ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0364 Accountantskamer Zwolle 12/341 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0364
Datum uitspraak: 12-04-2013
Datum publicatie: 16-04-2013
Zaaknummer(s): 12/341 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   In het kader van fiscale aangiften zijn door een aan het kantoor verbonden fiscalist de jaarstukken samengesteld en de aangiften opgesteld. De aangeklaagde accountant, relatiebeheerder, is daarvoor niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk. De vastgestelde feiten leiden niet tot een kenbare frauduleuze handelwijze van de bestuurder, welke voor de accountant als relatiebeheerder aanleiding zou moeten geven actief enige corrigerende maatregel te initieren m.b.t. het door de fiscalist samengestelde jaarrapport.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 12 april 2013 in de zaak met nummer 12/341 Wtra AK van

            X.,

wonende te [woonplaats]

K L A G E R ,

t e g e n

Y. ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 16 februari 2012 ingekomen klaagschrift van die datum, met bijlagen;

-          de op 21 februari 2012 ingekomen brief van 20 februari 2012 van klager, met bijlagen;

-          de op 19 maart 2012 ingekomen brief van klager van 16 maart 2012;

-          de op 25 april 2012 ingekomen brief van 24 april 2012 van klager, met bijlagen;

-          het op 27 april 2012 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlage;

-          de op 27 juli 2012 ingekomen brief van 26 juli 2012 van klager, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van

28 september 2012 waar zijn verschenen klager in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te [plaats].

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (betrokkene aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant en vestigingsmanager van Accountants1 te [plaats]. Het kantoor van betrokkene heeft evenals Belastingadviseurs1 werkzaamheden verricht voor BV1. Betrokkene is daarvan de relatiemanager. De heer B. was eigenaar en bestuurder van BV1. BV1 is enig aandeelhouder en bestuurder van BV2.

2.2 Klager en B. zijn broers. In een zaak van BV1 en B. tegen klager is door de Rechtbank Arnhem op 9 maart 2011 tussenvonnis gewezen. Hieruit komt het volgende naar voren:

a.  tussen klager en B. is op 9 september 2007 een akte van geldlening ten bedrage van € 10.000,- opgemaakt. In 2009 is vanwege fiscale redenen een (al dan niet fictieve) lening van € 17.000,- aan klager in de administratie van BV1 opgenomen. Een tweede akte van geldlening is toen opgemaakt en geantedateerd op 9 september 2007; 

b.  tussen klager en BV1 is toen eveneens een akte van verpanding opgemaakt en geantedateerd, waarin klager als zekerheid voor betaling van een geldlening van € 27.000,-aan BV1 een aan hem in eigendom toebehorende auto heeft verpand;

c.  klager heeft bij brief van 10 maart 2010 (voor door hem verrichte werkzaamheden en tot verrekening van zijn schuld) een factuur, gedateerd 31 december 2009, aan BV2 gezonden ten bedrage van € 9.915,- en heeft daarbij verzocht de opgevoerde lening van € 27.000,-- in de boeken van BV1 weg te boeken.

2.3 BV1 en B. vorderden voor de rechtbank veroordeling van klager tot betaling van € 12.348,85 (vermeerderd met rente en kosten). Aan de vordering was ten grondslag gelegd dat BV1 en B. danwel BV1 of B. aan klager een geldbedrag van € 10.000,- heeft geleend op 9 september 2007 welke overeenkomst met klager is opgezegd bij brief van 31 mei 2010. In reconventie vorderde klager veroordeling van BV1 tot verwijdering van het schuldcontract ad € 27.000,- uit de administratie van BV1.

2.4 In dit tussenvonnis heeft de rechtbank, kort weergegeven, het volgende beslist;

a. de vordering in conventie van B. tot veroordeling van klager tot betaling aan hem is niet toewijsbaar geacht;

b. BV1 is in conventie opgedragen te bewijzen dat klager op 9 september 2007 een geldbedrag van € 10.000,-- van BV1 ter leen heeft ontvangen;

 c. de vordering in reconventie van klager tot veroordeling van BV1 en B. tot verwijdering van het schuldcontract van € 27.000,-- uit de administratie van BV1 is, omdat klager geen rechtsgrond heeft gesteld  op grond waarvan BV1 of B. als bestuurder gehouden zijn tot verwijdering van deze -volgens klager fictieve- lening, eveneens niet toewijsbaar geacht..

2.5 Bij eindvonnis van 19 oktober 2011 heeft de rechtbank Arnhem de vordering van BV1 in conventie, omdat zij niet is geslaagd in het aan haar opgedragen bewijs, afgewezen en de vordering van klager in reconventie als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

2.6 Bij brief van 30 december 2011 heeft een belastingadviseur van Belastingadviseurs1 aan BV1 verslag uitgebracht over het boekjaar 2010. Ingevolge de opdracht van BV1 heeft hij de jaarrekening 2010 van de vennootschap samengesteld. Het rapport diende als bijlage bij de aangifte vennootschapsbelasting. De vordering van BV1 op klager is daarin geheel als oninbaar voorzien.

2.7 Tussen klager en betrokkene heeft op 7 december 2011 een gesprek plaatsgevonden. Bij brief van 10 januari 2012 heeft betrokkene onder verwijzing naar dit gesprek aan klager medegedeeld:

“(…). Hetgeen u tijdens dit onderhoud te berde heeft gebracht hebben wij besproken met onze cliënt, de heer B., in zijn hoedanigheid als bestuurder van BV. Hij weerlegt al hetgeen u claimt en wijst hierbij ondermeer naar de uitspraak van de Rechter, zoals verwoord in het vonnis d.d. 9 maart 2011, (…).

Hierin wordt uw vordering afgewezen als zijnde onvoldoende onderbouwd. Aangezien dit vonnis ook in uw bezit is, moet u van dit feit op de hoogte zijn geweest toen u zich bij ons vervoegde. Als gevolg hiervan kan onze cliënt niet anders concluderen dan dat het opnemen van de vordering in de administratie van  BV1 rechtmatig is en in overeenstemming met het vonnis niet zal worden verwijderd.”

2.8 Klager heeft in reactie op de brief van betrokkene van 10 januari 2012 bij brief van

14 januari 2012 het volgende medegedeeld:

“(…). Dit laat echter onverlet dat de rechter heeft bepaald dat er geen vordering van BV1 op

X. bestaat met als gevolg dat deze onrechtmatig in de boeken is opgenomen. Juridisch advies dienaangaande bevestigt dit. Nu u de conclusie van uw cliënt overneemt, de opname van de vordering is rechtmatig, handelt u als accountant onrechtmatig. Deze onrechtmatigheid bestaat uit het feit dat u in de wetenschap dat de vordering door de rechter is afgewezen, deze toch laat bestaan en daarmee de cijfers van BV1 doelbewust rooskleuriger voorstelt dan ze zijn. Ook al zou u op grond van die wetenschap van het vonnis de vordering als oninbaar opnemen. Ik verzoek u dan ook met klem de vordering uit de boeken van BV1 te verwijderen en mij hiervan schriftelijk te berichten. (…).”

2.9 Bij brief van 24 april 2012 heeft C. RA (hierna: C.) namens Accountants1 naar aanleiding van een op 10 april 2012 met klager gehouden gesprek aan hem medegedeeld:

“Op dinsdag 10 april jl. hebben wij met u gesproken over de vermeende vordering van BV1 Deze vennootschap heeft inmiddels besloten om de vordering op uw naam uit haar debiteurenadministratie weg te boeken. Dat zal de heer B. u nog afzonderlijk bevestigen. Naar aanleiding van dit besluit van BV1 vervalt ons inziens de grondslag van de klacht tegen de heer Y. bij de Accountantskamer. Daarenboven zijn wij van mening dat de Accountantskamer uw klacht niet ontvankelijk zou moeten verklaren, omdat de jaarcijfers van BV1 zijn opgesteld door Belastingadviseurs1 en er dus geen sprake is van enige inhoudelijke vaktechnische verantwoordelijkheid van Accountants1 voor deze cijfers. (…).”

2.10 Klager heeft in reactie op de brief van 24 april 2012 bij brief van dezelfde datum aan C. - onder meer - medegedeeld dat de grondslag van de klacht zijns inziens niet is vervallen nu de klacht zich richt tegen betrokkene “in zijn hoedanigheid als accountant die een uitspraak van de rechter naast zich neerlegt en ook in deze wetenschap niet voornemens is om de cijfers over 2011, die nog niet zijn gedeponeerd, conform op te maken.”

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt het verwijt dat betrokkene, hoewel de rechter de vordering van BV1 op klager als onvoldoende onderbouwd heeft afgewezen, heeft geweigerd de vordering op klager uit de administratie over 2010 van BV1 te verwijderen. Dat heeft volgens klager tot gevolg dat de cijfers bewust onjuist worden opgemaakt en gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA (oud) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA (oud) bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had  na 17 januari 2007, aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Uit het dossier en ter zitting is gebleken dat een fiscalist van Belastingadviseurs1 ten behoeve van de aangifte vennootschapsbelasting 2010, de jaarrekening 2010 van BV1 heeft samengesteld en deze aangifte heeft verzorgd.

4.5 Een jaarrekening wordt samengesteld op grondslag van door de opdrachtgever verkregen informatie. Die informatie heeft de fiscalist, naar de Accountantskamer heeft begrepen, aanleiding gegeven de vordering van BV1 op klager in de jaarrekening op te nemen en deze -als reactie op het vonnis van 19 oktober 2011- te voorzien als volledig oninbaar. Niet is gebleken dat betrokkene enige bemoeienis heeft gehad bij de aangifte vennootschapsbelasting en de daarbij door de fiscalist opgemaakte jaarstukken en de daarin (door deze) verwerkte afboeking van het resultaat. Daarvoor, wat van de (wijze van) opname in de jaarrekening overigens ook zij, draagt betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook naast de fiscalist, geen tuchtrechtelijke verantwoorde-lijkheid. Voorts is uit de vonnissen van de rechtbank, mede gezien het feit dat tussen klager en BV1 danwel B. een (al dan niet fictieve) geldleningsovereenkomst heeft bestaan, geen (frauduleuze) handelwijze van BV1 of haar bestuurder af te leiden, welke voor betrokkene als relatiebeheerder reden had moeten zijn actief enige corrigerende maatregel met betrekking tot het door de fiscalist opgestelde jaarrapport 2010 van BV1 te initiëren. Ook om deze reden faalt de klacht.

4.6 De klacht dient gelet op bovenstaande ongegrond te worden verklaard.

4.7 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.