ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0366 Accountantskamer Zwolle 12/1183 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0366
Datum uitspraak: 26-04-2013
Datum publicatie: 26-04-2013
Zaaknummer(s): 12/1183 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Deel klachten gericht tegen AA die optrad als adviseur klager in het kader van de financiele afwikkeling van diens conflict met zakelijke partner niet-ontvankelijk wegens tijdsverloop. Overblijvende klachten ongegrond. Van declaraties kan niet gezegd worden dat het bewust onjuiste of misleidende declaraties zijn. Ook klacht dat AA zich op het standpunt van zakelijke partner heeft gesteld faalt.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 26 april 2013 in de zaak met nummer 12/1183 Wtra AK van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman mr. J.F. Garvelink.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 10 september 2012 ingekomen klaagschrift van 3 september 2012, met bijlagen, waaronder een eerder bij de Klachtencommissie NIVRA-NOvAA ingediend klachtenformulier van 16 mei 2012;

-         het op 26 november 2012 ingekomen verweerschrift van gelijke datum, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 17 december 2012, waar aanwezig waren - aan de zijde van klager - X in persoon en - aan de zijde van betrokkene - diens gemachtigde mr. F.T. Serraris, advocaat te Amsterdam (in plaats van zijn kantoorgenoot mr. J.F. Garvelink).

1.3 Partijen hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht onderscheidenlijk doen toelichten en geantwoord onderscheidenlijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer de volgende - namens betrokkene gestelde en door klager niet betwiste ‑ feiten vast.

2.1 Klager verrichtte (door middel van een aantal vennootschappen) makelaarswerkzaam-heden. Tot eind 2002 heeft klager met A (hierna: A) samengewerkt in de gezamenlijke holdingvennootschap Holding B.V. A hield zich voornamelijk bezig met assurantiën en hypotheken. Op 1 september 1999 werd de maatschap1 opgericht, waarin naast B.V.1 ook B (hierna: B) participeerde. Per 1 september 2000 werden C (hierna: C) en B.V.2 aan de maatschap toegevoegd.

2.2 Betrokkene is vanaf 1 januari 2002 als accountant-administratieconsulent verbonden aan het kantoor D te Alkmaar. Sinds 1997 stelde betrokkene de jaarrekeningen van de vijf geheel door klager en/of A gecontroleerde vennootschappen samen.

2.3 In december 2002 raakten klager en A met elkaar in conflict en besloten zij hun samenwerking te beëindigen. Hierop bood A bij brief d.d. 10 december 2002 zijn aandelen in Holding B.V. te koop aan. Nadien verzocht klager aan betrokkene zijn belangen te behartigen in de financiële afwikkeling van de beëindiging van de samenwerking met A, welke opdracht betrokkene heeft aanvaard.

2.4 Per brief d.d. 23 december 2002 heeft betrokkene dit medegedeeld aan A. Betrokkene schreef in die brief onder meer:

"De heer X heeft mij verzocht zijn belangen als aandeelhouder in deze te vertegenwoordigen. Vooralsnog ga ik ervan uit dat uw adviseur uw belangen als aandeelhouder in Holding B.V. zal vertegenwoordigen. In navolging daarvan zou ik graag op korte termijn met uw adviseur een afspraak willen arrangeren teneinde een eerste aanzet te geven betreffende de aandelenwaardering van Holding B.V."

2.5 A maakte hier geen bezwaar tegen en heeft op zijn beurt Administratiekantoor1. (in de persoon van E; hierna: E) aangesteld als zijn administrateur en adviseur ter zake de afwikkeling. Nadien hebben betrokkene en E gecorrespondeerd over hoe de ontvlechting van de zakelijke activiteiten van klager en Tromp zou dienen te geschieden.

2.6 In grote lijnen zou het erop neer komen dat klager (door middel van B.V.3 en Holding B.V.) de makelaardijactiviteiten (B.V.2) zou voortzetten. A zou (door middel van B.V.4) alle aandelen in B.V.1 verkrijgen, om de assurantie- en verzekeringspraktijk voort te zetten.

2.7 De gesprekken tussen klager en A en hun adviseurs leidden evenwel niet tot het gewenste resultaat. Intussen verslechterden de verhoudingen tussen klager en A en zij schakelden beiden een advocaat in. Namens klager trad sinds 2004 op mr. F van F/G advocaten, een advocaat waar D mee bekend was.

2.8 Op verzoek van klager en A is tijdens een bespreking op 30 augustus 2005, waarbij klager en A alsmede hun beide advocaten aanwezig waren, mr. H bereid gevonden als bindend adviseur (hierna: b.a.) op te treden en het geschil te beslechten.

2.9 Op 1 mei 2006 is door de b.a. een eerste uitspraak gedaan. Onder 5.2 'Advieskosten' van dat bindend advies is bepaald dat klager en A al hun eigen juridische advieskosten met betrekking tot de splitsing vanaf 1 januari 2004 zelf zouden dragen. Voorts oordeelde de b.a. dat de kosten van het samenstellen van de jaarrekeningen 2003 door klager en A op 50/50 basis dienden te worden voldaan. Onder 6: 'Opzet financiële eindafrekening' van de uitspraak verzocht de b.a. betrokkene - in samenspraak met de b.a. en E - de jaarrekeningen 2003 van de vennootschappen van klager en A samen te stellen.

2.10 Betrokkene heeft geoordeeld dat hij deze opdracht kon aanvaarden. Hij heeft dit besproken met de b.a., de advocaat van klager en E, die allen daarmee akkoord gingen, ook al omdat het inschakelen van een derde aanzienlijke vertraging en extra kosten met zich zou brengen.

2.11 Ondanks herhaalde verzoeken van betrokkene leverden klager en A lange tijd niet de benodigde administratieve bescheiden aan om de jaarrekeningen 2003 samen te stellen. Op 28 juli 2006 heeft betrokkene - conform de opdracht van de b.a. - op basis van de beschikbare gegevens en na uitvoerig overleg met E concept-jaarrekeningen 2003 van de vennootschappen van klager en A uitgebracht. Hierop had een review plaatsgevonden door E namens A, die akkoord was met de concept jaarrekeningen. Betrokkene heeft geen samenstellingsverklaring afgegeven bij de jaarrekeningen 2003.

2.12 In de navolgende periode hebben tussen A en X en hun adviseurs diverse besprekingen plaatsgevonden om tot een vergelijk te komen. Op basis van deze besprekingen heeft de b.a. op 29 september 2007 een uitwerking van zijn bindend advies uitgebracht, dat ‑ overeenkomstig het eerdere bindend advies van 1 mei 2006 - onder meer inhield:

-         dat de kosten van D voor het samenstellen van de jaarrekeningen 2003 dienden te worden voorzien op de balans per 31 december 2003 van de betreffende vennootschap en dat de facturen van D vooraf door de b.a. op redelijkheid zouden worden getoetst.

-         dat betrokkene werd verzocht de jaarrekening 2003 in definitieve vorm uit te brengen en ‑ samen met E en de b.a. zelf - een eindafrekening op te maken.

2.13 Intussen raakte betrokkene met klager in geschil over openstaande facturen van betrokkene. Hierom heeft betrokkene een aantal keren zijn werkzaamheden voor klager stilgelegd. Betrokkene heeft inzake de openstaande facturen in de periode januari 2007 - juni 2009 in totaal 24 brieven en e‑mails met toelichtingen op de werkzaamheden en verzoeken tot betaling aan klager verstuurd; daaraan werd niet voldaan.

2.14 Betrokkene heeft in zijn brief aan klager van 15 juli 2008 (in het kader van een voorstel tot hervatting van zijn werkzaamheden nadat klager opnieuw was gestopt met het voldoen van de declaraties van betrokkene) geschreven:

"Ik overweeg de opdracht tot het opstellen van de eindafrekening in de kwestie A-X terug te geven. Dit lijkt mij niet in het belang van beide partijen. Deze ingewikkelde kwestie sleept tenslotte al jaren en overdracht naar een nieuwe accountant zal veel tijd en geld gaan kosten."

2.15 Op 27 augustus 2008 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klager en diens advocaat, de b.a. en betrokkene. De b.a. heeft klager verzocht de openstaande rekeningen van betrokkene ten bedrage van € 18.649,04 te voldoen. Hij verzocht betrokkene met klem alsdan zijn werkzaamheden met betrekking tot de splitsing voort te zetten. D zou geen betrokkenheid meer hebben bij de fiscale werkzaamheden.

2.16 Nadien zijn de b.a., betrokkene en E een aantal malen alle verrekenposten gaan bespreken. Betrokkene en E gaven daarbij de partijstandpunten van respectievelijk klager en A weer, waarna de b.a. per post een oordeel velde. Zij spraken uit praktisch oogpunt af dat betrokkene ‑ als financieel adviseur die het langst bij de zaak betrokken was - het oordeel van de b.a. zou vastleggen in een concept eindafrekening. Dit was bovendien goedkoper voor klager en A dan het inschakelen van nog een (accountant-)adviseur. Hierna heeft nog een volledige review op het dossier door E plaatsgevonden, die namens A akkoord was met de eindafrekening.

2.17 Bij brief van 18 november 2008 heeft de b.a. onder verwijzing naar zijn eerdere bindende adviezen de eindafrekening aan A en X gestuurd en definitief en bindend verklaard.

2.18 Per e-mail van 13 januari 2009 heeft betrokkene aan klager te kennen gegeven dat er nog altijd een bedrag open stond, maar dat hij het niet opportuun vond daar een incassotraject voor te starten. Betrokkene had genoeg van klager als cliënt en zou het restantbedrag afboeken. D zou geen werkzaamheden meer voor klager en de aan hem gelieerde vennootschappen uitvoeren. Kort daarop, bij brief van 16 januari 2009, heeft betrokkene de aangiftebiljetten Vpb 2005 - 2007 (die betrokkene als gevolg van onvoldoende informatie niet had kunnen indienen) aan klager retour gezonden met het verzoek zelf voor verdere afhandeling zorg te dragen.

2.19 Op 13 juli 2009 ontving betrokkene een e-mail van klager met een vraag over de wijze waarop de kosten van de adviseur (E) en de advocaat van A in de eindafrekening waren verwerkt. Per e-mail van 7 september 2009 heeft betrokkene in reactie op onder andere deze vraag van klager verwezen naar de bindend adviezen ("Ter zake de kosten van zowel Administratiekantoor1 en I is reeds eerder in de beide uitspraken van de heer H hier aandacht aan besteed en naar de mening van de heer H op juiste wijze afgewikkeld"). Voorts heeft de b.a. zelf later per brief van 28 maart 2010 aan klager onder verwijzing naar zijn bindende adviezen gewezen op de verdeling van de adviseurskosten, opdat die voor klager duidelijk was.

2.20 Op uitdrukkelijk verzoek van de b.a. heeft betrokkene na januari 2009 nog enige werkzaamheden in het kader van de splitsing afgerond. Opnieuw weigerde klager de - door de b.a. op redelijkheid getoetste en akkoord bevonden - declaraties van betrokkene te voldoen. In verband daarmee heeft D onder meer op 12 maart 2010 een brief aan klager gestuurd, waarin klager voor de laatste maal werd verzocht over te gaan tot betaling. D herhaalde dat de depotbetalingen van klager aan de b.a. reeds van het openstaande bedrag waren afgetrokken: "Voorts kan ik u nogmaals mededelen dat het bedrag ad € 1.103,73 het saldo is van de facturen na de reeds ontvangen betalingen uit het depot van mr. H"

2.21 Uiteindelijk heeft op 16 juni 2010 de aandelenoverdracht bij de notaris plaatsgevonden. Vooraf was afgesproken dat daarbij direct de openstaande rekeningen van betrokkene en de b.a. zouden worden voldaan. Klager en A zijn deze afspraak echter niet nagekomen en hebben de rekeningen van betrokkene en de b.a. opnieuw onbetaald gelaten.

2.22 Nadien is echter opnieuw een geschil ontstaan tussen klager en A en wel over de uit het bindend advies voortvloeiende eindafrekening per 31 december 2003. Volgens A zou klager (de aandelen in) B.V.1 niet hebben geleverd met de in de jaarrekening 2003 opgenomen hoeveelheid liquide middelen. A heeft zijn adviseur E zowel klager als de b.a. en betrokkene hierover doen aanschrijven.

2.23 Per brief van 28 juli 2010 heeft betrokkene klager verzocht in de administratie na te gaan of de stellingen van A juist waren en, zo ja, het restantbedrag aan A over te maken. Ook heeft betrokkene klager verzocht conform het laatste bindend advies een laatste openstaande factuur van D te voldoen. Klager heeft aan deze verzoeken niet voldaan.

2.24 Als gevolg van de lange duur van de splitsing was klager niet in staat om afdoende relevante bescheiden aan te leveren op grond waarvan betrokkene voor de vennoot-schappen van klager de jaarrekeningen kon opstellen en de aangiftes Vpb en IB kon indienen vanaf het boekjaar 2004. Betrokkene heeft klager vanaf begin 2007 diverse verzoeken gestuurd om de stukken aan te leveren. Klager heeft aan deze verzoeken niet voldaan.

2.25 Betrokkene heeft meermalen, zowel schriftelijk als telefonisch, de situatie inzake de splitsing van de vennootschappen van klager en A aan de Belastingdienst uiteengezet en extra tijd verzocht voor het indienen van de aangiften en dit ook telkens aan klager gemeld. De Belastingdienst heeft zich destijds aanvankelijk begripvol opgesteld, maar ging na verloop van tijd toch over tot het opleggen van ambtshalve aanslagen aan (de vennootschappen van) klager.

2.26 Op 16 februari 2008 ontving klager een aanmaning van de Belastingdienst inzake het doen van aangifte Vpb 2006. Klager heeft deze bij e-mail d.d. 18 februari 2008 doorgestuurd aan betrokkene. Betrokkene heeft per e-mail van 19 februari 2008 geantwoord dat de aanmaningen inzake de aangifte Vpb 2006 door een fout van de Belastingdienst ten onrechte waren verzonden.

2.27 In april 2008 werden de loonverwerkingswerkzaamheden van D voor klager beëindigd. D heeft klager eind 2008 laten weten alle fiscale werkzaamheden voor hem te staken. Klager had tot dan toe de relevante bescheiden niet aangeleverd. Betrokkene heeft begin 2009 de aangiftebiljetten Vpb 2005 - 2007 aan klager retour gezonden met het verzoek zelf voor verdere afhandeling zorg te dragen. Klager heeft hier niet op gereageerd. Nadien zijn geen fiscale werkzaamheden meer door of onder verantwoordelijkheid van betrokkene uitgevoerd voor klager.

2.28 De definitieve aanslagen Vpb 2004 - 2007 zijn opgelegd in de periode medio 2010 - begin 2011.

3. De klacht

3.1 De klacht zoals de Accountantskamer en betrokkene deze hebben opgevat aan de hand van het klachtenformulier van 16 mei 2012 en het klaagschrift van 3 september 2010  ‑ welke opvatting door klager ter zitting desgevraagd als juist is bestempeld ‑ behelst de volgende onderdelen:

a. Betrokkene heeft vanaf augustus 2005 een ongewenste dubbelrol gespeeld in de splitsing van de zakelijke activiteiten van klager en A door vanaf een gegeven moment op te treden als adviseur van zowel klager als de b.a..

b. Betrokkene heeft verzuimd:

        I.      met de Belastingdienst te overleggen ter zake de aangifteplicht IB en Vpb 2004 - 2007;

     II.      voorlopige aanslagen IB en Vpb 2004 - 2007 op de juiste bedragen te laten vaststellen;

   III.      daar waar ambtshalve aanslagen waren opgelegd in bezwaar te gaan en een regeling te treffen met de Belastingdienst.

c. Betrokkene heeft in de periode 2002 - 2010 in totaal een bedrag van € 160.000,-- gedeclareerd, welk bedrag te hoog is en voorschotten bevat die niet zijn verrekend.

d. Betrokkene heeft over onvoldoende kennis en ervaring beschikt om de hiervoor bedoelde splitsing te kunnen begeleiden. Betrokkene heeft klager namelijk geadviseerd:

        I.      in eerste instantie alle facturen te betalen en deze later in de eindafrekening te verrekenen op basis van 50/50, maar dat bleek niet haalbaar waardoor klager uiteindelijk alle kosten (ook die van adviseurs van A) heeft moeten betalen;

     II.      in 2003 een samenwerkingsovereenkomst met de vennoten B en C van Maatschap1 aan te gaan, die achteraf bij de uittreding van C dusdanig bleek te zijn opgezet dat het klager circa € 60.000,-- heeft gekost;

   III.      een bepaalde advocaat in te schakelen van 2004 tot augustus 2008, hetgeen klager opnieuw veel geld heeft gekost en is uitgelopen op een fiasco.

e. Betrokkene heeft in een brief van 8 juli 2008 gepoogd klager de mogelijkheid tot het instellen van een tuchtrechtelijke klacht of een civielrechtelijke procedure te ontnemen.

f. Betrokkene heeft zich na de aandelenoverdracht in een brief van 28 juli 2010 op het standpunt van A gesteld inzake een probleem over mutaties van liquide middelen.  

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (oud; Wet AA) was - en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep is - de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens die wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Betrokkene heeft de Accountantskamer verzocht klager voor het overgrote deel van de

klachtonderdelen niet-ontvankelijk te verklaren wegens overschrijding van de termijn van zes dan wel drie jaren als bedoeld in artikel 22 lid 1 Wtra. Voor zover klager wel ontvankelijk is, heeft betrokkene de Accountantskamer verzocht de desbetreffende  klachtonderdelen ongegrond te verklaren.

4.3 In artikel 22, eerste lid, Wtra is - voor zover hier van belang - bepaald:

-         dat een ieder bij een vermoeden van handelen of nalaten van een accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 51, eerste lid, van de Wet AA binnen drie jaar na de constatering van dat handelen of nalaten door middel van een klaagschrift een klacht kan indienen bij de Accountantskamer en

-         dat de Accountantskamer de klacht niet in behandeling neemt als tussen het moment van handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken.

Zoals overwogen in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 13 maart 2012 (AWB 10/1299), biedt de parlementaire geschiedenis bij artikel 22 Wtra geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voor het doen aanvangen van genoemde termijn van drie jaar (enig) besef van het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van het handelen of nalaten van de accountant is vereist. Dit laat echter, aldus het CBb in een uitspraak van 18 oktober 2012 (AWB 10/428), onverlet dat die termijn van drie jaar pas aanvangt wanneer de klager objectief gezien, gelet op de voor hem beschikbare informatie, op de hoogte is van het feitelijk handelen of nalaten van de betrokken accountant dat de grond vormt voor het indienen van zijn klacht.

4.4 Het klaagschrift - zoals dat door de Accountantskamer in behandeling kon worden genomen - is op 10 september 2012 bij de Accountantskamer ingekomen. De onderdelen van de klacht die zien op handelen of nalaten van betrokkene van voor 10 september 2006 kunnen in verband met een overschrijding van genoemde zesjaarstermijn niet in behandeling worden genomen. Van de klachtonderdelen die zien op handelen of nalaten van betrokkene van voor 10 september 2009 - zijnde meer dan drie jaar voor het indienen van het klaagschrift - dient, met inachtneming van hetgeen het CBb dienaangaande ‑ zoals hiervoor onder 4.3 weergegeven ‑ heeft overwogen, te worden bezien wanneer klager dat handelen of nalaten heeft geconstateerd. Hieronder zullen de onderdelen van de klacht worden besproken, waarbij per klachtonderdeel zal worden beoordeeld of het gelet op de in artikel 22 lid 1 Wtra bepaalde termijnen ontvankelijk is.

4.5 Klachtonderdeel a. betreft de 'dubbelrol' van klager bij de splitsing, te weten als adviseur van klager en als adviseur van de b.a.. Betrokkene was sinds de eerste gesprekken inzake de splitsing (in december 2002) de adviseur van klager. De b.a. is - op voorspraak en in aanwezigheid van klager zelf - aangesteld tijdens een bespreking op 30 augustus 2005. Dat betrokkene als adviseur van klager financiële stukken zou opstellen aan de hand waarvan de b.a. zou oordelen, moet klager op dat moment reeds duidelijk zijn geweest. In het bindend advies van 1 mei 2006 verzocht de b.a. betrokkene de jaarrekeningen 2003 en een eindafrekening in concept op te stellen. De conceptjaarrekeningen 2003 zijn op 28 juli 2006 aan onder anderen klager toegestuurd. De definitieve eindafrekening is op 18 november 2008 door de b.a. aan onder andere klager gestuurd. De beweerdelijk klachtwaardige 'dubbelrol' van klager dateert aldus van ruim zes jaar voor het indienen van de klacht en overigens heeft te gelden dat klager ruim voor 10 september 2009 heeft geconstateerd dat betrokkene zowel hem adviseerde, als op verzoek van de b.a. de jaarrekeningen 2003 en (als penvoerder) de eindafrekening in concept opstelde. Klachtonderdeel a. moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.6 Klachtonderdeel b betreft - kort gezegd - (het contact met de Belastingdienst inzake) de aanslagen Vpb en IB over de jaren 2004 - 2007. Onweersproken is namens betrokkene gesteld dat de uitnodigingen en aanmaningen van de Belastingdienst om aangifte te doen rechtstreeks aan klager werden gestuurd. Zo dateert de overgelegde aanmaning ten aanzien van de Vpb 2006 al van 16 februari 2008. Klager heeft ook niet betwist dat de fiscale werkzaamheden van D voor klager in januari 2009 zijn beëindigd. Het beweerdelijk verwijtbaar handelen van betrokkene ten aanzien van de fiscale werkzaamheden heeft aldus deels meer dan zes jaar voor het indienen van het klaagschrift plaatsgehad en voor het overige heeft klager dit ruim drie jaar voor die indiening geconstateerd. Klachtonderdeel b. moet daarom ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.7 Klachtonderdeel c. betreft de hoogte van het totaal aan declaraties van betrokkene over de periode 2002 - 2010.

4.7.1 Voor zover dit declaraties betreffen van voor 10 september 2009 ‑ en dat geldt voor het overgrote deel ervan - is een klacht daarover niet-ontvankelijk in verband met de overschrijding van meergenoemde (zes- en) driejaarstermijn. Het overblijvende deel van de declaraties waarnaar klager hierbij verwijst is grotendeels afkomstig van Adviesgroep1, de opvolgend accountant van klager en daarvoor draagt betrokkene uiteraard geen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid. Klachtonderdeel c. moet daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.7.2 Aldus blijven ter beoordeling twee declaraties van 8 april 2010 en 22 april 2010 over. Dienaangaande heeft te gelden dat de taak van het doen van een (bindende) uitspraak over de hoogte van declaraties en de bevoegdheid daartoe is voorbehouden aan de burgerlijke rechter en/of aan de Raad voor Geschillen. Bij de Accountantskamer kan slechts met succes worden geklaagd als betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld, dat daardoor een schending aan de orde is van het bij de Wet AA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, als bedoeld in artikel 51 Wet AA) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust onjuiste of misleidende declaraties - en derhalve te kwader trouw - indient. Zulks is door klager niet gesteld en is overigens gebleken noch aannemelijk geworden. Klachtonderdeel c. moet daarom, voor zover ontvankelijk, ongegrond worden verklaard.

4.8 Klachtonderdeel d. betreft het beweerdelijk gebrek aan kennis en ervaring van betrokkene toen hij de opdracht om de splitsing van de zakelijke activiteiten van klager en A te begeleiden aannam. Betrokkene heeft die opdracht tot advisering van klager bij de splitsing eind 2002 aangenomen. Dat handelen heeft dus meer dan zes jaar voor het indienen van het klaagschrift plaatsgehad.  Voor zover in de door klager in dit verband genoemde voorbeelden sprake is van handelen en/of nalaten van betrokkene, is dat door klager meer dan drie jaar voor dat indienen geconstateerd of heeft het zelfs meer dan zes jaar daarvoor plaatsgehad. Zo is namens betrokkene onweersproken aangevoerd dat de declaraties van de adviseurs (niet zijnde betrokkene) uit de periode 2003-begin 2004 dateren. Indien de verdeling van deze kosten toen nog niet bekend zou zijn geweest, was die in elk geval bekend ten tijde van het eerste bindend advies van 1 mei 2006. Klager heeft voorts niet betwist dat de samenwerkingsovereenkomst van klager met B en C van 12 november 2003 dateert en dat de beëindigingsovereenkomst door partijen (onder wie klager) is getekend op 5 september 2007. Uit de door betrokkene en klager aangedragen feiten blijkt ook dat de advocaat waarop klager hier doelt in 2004 (door klager) is ingeschakeld en tot eind augustus 2008 werkzaamheden voor klager heeft verricht. Klachtonderdeel d. moet daarom, ook in al zijn (sub)onderdelen, niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.9 Klachtonderdeel e. betreft de beweerdelijke poging van betrokkene om klager de mogelijkheid tot het instellen van een tuchtklacht te ontnemen. De brief aan klager waarin betrokkene dat zou hebben gedaan dateert van 8 juli 2008. Er is aldus sprake van een overschrijding van meergenoemde driejaarstermijn en ook klachtonderdeel e. moet daarom

niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.10 Klachtonderdeel f. betreft de brief van betrokkene van 28 juli 2010, waarin hij zich zou hebben geconformeerd aan het standpunt van A ten aanzien van een na de aandelenoverdracht gerezen geschil tussen klager en A. Ten aanzien van dit klachtonderdeel is namens betrokkene verwezen naar de volgende passage uit die brief:

"Uit de brief van de heer E maak ik op dat de bezittingen en schulden, welke geleverd zijn aan B. V1, niet gelijk zijn aan de bezittingen en schulden zoals deze op de balans per 31 december 2003 aanwezig waren, waarbij het verschil zich voordoet bij het saldo van de liquide middelen. Aan de hand van de mutaties van de liquide middelen na 31 december 2003, kan nagegaan worden door wie eventueel ten onrechte de liquide middelen zijn opgenomen. Ik wijs u erop dat de mutaties van de liquide middelen na 31 december 2003 niet in ons bezit zijn of zijn geweest. Zonder daadwerkelijk inzicht in de bankmutaties, kan er van mijn zijde derhalve ook geen antwoord gegeven worden op de veronderstelling van de heer E.

( .. .)

Ik adviseer u uw accountant te laten herleiden aan de hand van de bankmutaties na 31 december 2003, of de constatering van de heer E terecht is, en zo ja, onder inhouding van het bedrag ad € 4.246,83 het restantbedrag aan de heer A over te maken."

Gelet op deze passage kan niet met recht worden gezegd dat betrokkene zich in deze brief op het standpunt van A heeft gesteld. Betrokkene verzocht immers klager met zijn accountant na te gaan of de bewering van A/E correct was. Niet valt in te zien hoe betrokkene hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Klachtonderdeel f. moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.11 Gelet op al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

-         verklaart de klacht in de onderdelen a., b., c. (voor zover niet ongegrond te verklaren), d. en e. niet-ontvankelijk;

-         verklaart de klacht in de onderdelen c. (voor zover ontvankelijk) en f. ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. E.W. Akkerman    (rechterlijke leden), prof. dr. G.C.M. Majoor RA en drs. E.J.F.A. de Haas RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 april 2013.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                 voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                      

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto de artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen/kan klager en/of betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.