ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0363 Accountantskamer Zwolle 12/917 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0363
Datum uitspraak: 12-04-2013
Datum publicatie: 16-04-2013
Zaaknummer(s): 12/917 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht over optreden van een accountant (in business), die binnen de PKN toezichthoudende taken uitvoert op financiele verantwoordingen van Hervormde gemeenten. Klacht grotendeels inhoudelijk behandeld en ongegrond verklaard, daargelaten de vraag of en in hoeverre de Accountantskamer als wereldlijke rechter kan treden in de beoordeling van het naleven van internkerkelijke financiele regels door leden en of organen van die kerk, en waarbij de accountant betrokken is.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 12 april 2013 in de zaak met nummer 12/917 Wtra AK van

drs. X. ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y. ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G. Bosma.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 21 mei 2012 ingekomen klaagschrift van 18 mei 2012, met bijlagen;

-          de op 18 juni 2012 ingekomen brief van 15 juni 2012 van klager, inhoudende een toelichting op het klaagschrift;

-          het op 28 augustus 2012 ingekomen verweerschrift van 27 augustus 2012, met bijlagen;

-          de op 13 november 2012 ingekomen brief van 12 november 2012 van klager, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 november 2012, waar zijn verschenen: klager drs. X. in persoon en betrokkene Y. RA in persoon, bijgestaan door mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, en mr. A., jurist bij de Dienstenorganisatie van de PKN.

1.3 Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk doen toelichten en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is niet meer werkzaam in het accountantsberoep, maar sinds 2004 - als vrijwilliger - lid van het Regionale College voor de Behandeling van Beheerszaken (hierna: RCBB) binnen de Protestantse Kerk in Nederland (hierna: PKN).

2.2 De binnen de PKN geldende regels zijn neergelegd in de kerkorde. De kerkorde is onderverdeeld in ordinanties. Ordinantie 11 ziet op de vermogensrechtelijke aangelegen-heden binnen de kerken. Artikel 7 van de ordinantie bepaalt dat het college van kerkrent-meesters en het college van diakenen een ontwerpjaarrekening aan de kerkenraad voorleggen. Deze jaarrekeningen worden aan de leden van de kerkelijke gemeente voor-gelegd. De gemeenteleden kunnen hun zienswijze op de ontwerpjaarrekening geven. Daarna stelt de kerkenraad de jaarrekening vast. Elk jaar vóór de vaststelling van de jaarrekeningen moet de financiële administratie van de kerkelijke gemeente en de diaconie worden gecontroleerd door een door de kerkenraad aan te wijzen certificerend accountant of twee andere onafhankelijke deskundigen.

2.3 De rol van het RCBB staat beschreven in artikel 8 en 22 van ordinantie 11. De kerkenraad legt op de aangegeven tijdstippen de jaarrekening aan het RCBB voor. Het RCBB bekijkt de ingezonden jaarrekeningen en beziet of er aanleiding is om naar aanleiding van de jaarrekening met de kerkenraad in overleg te treden over wijziging of aanvulling van de jaarrekening. Volgens artikel 22 van ordinantie 11 heeft het RCBB tot taak het toezien op de zorg voor de vermogensrechtelijke aangelegenheid van de gemeenten, de diaconieën en de classes binnen zijn rechtsgebied. In lid 2 van artikel 22 staat vermeld waarop de toeziende taak precies betrekking heeft. Wat betreft jaarrekeningen komt dit erop neer dat het RCBB toeziet op de tijdige inzending van de jaarrekeningen, aan de hand van de ingezonden jaarrekeningen beoordeelt of overleg met de kerkenraad nodig is en daarvan bericht aan de kerkenraad zendt. Het RCBB beoordeelt de jaarrekeningen globaal met als doel om zo tijdig mogelijk financiële risico’s te onderkennen.

2.4 Als de begrotingen en jaarrekeningen niet tijdig zijn ingezonden en/of het overleg met de kerkenraad (als bedoeld in ordinantie 11 artikel 8 lid 2) niet heeft geleid tot het vaststellen van een - naar het oordeel van het RCBB - verantwoorde begroting of jaarrekening van de gemeente of de diaconie, kan het RCBB besluiten dat het college van kerkrentmeesters of het college van diakenen onder 'verscherpt toezicht' wordt gesteld. Dat houdt in dat deze colleges de rechtshandelingen zoals genoemd in artikel 9 van ordinantie 11 niet mogen uitvoeren zonder voorafgaande toestemming van het RCBB. Voor het oordeel als bedoeld in lid 1 dat er niet van een verantwoorde begroting of jaarrekening sprake is, is de instemming vereist van het breed moderamen van de classicale vergadering.

2.5 Het RCBB is bevoegd te oordelen over bezwaren die door de kerkenraad, het college van kerkrentmeesters of het college van diakenen zijn gemaakt tegen een besluit op het gebied van de vermogensrechtelijke aangelegenheid van de kerkelijke gemeente of van de diaconie, genomen door een van de beide andere genoemde lichamen. Onder besluit wordt mede verstaan een handeling of verzuim.

2.6 Binnen de PKN bestaan richtlijnen, handleidingen en modellen voor de opstelling van begrotingen en jaarrekeningen en voor de controle van de financiële administratie. Wat betreft de opstelling van begrotingen en jaarrekeningen geldt dat in de kerkorde geen vormvoorschriften of richtlijnen zijn opgenomen, waaraan de begrotingen en de jaarrekeningen van een plaatselijke gemeente moeten voldoen. Uit artikel 2:360 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat titel 9 van Boek 2 BW niet van toepassing is op kerkgenootschappen.

2.7 Binnen de PKN zijn modellen voor begrotingen en jaarrekeningen ontwikkeld. Een in de jaren 2004-2005 doorontwikkeld model heeft sindsdien brede ingang gevonden, te weten de 'Handleiding opstellen begroting en jaarrekening' (hierna: 'Handleiding opstellen'). In de afgelopen jaren zijn ook de al langer bestaande handleidingen voor het samenstellen van begrotingen en jaarrekeningen geactualiseerd en daarbij is getracht zoveel mogelijk aan te sluiten bij de Handleiding opstellen. In de contacten tussen RCBB met de plaatselijke gemeenten wordt het gebruik van deze modellen aanbevolen.

2.8 Voor controle van de jaarrekening bestaat een handleiding, te weten de 'Handleiding controle jaarrekening college van kerkrentmeesters/diakenen' (hierna: 'Handleiding controle'). Voor de wijze waarop de controle daadwerkelijk plaatsvindt, is de kerkenraad verantwoordelijk.

2.9 Het RCBB ziet toe op de deugdelijkheid van de controle op de financiële administratie. Voor de uitoefening van die taak is er een handleiding voor het RCBB opgesteld, namelijk de 'Handleiding beoordelen begroting en jaarrekening door het RCBB'. Ook bestaat het document 'Procedure beoordeling begroting en jaarrekening plaatselijke gemeente'.

2.10 Ingevolge artikel 6 lid 4 en artikel 7 lid 2 van ordinantie 11 worden leden van de plaatselijke kerkelijke gemeente in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken over de ontwerpjaarrekeningen van het college van kerkrentmeesters en het college van diakenen over het laatst verlopen kalenderjaar. Wanneer een kerkenraad deze mening niet vraagt of daarop niet behoorlijk reageert, dan is dat als verzuim aan te merken en kan het betreffende gemeentelid of de betreffende ambtsdrager op grond van artikel 3 lid 3 van ordinantie 12 tegen dit verzuim bezwaar indienen bij het Regionale College voor de behandeling van Bezwaren en Geschillen ('RCBG'). Tegen een uitspraak van het RCBG staat beroep open bij het Generale College voor de behandeling van Bezwaren en Geschillen ('GCBG'). Een gemeentelid kan noch bij het RCBG noch bij het GCBG bezwaar aantekenen tegen de vaststelling van de begroting als zodanig.

2.11 De rol van het gemeentelid bij vermogensrechtelijke aangelegenheden binnen de kerkelijke gemeente dient te worden bezien in de context van de synodaal-presbyteriale structuur van de PKN, inhoudende dat de kerk wordt bestuurd door ambtelijke vergaderingen en niet door vergaderingen van gemeenteleden, zoals wel in andere kerkgenootschappen gebeurt. De plaatselijke kerkelijke gemeente wordt bestuurd door de kerkenraad, die de gemeenteleden 'hoort en kent' (artikel 6 lid 4 en artikel 7 lid 2 van ordinantie 11).

2.12 De Hervormde Gemeente te [plaats] heeft in eigendom: de [naam] Kerk (aan de [adres]), de [naam]kerk (aan de [adres]), het wijkgebouw [naam] (aan de [adres]) en de begraafplaats [naam] (aan de [adres]).

2.13 Klager is lid van de Hervormde Gemeente te [plaats] en heeft vanaf 2005 getracht via de kerkrechtelijke proceduremogelijkheden aan te tonen dat de kerkenraad van de Hervormde Gemeente te [plaats] zich schuldig maakt aan fraude. Klager meent - kort gezegd - dat de kerkenraad opzettelijk niet het vereiste inzicht geeft in het totale financiële reilen en zeilen van de Hervormde Gemeente te [plaats] om zo gelden achter te kunnen houden en die te gebruiken voor bepaalde activiteiten die de kerkenraad zou wensen te ondernemen, namelijk de bouw van een gebouw op begraafplaats [naam]. Grootste punt van fraude is volgens klager dat de kerkenraad van de Hervormde Gemeente te [plaats] opzettelijk inkomsten uit de exploitatie van de begraafplaats zou verzwijgen.

2.14 Het RCBB heeft in 2007 een rapport opgesteld van een onderzoek ter verkrijging van antwoorden op de vragen van klager:

-          om inzicht in de kosten en baten van [naam],

-          om inzicht in de omzet en kosten, winst of verlies van [naam],

-          naar de status van de bijdrage die [naam] levert aan de exploitatie van de Hervormde Gemeente te [plaats],

-          om inzicht in de hoogte van de kosten van het onderhoud van de tuin van de [naam] Kerk en

-          om inzicht in de totale kosten van de [naam] Kerk en de [naam]kerk.

In dit rapport heeft het RCBB geconcludeerd dat van de door klager veronderstelde fraude geen sprake is. Wel merkte het RCBB op dat de presentatie van de cijfers in de balans en de staat van baten en lasten kan worden verbeterd. Het RCBB deed in haar rapport daarom een aantal aanbevelingen, te weten om met ingang van 2006 het door het RCBB aanbevolen rekeningschema te hanteren en om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen waarin de jaarrekening van [naam] is opgenomen.

2.15 Klager stelde zich op het standpunt dat het rapport niet de conclusie rechtvaardigde dat geen sprake was van fraude.

·        Van de zijde van klager is tegen de vaststelling van elke jaarrekening bezwaar gemaakt. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een uitspraak van 28 juni 2012 van het GCBG waarin klager niet ontvankelijk is verklaard. Er waren inmiddels al verschillende uitspraken gedaan door het RCBB, alle luidende dat na een marginale toetsing moest worden geconcludeerd dat van onzorgvuldigheid geen sprake was;

·        Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de weigering van de kerkenraad van de Hervormde Gemeente te [plaats] om de penningmeester te ontheffen en tevens bezwaar gemaakt tegen het feit dat het college van kerkrentmeesters geen einde had gemaakt aan het verstrekken van onjuiste informatie over de financiële situatie zoals die door de penningmeester zou zijn gegeven. Bij uitspraak van 9 mei 2012 heeft het GCBG klager niet ontvankelijk verklaard;

·        Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de kerkenraad van de Hervormde Gemeente te [plaats] tot goedkeuring van de bouw van een dienstgebouw op [naam]. Dit heeft geresulteerd in een uitspraak van het GCBG van 16 februari 2010 waarin het beroep ongegrond wordt verklaard en - onder meer - wordt overwogen dat “( ... ) de overgelegde stukken, waaronder die uit het regionale dossier, geen aanknopingspunten bieden voor de door X. c.s. geuite vrees dat het met de bouw van het dienstgebouw voor de begraafplaats [naam] gemoeide bedrag wordt onttrokken aan de voor het pastoraat of ander gemeente werk bestemde gelden, dan wel dat de uitgave van dat bedrag zal leiden tot sluiting van een wijkgemeente of verkoop van het wijkgebouw van [naam]. ( ... )”. Tevens concludeerde het GCBG dat ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit in strijd is met de kerkorde of enig wettelijke regeling;

·        Klager heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van twee controleurs van de jaarrekening 2011. Dit bezwaar is door het RCBB niet ontvankelijk verklaard;

·        Klager heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de algemene kerkenraad van de Hervormde Gemeente te [plaats] om de jaarrekening te laten controleren door het Kantoor der Kerkelijke Administraties ('KKA'). Dit bezwaar is gevoegd behandeld door het RCBG met het bezwaar van klager tegen - door hem gestelde - landelijke afspraken tussen het RCBB en het KKA. Beide bezwaren zijn door het RCBG niet-ontvankelijk verklaard.

3. De klacht

3.1 In de onderhavige klacht - zo begrijpt de Accountantskamer uit het klaagschrift - verwijt klager betrokkene dat deze als registeraccountant tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door het hebben van kennis van - en het jarenlang betrokken zijn bij jaarrekeningfraude van de Hervormde Gemeente te [plaats].

3.2 De klacht impliceert - aldus klager in zijn toelichting op het klaagschrift van 18 juni 2012 - de jarenlange betrokkenheid van betrokkene in diverse rollen bij de jaarrekeningen van de Hervormde Gemeente te [plaats], te weten: als adviseur, als controleur en als rapporteur, dit laatste - enerzijds - in 2007 rapporterend dat er sprake was van fraude en - anderzijds - aan de rechtscolleges binnen de PKN rapporterend dat er geen sprake was van fraude.

3.3 In klagers brief van 12 november 2012 lijkt klager de klacht te beperken tot betrokkenes medewerking aan de totstandkoming van de jaarrekening 2010 van de Hervormde Gemeente te [plaats], die aldus klager frauduleus is omdat daarin - onder meer - meer dan € 100.000,-- aan inkomsten worden verzwegen.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA (oud: hierna Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Namens betrokkene is primair gesteld dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht  omdat deze betrekking heeft op handelen en/of nalaten van betrokkene dat al meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht door klager is geconstateerd. Daartoe is ‑ zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.

De onderhavige klacht ziet op betrokkenheid van betrokkene als lid van het RCBB bij de gestelde fraude in de Hervormde Gemeente te [plaats]. Klager wist en weet dat het RCBB ten minste vanaf 2006 bij de gestelde fraude betrokken was. Klager kende en kent ook de samenstelling van het RCBB en de rol die betrokkene binnen het RCBB speelde. Klager schrijft kennelijk mede om die reden in zijn klaagschrift ook: “(...) dhr. Y. is vanaf 2006 betrokken bij het jaarrekeningenfraude van de Hervormde Gemeente te [plaats] (…)”.

Gelet op het feit dat op het moment van de indiening van het klaagschrift reeds meer dan drie jaar zijn verstreken vanaf het moment dat het gestelde klachtwaardige handelen en/of nalaten zou hebben plaatsgevonden, dient klager naar het oordeel van betrokkene in zijn klacht primair niet ontvankelijk te worden verklaard, ten minste voor zover zijn klacht ziet op handelen en nalaten van betrokkene dat heeft plaatsgevonden vóór 18 mei 2009.

4.3 Klager heeft met betrekking tot dit verweer gesteld dat betrokkene de zaak (het klaagschrift, begrijpt de Accountantskamer) niet goed heeft gelezen, nu de klachten betreffen de medewerking van betrokkene aan de jaarrekening 2010, die is gepresenteerd in juli 2011. Dat de betrokkenheid van betrokkene al vanaf 2006 kan worden aangetoond, dient - aldus klager - tot bewijs van het daadwerkelijk en willens en wetens medewerken van betrokkene aan deze jaarrekeningenfraude.

4.4 Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment  van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.5 In het onderhavige geval is de klacht op 21 mei 2012 ingediend. Dit brengt mee dat eventuele onderdelen van de klacht die betrekking hebben op handelen en/of nalaten van betrokkene dat vóór 21 mei 2006 plaatshad in elk geval niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Voorts heeft te gelden dat de hiervoor onder 4.4 bedoelde termijn van drie jaren na het constateren van het verweten handelen of nalaten is aangevangen toen klager objectief gezien, gelet op de voor hem beschikbare informatie, op de hoogte was van het feitelijk handelen of nalaten van betrokkene dat de grond vormt voor het indienen van zijn klacht.

4.6 Wat er ook zij van klagers betwisting van het onderhavige niet-ontvankelijkheids-verweer, de Accountantskamer heeft (evenals betrokkene) in het klaagschrift en de toelichting daarop een uitgebreider klacht gelezen. Daarom zal zij de klacht, indien en voor zover deze betrekking heeft op door klager gesteld handelen en of nalaten van betrokkene in de onderhavige zaak van vóór 2 1 mei 2009 , niet-ontvankelijk verklaren omdat de klacht in zoverre is gegrond op feitelijk handelen of nalaten van betrokkene, waarvan klager objectief gezien, gelet op de voor hem beschikbare informatie, reeds vóór die datum op de hoogte was. Praktisch komt het erop neer dat de jaarrekeningen van vóór 2008 buiten beschouwing zullen blijven.

4.7 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht - voor zover ontvankelijk - betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder aan het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor accountants in business geldende) deel C.

4.8 Hierbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.9 De klacht lijkt te zijn ingegeven door een geschil tussen klager en de Hervormde Gemeente te [plaats] over de besteding van gelden van de kerk. Het oordelen daarover behoort in elk geval niet tot het domein van de wereldlijke rechter, laat staan een tuchtrechter als de Accountantskamer.

Kern van de klacht vormt de stelling dat de jaarrekeningen van de Hervormde Gemeente te [plaats] frauduleus zijn omdat daarin de inkomsten van de begraafplaats [naam] zouden zijn verzwegen. Het verwijt aan betrokkene bestaat hierin dat hij a) als lid van het RCBB niets heeft gedaan om deze praktijk te beëindigen en b) zelf heeft meegewerkt aan de totstandkoming van zo’n jaarrekening, te weten die van 2010.

4.10 De stelling dat de jaarrekeningen van de Hervormde Gemeente te [plaats] frauduleus zouden zijn, is van de zijde van betrokkene uitvoerig en gemotiveerd betwist. Waar het aldus betrokkene in de kern op neer komt, is dat er verschil van inzicht bestaat over de wijze van presentatie van de cijfers. Dienaangaande heeft het RCBB in het rapport van 2007 aanbevelingen gedaan. Weliswaar zijn die niet meteen in de eerstvolgende jaarrekening overgenomen, maar dat wil niet zeggen dat er sprake was van fraude. In 2010 heeft de Hervormde Gemeente te [plaats] een geconsolideerde jaarrekening vastgesteld met daarbij een aparte jaarrekening voor de begraafplaats.

4.11 Klager heeft in het klaagschrift een passage uit een uitspraak van het RCBG van 24 februari 2009 geciteerd, luidende:

De wijze waarop verweerder (de Accountantskamer begrijpt: de algemene kerkenraad van de Hervormde Gemeente te [plaats]) haar financiële administratie voert ten aanzien van de begraafplaats is gescheiden van de kerkadministratie. Hoewel dit begrijpelijk is in verband met specifieke inkomensposten en onderhoudsvoorzieningen van de begraafplaats en - zo heeft verweerder aangevoerd - een uitvloeisel is van eerdere adviezen en aanbevelingen van "hogere kerkelijke autoriteiten", leidt dit tot een beperkt inzicht in de financiën van de gemeente als geheel door de gemeenteleden. De gemeente lijkt nu elk jaar te eindigen met een negatief saldo, terwijl dit in feite gedeeltelijk wordt opgeheven door het positieve saldo van de begraafplaats. Het college geeft verweerder in overweging een en ander voor de gemeente transparanter en inzichtelijker te maken, bijvoorbeeld door de afzonderlijke jaarrekeningen ook te combineren (consolideren).

4.12 De Accountantskamer is, gezien de kennelijke taak van het RCBG en het feit dat erkend wordt dat de wijze waarop de financiële verantwoordingen van de Hervormde Gemeente te [plaats] over de jaren vóór 2010 waren ingericht begrijpelijk was, van oordeel dat er voor het RCBB  - nog daargelaten of betrokkene daarvoor verantwoordelijk moet worden gehouden - geen reden bestond voor overleg met de kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente te [plaats]. In de jaarrekening 2010 is de hiervoor onder 4.11 weergegeven aanbeveling van het RCBG opgevolgd en heeft de Hervormde Gemeente te [plaats] een geconsolideerde jaarrekening samengesteld met daarbij een aparte jaarrekening voor de begraafplaats.

4.13 Klager heeft, tegenover de betwisting ervan door of namens betrokkene, de door hem gestelde fraude geenszins aannemelijk gemaakt. Betrokkene hoefde naar het oordeel van de Accountantskamer vanuit tuchtrechtelijk oogpunt als lid van het RCBB niet meer te doen dan hij heeft gedaan. Ook overigens zijn geen zijn feiten of omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden waaruit zou moeten worden afgeleid dat betrokkene enige voor hem geldende, bij of krachtens artikel 33 van de Wet RA gestelde regel heeft overtreden. De klacht is daarom (in alle onderdelen) ongegrond te achten.

4.14 Daargelaten kan dan ook worden een bespreking van de kwestie of en, zo ja, in hoeverre de Accountantskamer als wereldlijke rechter kan treden in de beoordeling van het naleven van internkerkelijke financiële regels door leden en/of organen van die kerk.

4.15 Gezien al het vorenstaande dient als volgt te worden beslist .

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart:

·        de klacht niet ontvankelijk voor zover het betreft handelen en/of nalaten van betrokkene in de onderhavige zaak van vóór 21 mei 2009 ;

·        de klacht in alle overige onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.