29 september 2012, met bijlagen;

-          het op 17 december 2012 ingekomen verweerschrift van 13 december 2012, met bijlagen;

-          de op 11 januari 2013 ingekomen brief van 10 januari 2013 van klager, met bijlagen;

-          de op 29 januari 2013 ingekomen conclusie van dupliek van 27 januari 2013, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 8 februari 2013 waar zijn verschenen: klager in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr.drs. A RA als raadsman.

1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was sinds 1 februari 1992 zelfstandig werkzaam als registeraccountant onder de naam Accountantskantoor Y RA (hierna: het Accountantskantoor), gevestigd aan de [straat] te [plaats]. De echtgenote van betrokkene, mevrouw B was sinds 1 maart 1977 zelfstandig werkzaam onder de naam Administratiekantoor B (hierna: het Administratiekantoor). Sedert medio 2010 hebben betrokkene en zijn echtgenote contacten gelegd en onderhandelingen gevoerd met geïnteresseerde kopers van de bedrijfsactiviteiten van beide kantoren.

2.2 Klager is registeraccountant. Klager had aan betrokkene kenbaar gemaakt dat hij en zijn partner (zowel zakelijk als privé) mevrouw C (hierna: C) geïnteresseerd waren in de koop van de bedrijfsactiviteiten. Klager en C hadden een zakelijke samenwerking in de vennootschap onder firma Administratie. C was eigenaar van belastingadviesbureau C Advies. Betrokkene heeft het voorstel van klager bij brief van 1 december 2011 afgewezen.

2.3 Medio december 2011 heeft C betrokkene benaderd inzake overname van de bedrijfsactiviteiten van betrokkene en zijn echtgenote. In gesprekken met betrokkene, zijn echtgenote en haar adviseur de heer D maakte C kenbaar geïnteresseerd te zijn in overname van de bedrijfsactiviteiten van betrokkene en zijn echtgenote, nu haar relatie met klager was beëindigd en zij voornemens was de zakelijke samenwerking met klager eveneens te verbreken. Bovendien volgde zij naast haar studie rechten thans de opleiding tot accountant. Samen met haar adviseur zou C de financieringsmogelijkheden van de overname onderzoeken.

2.4 Betrokkene heeft een aantal kernpunten van zijn gesprek met C bij e-mail van 3 januari 2012 aan C medegedeeld met het verzoek te laten weten of zij zich hierin kon vinden. Bij e-mail van 4 januari 2012 heeft C aan betrokkene medegedeeld akkoord te gaan met de vraagprijs, onder voorbehoud van financiering, waarover zij de volgende dag een gesprek zou hebben met een financieringsdeskundige. Voor het overige had C geen opmerkingen bij de door betrokkene genoemde kernpunten.

2.5 C heeft in de vierde week van februari 2012 aan betrokkene medegedeeld dat zij met de bank overeenstemming had bereikt over financiering en betrokkene een door haar advocaat opgesteld concept van de koopovereenkomst toegezonden. Op verzoek van haar adviseur is C met haar kantoor per 2 maart 2012 verhuisd naar het kantoor van betrokkene.

2.6 De koopovereenkomst tussen betrokkene en zijn echtgenote en C werd op

15 maart 2012 door partijen ondertekend. Als overdrachtsdatum werd 1 april 2012 overeengekomen. In de overeenkomst was tevens - onder meer - opgenomen dat betrokkene aan het accountantskantoor verbonden zou blijven totdat C de titel van accountant zou hebben verworven of drie jaren sinds de overdrachtsdatum zouden zijn verstreken.

2.7 Na de overdracht op 1 april 2012 heeft de Kamer van Koophandel de inschrijving van het Accountantskantoor op naam van C geweigerd, omdat zij reeds in het handelsregister was ingeschreven met haar eenmanszaak C Advies en een tweede registratie als eenmanszaak wettelijk niet was toegestaan. Teneinde inschrijving te bewerkstelligen werd aan de bestaande eenmanszaak C Advies de handelsnaam ‘Accountantskantoor Y RA’ toegevoegd, zodat sprake was van een hoofd- en een nevenvestiging van één eenmanszaak. Op 4 juni 2012 is de inschrijving geëffectueerd. Hierbij werd klager met onmiddellijke ingang benoemd tot volledig gevolmachtigde van C.

2.8 Op 14 juni 2012 heeft klager betrokkene een e-mail gezonden, inhoudende: “Naar mij is medegedeeld heeft u gisteren in het bijzijn van mevr. C met de Apotheken-groep in [plaats] afgesproken dat uiterlijk a.s. maandag 18 juni 2012 de jaarrekeningen 2011 ingeleverd worden. Ik heb correspondentie per mail gezien [door u gisteren ter hand gesteld aan mevr. C] dat u al op 16 april 2012 aangemaand werd om op te leveren.

In dit kader bevreemd het mij dat u dit nog niet gedaan hebt, en het bevreemd mij nog meer dat u vanochtend niet op het kantoor bent verschenen en er geen afbericht is gegeven. Ik heb zojuist geïnformeerd [circa 12:15 en nogmaals om 12:50] en u was er nog steeds niet en ook geen afbericht. Ik maak ernstig zorgen omtrent de haalbaarheid van de toezegging welke u aan de cliënt gedaan hebt. Ik wijs u op de zorgplicht van u. Dat komt onder meer in uitdrukking tot het goed overdragen van de onderneming(en) en de cliënten en nog minimaal 1000 uur declarabele uren door u te verrichten.

In de afgelopen 2 maanden heeft u bijna geen declarabele werkzaamheden verricht [zie uw betwiste factuur, 68 uur] en per heden circa 80 uur voor de maand mei, terwijl je toch mag verwachten dat in de drukke periode u gewoon 120-160 uur declarabele uren aan werkzaamheden verricht. De minimaal 1000 uur is [gedeeld door 10 want u neemt lange vakanties] is lineair verdeeld ook circa 100 per maand. Ik zal de advocaat vragen of u in deze in gebreke bent met betrekking tot uw contractuele verplichting.

Het noodzakelijk zijn van een VAR verklaring heeft minder prioriteit dan het naar tevredenheid afhandelen van de klachten. Ik verzoek u met klem namens mevr. C de werkzaamheden op tijd en kwalitatief goed af te ronden. Dat heeft uiteraard de allerhoogste prioriteit, te meer daar u dit heeft toegezegd.

In het kader van de VAR-winst verklaring: de Belastingdienst is snel met het afgeven van de verklaring en als u inderdaad de verklaring afgelopen donderdag [zie mijn verzoek per mail] direct had aangevraagd, zou de verklaring nu al moeten hebben. Op dit moment moet u werkzaamheden verrichten. Indien u de VAR-winst niet overlegd, zal u als fictieve werknemer behandeld gaan worden en zal het kantoor loonbelasting en sociale premies gaan afdragen voor uw gedeclareerde werkzaamheden. De ingehouden loonbelasting en de af te dragen premies worden in dat geval aan u gefactureerd en ingehouden op de betaalbaarstelling van uw facturen. Het niet-hebben van de VAR-winst verklaring heeft derhalve fiscale en daarmee financiële consequenties. Dit behoort u te weten als accountant, en uw echtgenote, jarenlang verantwoordelijk voor uw loonadministraties, kan u dat ongetwijfeld uitleggen.

Verder is mij gisteren duidelijk geworden dat faxen op uw inbox van uw mailaccount binnenkomen en dat mevr. C nog steeds geen toegang heeft tot de berichten. De mails van uitbetaallijsten van een grote cliënt in de bouw komen bij u via de fax in uw mailbox. U heeft deze niet doorgegeven aan mevr. C en er zijn al grote irritaties bij de klant ontstaan. Voor eventuele directe en indirecte schade welke hieruit voortvloeit zal u vermoedelijk aansprakelijk worden gesteld. Dit geldt onverkort voor alle schaden direct of indirect voorkomend uit het bewust of onbewust achterhouden van informatie. Ik deel u nu al mede dat bij het nakomen van uw morele en contractuele verplichtingen de kans aanwezig is dat u aansprakelijk gesteld gaat worden. Daarom gaat de correspondentie welke ik aan u richt per c.c. naar de advocaat van mevr. C. In afwachting van uw omgaand bericht en uw volledige en onvoorwaardelijke inzet,

X”

2.9 Op 15 juni 2012 heeft klager aan betrokkene een e-mail gezonden, inhoudende: “Per heden ochtend is opnieuw geconstateerd dat u niet aanwezig bent op kantoor en ook geen afbericht heeft verzonden.

Gisteren heeft u de sommatie van mij gehad om aan het werk te gaan, per mail heeft u daarop gereageerd. Doch u persisteert in het weigeren om aan het werk te gaan, althans, u bent niet aanwezig.

U komt wederom u zorgplicht niet na, alsmede de door u gemaakte afspraken met de cliënt van mevr. C. Ik wijs u erop dat u vaktechnisch verantwoordelijk bent voor de uitvoering van de opdrachten en de door u gemaakte afspraken met de cliënt van mevr. C.

Ik stel u dan ook op dit moment volledig aansprakelijk voor de gevolgen van het niet nakomen van de met mevr. C afgesloten overeenkomst, en voor het niet nakomen van de afspraak inzake de oplevering aan de Apotheek-groep te [plaats].”    

2.10 Naar aanleiding van contact van klager met de voorzitter van de Reviewcommissie, de heer W.J. van Wijgaarden RA, inzake het verkrijgen van het reviewverslag van het door C gekochte kantoor van betrokkene heeft klager bij e-mails van 11 juli, 12 juli en 13 juli 2012 contact gehad met de heer E, Regiocoördinator SRA Reviewcommissie. De heer E heeft klager hierbij - onder meer - medegedeeld dat C geen afschrift zal krijgen van het reviewverslag en dat een gesprek noodzakelijk wordt geacht ter beoordeling van de situatie of het kantoor nog voldoet aan de criteria voor lidmaatschap van het SRA.

2.11 Bij e-mail van 5 september 2012 heeft klager aan betrokkene medegedeeld: “Er is geconstateerd [niet door mij hoor] op het kantoor aan de [straat] u wel bekend dat van een aantal klanten de dossiers ontbreken. Ik verzoek u voor a.s. vrijdag [dat is dus uiterlijk donderdag 6 september, morgen dus] alle bij u zijnde dossiers op kantoor te brengen. Verder is de normale plek van de dossiers: op kantoor. Die moeten bereikbaar zijn om wat terug te kunnen zoeken als een klant belt. In het vervolg dient u toestemming te vragen bij mevr. C of een dossier naar huis mag worden genomen. In principe mag dat dus NIET. Dank voor uw medewerking.”  

2.12 Op 9 september 2012 heeft de echtgenote van betrokkene aan C medegedeeld dat betrokkene als gevolg van ziekte sinds 6 september 2012 niet meer in staat was zijn werkzaamheden ten behoeve van het accountantskantoor te verrichten.

2.13 Bij brief van 18 september 2012 heeft de advocaat van C de advocaat van betrokkene medegedeeld: “(…). Nu door u aan wordt gegeven dat uw cliënt niet tot betaling zullen overgaat en verder de bij brief d.d. 11 september 2012 verzochte bescheiden niet zijn overgelegd, ziet cliënte zich genoodzaakt een en ander in een kort geding af te dwingen. (…). Uw cliënt is overigens sinds 7 september 2012 niet meer op kantoor verschenen en is hij op 9 september 2012 door uw cliënte ziek gemeld. Kennelijk stond de gezondheidstoestand van uw cliënt hem echter niet in de weg om op 12 september 2012 met zijn collega’s van Audit & Assurance B.V.1 een cursus te [plaats] bij te wonen waar ook de heer X [klager] aanwezig was. Cliënte stelt dat gelet op het bovenstaande uw cliënt ook in staat moet worden geacht om werkzaamheden voor haar te verrichten en verzoekt uw cliënt zich daarom uiterlijk woensdag 19 september 2012 om 9.00 uur bij haar op kantoor te melden. (…)”  

2.14 De advocaat van C heeft bij brief van 22 oktober 2012 aan C en klager medegedeeld: “(…). De heer Y was aanwezig op de zitting in op het eerste gezicht goede gezondheid. Er werd tijdens de zitting niet door de heer Y ingegaan op de mededeling van de zijde van C dat de heer Y zich reeds per 9 september 2012 heeft ziek gemeld met betrekking tot de door hem in opdracht van mevrouw C te verrichten werkzaamheden voor Accountantskantoor Y RA. (…)”  

2.15 Bij vonnis in kort geding van 1 november 2012 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank [plaats] betrokkene veroordeeld binnen drie dagen na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte aan C van een afschrift van het SRA review- en auditverslag met betrekking tot het jaar 2008 ten aanzien van het Accountantskantoor op straffe van een dwangsom, alsmede om binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis over te gaan tot afgifte van de cd-roms behorende bij de software als genoemd in bijlage 3 bij de koopovereenkomst. De door C meer of anders gevorderde voorziening werd geweigerd en C werd veroordeeld in de kosten van het geding.

2.16 Bij brief van 3 december 2012 heeft de advocaat van betrokkene aan de advocaat van C medegedeeld dat betrokkene inmiddels voldoende hersteld was van zijn tijdelijke arbeidsongeschiktheid en weer in staat was zijn werkzaamheden te hervatten. C werd verzocht - en indien nodig gesommeerd - betrokkene per omgaande weer in staat te stellen de werkzaamheden waar hij recht op heeft uit te voeren. Gezien de verslechterde verhouding die was ontstaan, werden door de advocaat enkele voorwaarden aan de werkhervatting gesteld.

Op deze brief is door klager dan wel C niet gereageerd.

2.17 Op 15 december 2012 heeft betrokkene aangifte gedaan van vernieling van de ruit van de voordeur van het pand aan de [straat] te [plaats], welk pand eigendom is van betrokkene, maar is verhuurd aan C. Op 23 december 2012 heeft C aangifte gedaan van poging tot diefstal op 15 december 2012 uit haar kantoor aan de [straat] te [plaats], waarbij C betrokkene heeft aangewezen als dader.

2.18 Op 8 januari 2013 heeft C een tweetal verklaringen opgesteld betreffende de voorafgaand aan de overname opgestelde lijst met klanten van het Accountantskantoor en de gebeurtenissen omtrent de overschrijving bij de Kamer van Koophandel van het Accountantskantoor op naam van C.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene heeft C misleid. Betrokkene heeft niet aan C gemeld dat al twee belangrijke cliëntgroepen opgezegd hadden voordat de overeenkomst werd gesloten;
  2. Betrokkene heeft C niet toegestaan een boekenonderzoek uit te voeren;
  3. Betrokkene heeft zich niet uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel en de onderneming feitelijk niet geleverd;
  4. Betrokkene heeft misbruik gemaakt van zijn kennisvoordeel;
  5. Betrokkene heeft geen zorg gedragen voor overschrijving van de onderneming van zijn echtgenote;
  6. Betrokkene heeft zich niet aan de gemaakte afspraken met betrekking tot het opleveren van informatie gehouden;
  7. Betrokkene heeft klager onbetrouwbaar genoemd en zich agressief en onbeschoft jegens klager gedragen.

3.2 Volgens klager heeft betrokkene aldus gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA (oud) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA (oud) bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had vóór 1 januari 2007, worden getoetst aan de tot die datum geldende GBR-1994, en, voor zover het plaats had na 1 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Met betrekking tot klachtonderdeel 1. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.1 Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht naar voren gebracht dat betrokkene in het najaar van 2011 een omzetlijst heeft gepresenteerd welke de basis vormde voor de prijsvaststelling. Betrokkene had kennis van het opzeggen van twee belangrijke klantgroepen voor het aangaan van de overeenkomst met C, zonder dat hij deze informatie ter kennis heeft gebracht van C. Het betreft een door betrokkene opgegeven declaratieomvang exclusief omzetbelasting van € 22.100,-- per jaar. Klager overlegt bevestigingen van desbetreffende klanten dat in 2011 of begin 2012 is opgezegd.

4.4.2 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat het verwijt ongegrond is. Klager verwijst naar een omzetlijst die is opgesteld in het najaar van 2011. De opzegging van bedoelde klanten vond plaats na opstelling en verstrekking van deze omzetlijst, hetgeen wordt bevestigd door de door klager overgelegde verklaringen van die klanten. In tegenstelling tot hetgeen klager beweert werd C ruim voor het tekenen van de koopovereenkomst geïnformeerd over desbetreffende opzeggingen. C achtte geen aanpassing van de koopprijs noodzakelijk, gelet op het verrekeningsbeding zoals opgenomen in artikel 4.3 van de koopovereenkomst. Daarenboven werd de onjuistheid van het door klager ingenomen standpunt in het kader van een door C tegen betrokkene aangespannen kort geding reeds aangetoond en niet weersproken.

4.4.3 Vastgesteld kan worden dat de omzetlijst in het najaar van 2011 is opgesteld en C ter hand is gesteld. Op deze lijst staan klanten die samen een declaratieomvang, exclusief omzetbelasting, behelzen van € 22.100,--, welke ten tijde van de overdracht van het kantoor van betrokkene aan C geen klant meer waren bij het kantoor. Gesteld noch gebleken is dat de lijst ten tijde van het opstellen ervan onjuiste informatie bevatte. Betrokkene heeft de stelling van klager, alsmede de door klager overgelegde verklaring van C van 8 januari 2013, dat hij C niet in kennis zou hebben gesteld van de opzegging door desbetreffende klanten, weersproken. Nu klager overigens geen concrete feitelijkheden heeft aangevoerd dan wel stukken heeft overgelegd, waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, wat, gelet op wat hiervoor in overweging 4.2 is overwogen, wel op zijn weg had gelegen, kan tot een precieze en aannemelijke grondslag voor enig aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt ter zake dan ook niet worden geconcludeerd. Daarenboven heeft dit verwijt in het licht van artikel 4.3 van de koopovereenkomst reeds onvoldoende tuchtrechtelijke relevantie nu blijkens genoemd artikel van de koopovereenkomst de koopprijs van de bedrijfsactiviteiten zal worden verminderd met 20% indien de gerealiseerde omzet over de overgedragen klanten c.q. nog door kopers geworven klanten na twaalf maanden na de overdrachtsdatum minder bedraagt dan € 200.000,-- en derhalve van misleiding van C bij de vaststelling van de verkoopprijs geen sprake kon zijn. Overigens is niet gebleken dat C om prijsverlaging heeft verzocht. Dit klachtonderdeel is gelet op het voorgaande ongegrond.

4.5 De Accountantskamer overweegt m et betrekking tot klachtonderdeel 2. dat klager ter zitting heeft erkend dat betrokkene C niet heeft verboden een boekenonderzoek uit te voeren. Klager stelt dat C voorafgaand aan de koop informatie heeft opgevraagd, maar niet heeft verkregen, waardoor een onderzoek nooit is opgestart. Nu klager onvoldoende heeft gespecificeerd welke informatie C zou hebben opgevraagd en vaststaat dat C nimmer om een boekenonderzoek heeft verzocht is dit klachtonderdeel feitelijk onjuist, althans onvoldoende gespecificeerd en daarmee ongegrond.

4.6 Met betrekking tot klachtonderdeel 3. stelt de Accountantskamer vast dat zowel klager als betrokkene een andere lezing geven van de wijze waarop de uitschrijving van betrokkene bij de Kamer van Koophandel is geëffectueerd, in die zin dat klager stelt dat het aan betrokkene is te wijten dat betrokkene en C eerst op 4 juni 2012 de overschrijving van het kantoor op naam van C hebben geëffectueerd en betrokkene stelt dat dit aan C is te wijten, nu zij bij meerdere (eerdere) afspraken steeds op het laatste moment verstek heeft laten gaan. Nu klager tegen de gemotiveerde weerspreking van betrokkene geen concrete feitelijkheden heeft aangevoerd dan wel stukken heeft overgelegd, waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, wat, gelet op wat hiervoor in overweging 4.2 is overwogen, wel op zijn weg had gelegen, heeft klager onvoldoende aannemelijk gemaakt dat betrokkene heeft geweigerd zich uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel, althans in deze anderszins tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

4.7 Met betrekking tot klachtonderdeel 4. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.7.1 Klager heeft ter onderbouwing van zijn klacht naar voren gebracht dat betrokkene als registeraccountant relevante kennis heeft van overnametrajecten in zijn algemeenheid en via permanente educatie op hoogte is van overnametrajecten. C is volledig onervaren op dit gebied, hetgeen bekend is bij betrokkene, althans betrokkene had moeten nagaan of C voldoende kennis en ervaring had om een gelijkwaardige contractpartij te zijn. Betrokkene heeft nooit aan koopster gevraagd of zij voldoende ervaren was. Betrokkene heeft nimmer aan koopster geadviseerd om voldoende professionele ondersteuning te verkrijgen in het overname traject.

4.7.2 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat C zich heeft gepresenteerd als Registerbelastingadviseur met een eigen belastingadvieskantoor onder de naam C Advies. C deelde mee dat zij vergevorderd was met een universitaire studie rechten en daarnaast de opleiding tot accountant volgde en deze laatste studie binnen drie jaar verwachtte af te ronden, hetgeen ook expliciet in de koopovereenkomst werd vastgelegd. C stelde over voldoende branchekennis te beschikken, gelet op enerzijds de administratieve werkzaamheden die zij voor cliënten verricht binnen haar eigen kantoor en anderzijds door de nauwe samenwerking met haar (toenmalige) partner, klager. Betrokkene stelt dat advies inzake voldoende professionele ondersteuning van koopster overbodig was, aangezien zij zich tijdens het kooptraject liet bijstaan door haar adviseur, de heer D. Betrokkene had geen aanleiding aan de diens expertise te twijfelen. C heeft met D de financiering van de overname bij haar bank kunnen regelen. De koopovereenkomst heeft C door haar (toenmalige) advocaat laten opstellen.

4.7.3 Vastgesteld kan worden dat C zelf fiscalist is, dat zij zich tijdens het kooptraject liet bijstaan door haar adviseur de heer D en dat de koopovereenkomst tussen C en betrokkene werd opgesteld door de (toenmalige) advocaat van C. Betrokkene heeft gemotiveerd weersproken dat hij misbruik zou hebben gemaakt van zijn kennisvoordeel. Klager heeft daartegen geen concrete feitelijkheden ingebracht dan wel stukken overgelegd, waaruit het aan betrokkene verweten gedrag kan worden afgeleid, wat, gelet op wat hiervoor in overweging 4.2 is overwogen, wel op zijn weg had gelegen. De opmerking van klager ter zitting dat de heer D een failliet hypotheekadviseur is en dat betrokkene heeft gefaald in het aantonen van het kennis- en kunde niveau van C en haar adviseur is hiertoe volstrekt onvoldoende. Niet aannemelijk is dan ook dat betrokkene ter zake enig tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.8 De Accountantskamer stelt met betrekking tot klachtonderdeel 5. vast dat de, door de (toenmalige) advocaat van C opgestelde, koopovereenkomst ziet op de (ver)koop van de bedrijfsactiviteiten en daarbij behorende activa van het Accountantskantoor en het Administratiekantoor, waarbij uitsluitend voor het Accountantskantoor in artikel 8.2 van deze overeenkomst is bepaald dat het betrokkene en zijn echtgenote niet is toegestaan na de overdrachtsdatum de door het Accountantskantoor gevoerde, dan wel soortgelijke, handelsnaam te gebruiken. Met hetgeen klager dienaangaande naar voren heeft gebracht is niet, althans onvoldoende, gebleken dat op betrokkene desondanks - zo betrokkene al verantwoordelijk zou moeten worden geacht voor de handelwijze van zijn echtgenote - enige rechtsplicht rustte om zorg te dragen voor de overschrijving van de onderneming van zijn echtgenote. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

4.9 Met betrekking tot klachtonderdeel 6. overweegt de Accountantskamer dat kan worden vastgesteld dat kort na de overdracht van de bedrijfsactiviteiten van het Accountantskantoor en Administratiekantoor aan C een slechte verhouding is ontstaan tussen betrokkene enerzijds en C en klager - die zich als gemachtigde van C opstelde - anderzijds. De Accountantskamer kan zich indenken dat de communicatie tussen alle betrokkenen onder deze omstandigheden verre van optimaal is verlopen. Vastgesteld kan voorts worden, zoals tevens blijkt uit het hiervoor onder 2.15 vermelde vonnis van de voorzieningenrechter van 1 november 2012, dat betrokkene enige informatie, te weten een afschrift van het SRA review- en auditverslag met betrekking tot het jaar 2008 ten aanzien van het Accountantskantoor en cd-roms behorende bij de software als genoemd in bijlage 3 bij de koopovereenkomst, niet tijdig aan C heeft afgegeven. De Accountantskamer is echter van oordeel dat dit verwijt onder de gegeven omstandigheden en gezien de aard van de af te geven informatie, onvoldoende tuchtrechtelijke relevantie heeft zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.10 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel 7. het volgende.

Vastgesteld moet worden dat tussen betrokkene en klager een gespannen sfeer heeft bestaan en nog immer bestaat. Uit de gedingstukken is gebleken dat tussen klager en betrokkene over en weer sprake is geweest van onprettige bejegening. Zowel klager als betrokkene hebben onheus opgetreden ten opzichte van elkaar en zich bediend van negatieve, aanvallende bewoordingen in de onderlinge communicatie. Onder deze omstandigheden is de Accountantskamer dan ook van oordeel dat met hetgeen klager heeft gesteld, bezien in het licht van het daartegen door betrokkene gevoerde verweer, onvoldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene zich jegens klager op tuchtrechtelijk verwijtbare wijze zou hebben gedragen. Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.11 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries (rechterlijk lid) en A.M.H. Homminga AA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.