ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0356 Accountantskamer Zwolle 12/132 en 12/133 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0356
Datum uitspraak: 19-03-2013
Datum publicatie: 20-03-2013
Zaaknummer(s): 12/132 en 12/133 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Te laat ingediende klacht; niet ontvankelijk

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 19 maart 2013 in de zaak met nummers 12/132 en 12/133 Wtra AK van

X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. E.J. Bink,

t e g e n

Y1 ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats], hierna te noemen: betrokkene 1,

en

Y2 ,

wonende te [woonplaats], hierna te noemen: betrokkene 2,

B E T R O K K E N E N .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 12 januari 2012 ingekomen klaagschrift van 9 januari 2012, aangevuld met het op 2 februari 2012 ingekomen nadere klaagschrift van 1 februari 2012, met bijlagen;

-          het op 14 juni 2012 ingekomen verweerschrift van betrokkene 1 van 12 juni 2012, met bijlagen;

-          het op 24 september 2012 ingekomen verweerschrift van betrokkene 2 van

18 september 2012, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van

5 oktober 2012 waar zijn verschenen: namens klaagster, drs. A., financial manager bij BV1, bijgestaan door mr. B. en betrokkenen in persoon.  

1.3 Klaagster en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene 1 was openbaar accountant. Zijn accountantspraktijk, BV2, werd op 1 januari 2005 overgenomen door BV3 (hierna: BV3). In december 2005 is betrokkene 1 arbeidsongeschikt geraakt. In de daaropvolgende jaren is betrokkene 1 voortdurend in meer of mindere mate arbeidsongeschikt geweest. Vanaf november 2007 was betrokkene 1 volledig arbeidsongeschikt. Na revalidatie is betrokkene 1 in de loop van 2010 gere-integreerd als docent aan een hogeschool. Betrokkene 1 was van 2003 tot zijn volledige arbeidsongeschiktheid in november 2007 de accountant van klaagster en de met haar gelieerde vennootschappen. Betrokkene 1 heeft sinds 2004 geen jaarrekeningen meer samengesteld voor klaagster. In de jaren tot en met medio 2007 is gewerkt aan de jaarrekeningen tot en met 2006.

2.2 Betrokkene 2 is openbaar accountant en werkzaam bij BV3.

2.3 De administratie van klaagster werd gedaan door BV4, de (toenmalige) trustmaatschappij en tevens directeur van klaagster. Betrokkene 1, althans BV3 was verantwoordelijk voor - onder meer - het, op basis van de door BV4 aangeleverde financiële gegevens, opstellen van de jaarrekening voor klaagster. Voor het verrichten van deze werkzaamheden is in 2003 een vaste vergoeding overeengekomen van € 37.000,00 exclusief BTW per jaar. Deze vergoeding werd door middel van niet gespecificeerde voorschotnota’s per kwartaal in rekening gebracht en door of namens klaagster betaald. Per 1 juli 2009 zijn de activiteiten van BV4 overgenomen door BV1.

2.4 Klaagster heeft in 2008 de opdracht aan BV3 opgezegd en een nieuwe accountant gevraagd de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten. Per e-mail van

24 november 2010 heeft C., werkzaam bij Accountants1, aan D., Managing Director bij BV1 medegedeeld welke fouten in de stukken zijn geconstateerd en vastgesteld dat van klaagster enkel voorlopige stukken over de jaren na 2004 zijn opgesteld.

2.5 Klaagster heeft in 2010 een kort geding aangespannen tegen BV3. Bij vonnis van

12 februari 2010 heeft de rechtbank Breda BV3 ertoe veroordeeld binnen veertien dagen na betekening van het vonnis de urenspecificaties van de ten behoeve van klaagster verrichte werkzaamheden en eindafrekeningen aan klaagster te verstrekken. De overige vorderingen van klaagster zijn afgewezen.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

             I.      over de jaren 1996-2002 zijn foutieve jaarrekeningen opgesteld;

          II.      betrokkenen hebben na 2004 geen jaarrekeningen meer opgesteld en gedeponeerd voor de X groep, met uitzondering van BV5, en klaagster heeft nimmer publicatiestukken ontvangen;

       III.      de aan grootboeken onderliggende administratieve bescheiden zijn bij betrokkenen verloren gegaan;

       IV.      betrokkene 1 heeft de dossiers van de X groep niet of niet adequaat overgedragen aan BV3 waardoor voor de X groep niet wordt voldaan aan administratie- en accountancyverplichtingen;

          V.      betrokkene 2 heeft in de periode van de ziekte van betrokkene 1 niet voldaan aan administratieve- en accountancyverplichtingen voor klaagster;

       VI.      betrokkenen hebben niet gezorgd voor een adequate financiële verslaglegging;

    VII.      door betrokkenen is nimmer een specificatie van de gewerkte uren respectievelijk werkzaamheden verstrekt en evenmin zijn eindafrekeningen verstrekt.

Betrokkenen hebben aldus hun werkzaamheden voor klaagster incorrect en onvolledig uitgevoerd en tegenover de betaalde voorschotnota’s niet de overeengekomen werkzaamheden gesteld, waarbij bovendien verrekening van het voorschot nimmer heeft plaatsgevonden.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA (oud: hierna Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Op grond van artikel 51 Wet AA (oud: hierna Wet AA) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.3.1 Betrokkenen hebben zich in hun verweerschriften primair op het standpunt gesteld dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu deze niet is ingediend binnen drie jaar nadat klaagster het verweten handelen of nalaten heeft geconstateerd, naar klaagster in het klaagschrift onder 5. heeft gesteld: in 2008.

4.3.2 Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.3.3 De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende.

4.4 Klachtonderdeel I (het over de jaren 1996-2002 opstellen van foutieve jaarrekeningen) heeft zonneklaar betrekking op handelen en/of nalaten van betrokkenen of één hunner dat heeft plaatsgehad meer dan zes jaren voor moment van indiening van de klacht (op 12 januari 2012) en moet reeds daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.5.1 Voorts moet worden vastgesteld dat klaagster betrokkenen in klachtonderdeel II in essentie primair verwijt dat over de jaren 2005, 2006 en 2007 geen jaarcijfers zijn opgesteld. Klaagster heeft dienaangaande onder 5. van het klaagschrift het volgende gesteld: “(…). X heeft de fouten en onvolledigheden geconstateerd in 2008 toen een deel van haar onderneming zou worden overgenomen. Doordat zij daarvoor steeds de voorschotnota’s betaalde, kon en mocht X er vanzelfsprekend gerechtvaardigd op vertrouwen dat de opgedragen werkzaamheden werden uitgevoerd.”

Ter zitting is namens klaagster in reactie op het verweer van betrokkenen het volgende opgemerkt: “Hoewel X in 2008 voor het eerst opmerkte dat er een en ander niet deugde, waren deze fouten nog niet voldoende concreet en inzichtelijk om op dat moment ook reeds als klachtwaardig aan te merken. Naar aanleiding van het negatieve oordeel van de heer C. in zijn e-mail d.d.

24 november 2009 ontstond voor het eerst aanleiding voor X om de werkwijze van de accountant in die zin in twijfel te trekken. Pas op het moment dat X de beschikking kreeg over de urenspecificaties (begin 2010), waaruit bleek dat de accountant voor de niet, althans niet naar behoren uitgevoerde werkzaamheden gewoonweg uren in rekening had gebracht, constateerde X dat de fouten van de accountant ook in die mate laakbaar waren dat daadwerkelijk sprake was van klachtwaardig gedrag. De klacht is dus tijdig ingediend.”

4.5.2 Gelet op daartoe geldende wettelijke termijnen voor het deponeren van de jaarrekening, te weten uiterlijk 13 maanden na het einde van het boekjaar, waarmee klaagster, en BV4 als haar toenmalige bestuurder, gezien haar jarenlange bedrijfsactiviteiten bekend moet worden geacht, had het klaagster naar het oordeel van de Accountantskamer uiterlijk 1 februari 2007 duidelijk moeten zijn dat reeds over 2005 geen jaarrekening was gedeponeerd; voor wat betreft de jaarrekening 2006 had het klaagster een en ander op 1 februari 2008 duidelijk moeten zijn.

Anders dan klaagster stelt, kon bij klaagster op dat moment, althans in ieder geval in 2008 op het moment dat klaagster de fouten en onvolledigheden constateerde, reeds zoveel duidelijkheid bestaan omtrent het verweten nalaten van betrokkenen op het hier aan de orde zijnde punt, dat klaagster geacht moeten worden van het nalaten van betrokkenen voldoende op de hoogte te zijn geweest om daarover haar klacht jegens betrokkenen te kunnen formuleren, zodat de klacht in dit onderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.5.3 Voor zover de klacht betreft het niet opstellen van de jaarrekening 2007 (,daargelaten de vraag of na de opzegging in 2008 door klaagster van haar opdracht aan BV3 en het inschakelen van haar nieuwe accountant het samenstellen van de jaarrekening over 2007 nog door BV3 diende te geschieden,) is de klacht ongegrond nu betrokkene 1 sinds november 2007 geheel arbeidsongeschikt was en namens BV3 geen werkzaamheden meer voor klaagster kon verrichten en voorts klaagster, mede gezien het gesprek op 10 januari 2008 in aanwezigheid van mevrouw D. van BV4 (productie 1 bij het verweerschrift van betrokkene 2), niet aannemelijk heeft kunnen maken dat betrokkene 2 namens BV3 als opvolgend accountant verantwoordelijk was voor het samenstellen van de jaarcijfers van klaagster.

4.6 Voor zover de klacht tevens inhoudt het verwijt aan betrokkenen dat zij de jaarcijfers over 2005 en 2006 niet hebben opgemaakt terwijl klaagster daartoe wel de voorschotnota’s betaalde, heeft het volgende te gelden. Daargelaten dat betrokkenen niet verantwoordelijk waren of konden worden gehouden voor de door BV3 opgestelde specificatie van de declaratie, alsmede dat gesteld noch gebleken is dat de op deze specificatie wel vermelde werkzaamheden niet zijn verricht, was het klaagster - mede gelet op hetgeen hiervoor onder 4.5 reeds is overwogen - meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht duidelijk dat, ondanks de door haar betaalde voorschotten, deze jaarcijfers niet werden opgemaakt. Deze constatering brengt met zich dat klaagster ook op dit onderdeel te laat is met het indienen van haar klacht en dat die daarom ook op dit onderdeel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.7.1 Nog daargelaten dat geen aanleiding bestaat aan te nemen dat betrokkene 2, gelet op hetgeen deze in zijn verweer naar voren heeft de verantwoordelijk accountant was voor het overnemen van de werkzaamheden van betrokkene 1 en dat deze verantwoordelijkheid veeleer bij E. RA lag, moet - mede gelet op het hiervoor onder 4.5 overwogene - worden geconcludeerd dat klaagster van hetgeen betrokkenen in de overige klachtonderdelen wordt verweten ook meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht op de hoogte was. Het zou ook hier immers gaan om handelen en/of nalaten van betrokkenen of één hunner, dat plaatshad in de periode 2003 tot en met 2008 en reeds in 2008 aan klaagster bekend was. Deze constatering brengt met zich dat klaagster ook op deze onderdelen te laat is met het indienen van haar klacht, die daarom ook voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.7.2. Doch ook indien de klacht wel ontvankelijk zou zijn geweest, heeft klaagster onvoldoende aannemelijk gemaakt, dat

a. de aan grootboeken onderliggende administratieve bescheiden onder verantwoordelijk-heid van betrokkenen verloren zouden zijn gegaan (klachtonderdeel III.),

b. indertijd betrokkene 1 onvoldoende zijn best heeft gedaan binnen BV3 zijn (coördinerende) werkzaamheden voor klaagster over te dragen (klachtonderdeel IV.),

c. betrokkene 2 binnen BV3 de taak op zich had genomen om de werkzaamheden voor klaagster over te nemen en zich vervolgens daarvan niet zou hebben gekweten (klachtonderdeel V.),

d. betrokkene 1, voor zover hij daarvoor verantwoordelijk is geweest, zich (binnen de grenzen van hetgeen met klaagster was overeengekomen) niet heeft gekweten van een adequate financiële verslaglegging (klachtonderdeel VI.),

e. betrokkene 1, zolang hij aan BV3 verbonden actief verbonden was, ooit geweigerd heeft een specificatie van de door hem voor klaagster gewerkte uren te verstrekken, betrokkene sub 2 ooit gehouden zou zijn geweest een dergelijke specificatie te vestrekken.

Voor zover al ontvankelijk zijn derhalve deze klachtonderdelen ongegrond.

4.8 Op grond van al het hiervoor overwogene dient de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te worden verklaard.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen niet-ontvankelijk dan wel ongegrond, zoals hiervoor aangegeven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. E.W. Akkerman en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en A.M.H. Homminga AA (accountants-leden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op  19 maart 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto de artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen/kan klaagsteren/of de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.