ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0344 Accountantskamer Zwolle 12/1455 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0344
Datum uitspraak: 22-02-2013
Datum publicatie: 25-02-2013
Zaaknummer(s): 12/1455 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:  Klacht deels n.o. wegens overschrijding 3 en 6-jaarstermijn en voor het overige ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 22 februari 2013 in de zaak met nummer 12/1455 Wtra AK van

X ,

wonende te H.,

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: S. AA,

t e g e n

Y. ,

registeraccountant,

wonende te R.,

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. A.F.J.M. Mulders.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 19 juli 2012 ingekomen klaagschrift van 18 juli 2012 met bijlagen;

-          de op 11 september 2012 ingekomen aanvulling op het klaagschrift, gedateerd

6 september 2012, met bijlagen;

-          de op 3 oktober 2012 ingekomen brief van 30 september 2012 van de gemachtigde van klaagster, met bijlagen;

-          de op 7 januari 2013 ingekomen brief van gelijke datum van de raadsman van betrokkene, met als bijlagen de producties 1 tot en met 27;

-          de op 9 januari 2013 ingekomen pleitnotities van de raadsman van betrokkene, door de Accountantskamer als verweerschrift opgevat;

-          de op 9 januari 2013 ingekomen brief van 8 januari 2013 van de raadsman van betrokkene, met als bijlagen de producties 28 tot en met 37.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 januari 2013, waar zijn verschenen: klaagster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde S. AA, en namens betrokkene zijn raadsman, mr. A.F.J.M. Mulders, advocaat te Echt.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene heeft vanaf het jaar 2002 accountantswerkzaamheden verricht voor de op 11 mei 2004 overleden echtgenoot van klaagster, van T. (hierna: Van T.) en zijn vennootschappen. Hij is door Van T. samen met klaagster bij uiterste wilsbeschikking van 20 april 2004 benoemd tot executeur-testamentair in diens nalatenschap.

2.2 Betrokkene heeft zijn accountantswerkzaamheden in de periode van 2002 tot medio 2006 aanvankelijk verricht als maat in de maatschap D. Accountants, en daarna via BV1 (hierna: BV1). In 2006 zijn de accountantswerkzaamheden van BV1 overgenomen door BV2 te Sittard, maar in dat jaar is wel nog namens BV1 gefactureerd. Op 1 januari 2007 zijn de activiteiten van BV2 verkocht aan B. Accountants & Adviseurs (hierna: B.) te [plaats], die vanaf dat tijdstip ook de accountantswerkzaamheden voor klaagster en haar vennootschappen op zich heeft genomen.

2.4 Omdat klaagster op enig moment onenigheid met B. had over openstaande nota’s en de aangiftes over 2007 en 2008 nog moesten worden verzorgd, heeft betrokkene in 2010 weer enige tijd werkzaamheden via BV1 voor klaagster en haar vennootschappen verricht. De in verband met deze werkzaamheden gezonden facturen zijn nimmer betaald.

2.5 Nadat klaagster S. AA als adviseur in de arm had genomen, heeft betrokkene aan hem informatie verstrekt inzake de afwikkeling van de nalatenschap van Van T., die is geëindigd met een vaststellingsovereenkomst gedateerd 11 februari 2009 (hierna: de vaststellingsovereenkomst).

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals de Accountantskamer begrijpt en zoals betrokkene ook heeft begrepen, de hierna verkort weergegeven verwijten.

A. Betrokkene is als executeur-testamentair op een aantal punten tekortgeschoten:

-          Reserveringsgelden vermeld in de vaststellingsovereenkomst ad € 10.000,- en

-          € 15.000,- zijn niet te traceren.

-          Betrokkene heeft aandelen in het BV3 zonder overleg met klaagster overgedragen voor € 1.200,--, terwijl klaagster op deze vennootschap een vordering had ter grootte van € 228.539,--.

-          De opbrengst van de hiervoor bedoelde verkoop ad € 1.200,-- is door betrokkene in ontvangst genomen en daarvoor is geen kwitantie afgegeven.

B. De handelswijze van betrokkene als accountant is niet transparant want

-          Vragen werden niet beantwoord.

-          Declaraties zijn niet nader verklaard en/of gespecificeerd.

C. Betrokkene is in gebreke gebleven door diverse jaarrekeningen niet te deponeren.

D. Verzoeken om belastingteruggaven over de jaren 2003 tot en met 2007 zijn door betrokkene niet ingediend.

E. Betrokkene heeft zonder toestemming van klaagster haar dossier overgedragen aan Baat en later weer teruggenomen, welke transacties klaagster € 26.000,-- hebben gekost.

4. De gronden van de beslissing

4.1 Namens betrokkene is primair aangevoerd dat klaagster, met uitzondering van haar verwijt betreffende het beweerdelijk niet beantwoorden van de brieven die zij na een datum gelegen op of omstreeks 1 juli 2010 heeft verzonden, overigens niet ontvankelijk is in haar klacht omdat deze betrekking heeft op ofwel handelen en/of nalaten van betrokkene dat meer dan zes jaren voor het indienen van de klacht heeft plaatsgehad, ofwel op handelen en/of nalaten dat meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht door klaagster is geconstateerd.

4.2 Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud; hierna: Wet RA) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA bepaalde, zoals de Verordening gedragscode RA’s  en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.  

4.3 Klachten te dier zake kunnen op de voet van de Wtra bij de Accountantskamer worden ingediend. Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment  van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.4 In het onderhavige geval is de klacht op 19 juli 2012 ingediend. Dit brengt mee dat de onderdelen van de klacht die betrekking hebben op handelen en/of nalaten van betrokkene dat vóór 19 juli 2006 plaatshad in elk geval niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Voorts heeft te gelden dat de hiervoor onder 4.3 bedoelde termijn van drie jaren na het constateren van het verweten handelen of nalaten een aanvang heeft genomen toen klaagster objectief gezien, gelet op de voor haar beschikbare informatie, op de hoogte was van het feitelijk handelen of nalaten van betrokkene dat de grond vormt voor het indienen van haar klacht. De Accountantskamer is - mede gelet op al wat van de zijde van betrokkene is aangevoerd en door of namens klaagster niet is betwist - van oordeel dat, met uitzondering van het verwijt betreffende het niet beantwoorden van brieven die na 19 juli 2009 zijn verzonden, alle overige grieven van klaagster betrekking hebben op feitelijk handelen of nalaten van betrokkene, waarvan klaagster objectief gezien, gelet op de voor haar beschikbare informatie, al vóór 19 juli 2009 op de hoogte was. Dit oordeel brengt met zich dat klaagster ook te laat is met het indienen van al deze klachtonderdelen, die daarom eveneens niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.  

4.5 Gezien het vorenstaande staat hierna alleen nog ter beoordeling het (kennelijk in 3.1 onder B bedoelde) handelen en/of nalaten van betrokkene dat heeft plaatsgevonden ná 19 juli 2009. Tegen dit klachtonderdeel heeft betrokkene onder meer het volgende doen aanvoeren:

“Op enig moment heeft mevrouw X [hierna: klaagster; Accountantskamer] de heer S. als adviseur in de arm genomen. Naar aanleiding van diens advies vond klaagster het nodig grondig onderzoek te gaan doen naar het verleden, in het bijzonder naar de afwikkeling van de erfenis, waarbij klaagster zelf een der executeurs-testamentair was, en dus verantwoordelijk. Klaagster heeft zich bij deze afwikkeling laten bijstaan door haar advocaat en is er een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij partijen ieder debat hebben gesloten en elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend.

Naar aanleiding van vragen van de heer S. heeft de heer Y een grote hoeveelheid informatie verstrekt, meer dan in redelijkheid verwacht kon worden. Dat, terwijl klaagster reeds over alle informatie ooit de beschikking heeft gehad. De informatie (…) is omvangrijk en volledig, met uitzondering van de informatie betreffende de afgewikkelde erfenis. Maar zelfs ten aanzien daarvan is informatie verstrekt, onverplicht, met het enkele oogmerk eindelijk eens rust te creëren rondom dat dossier.

(…)

Blijkens de brief van 31 januari 2011 van de hand van de heer S. (…) stelt klaagster zich op het standpunt dat facturen niet zouden zijn overgelegd. Dat standpunt is bewezen onjuist. Verder worden in die brief geen stukken meer gevraagd en worden enkel nog vragen gesteld die de afwikkeling van de erfenis betreffen. Naar de mening van de heer Y is de vaststellingsovereenkomst duidelijk en hebben partijen over en weer ten aanzien van verantwoording daarover niets meer van elkaar te vorderen. Reeds om die reden behoeft de heer Y de ten aanzien daarvan gestelde vragen niet te beantwoorden.

Voor zover het verstrekken van informatie betreft het verrichten van accountancy-werkzaamheden door BV1 heeft te gelden dat klaagster op 17 februari 2011 heeft laten weten niet te zullen overgaan tot betaling van de factuur ad € 5.000,-- van 17 augustus 2010, verzonden voor het opmaken van de cijfers voor 2007 en 2008. (…) Er zouden, volgens klaagster, interne afspraken zijn gemaakt maar die zijn bij betrokkene onbekend. Hoe het ook zij, nooit is afgesproken dat zijn werkzaamheden niet betaald hoefden te worden. Klaagster dient, wanneer zij een dergelijke afspraak stelt, deze afspraak te bewijzen.(…)

Toen begin 2011, plus minus zes maanden nadat de nota was verzonden, weer allerlei vragen kwamen was de maat meer dan vol en heeft de heer Y aan de heer S telefonisch te kennen gegeven niet langer bereid te zijn tot het verrichten van werkzaamheden en tot het verstrekken van informatie en daar verder naar gehandeld. Enkel waar het nodig was de erfenis af te ronden, heeft betrokkene medewerking verleend,  te denken valt aan de uitschrijving als bestuurder van de stichtingen.

Waar klaagster klaagt over het verder uitblijven van reacties heeft zij geen recht van spreken. Op grond van de opgedane ervaringen met haar betalingsmoraal mocht ervan worden uitgegaan dat iedere betaling voor de met de vaststelling van de gevraagde informatie gemoeide werkzaamheden, zou uitblijven. Op het verzoek van de heer Y aan klaagster haar visie te geven op welke wijze verder gegaan zou moeten worden met de openstaande kosten aan de zijde van BV1 werd door klaagster niet gereageerd. Dat verzoek werd op 14 november 2010 gedaan (…). Hoe het ook zij, de klacht dat door de heer Y onvoldoende zou zijn gereageerd is niet gegrond. De klacht ziet niet op de afronding van de erfenis, althans de beëindiging van de taak als executeur-testamentair en de decharge. Voor zover dat wel het geval zou zijn is te lezen uit de e-mail van 16 maart 2011 dat klaagster het initiatief had genomen zorg te dragen voor de uitschrijving in een drietal stichtingen. Omgaand werd door de heer Y, op dezelfde dag nog, gereageerd met de mededeling dat hij zou handelen zodra de verklaringen van klaagster in zijn bezit zouden zijn. Het betreft dan de verklaringen ten behoeve van de uitschrijving in de stichtingen zoals als productie 36 zijn bijgevoegd. Op 18 maart 2011 antwoordt de heer S dat hij de verklaringen zal opmaken en sturen. Hij doet dat namens klaagster.  Deze geeft daarmee aan dat het wel degelijk haar taak is, of in ieder geval mede haar taak is, voor uitschrijving zorg te dragen. Hoe het ook zij, op eerste verzoek heeft de heer Y direct en zeer coöperatief zijn medewerking verleend aan de uitschrijving in de stichtingen. Dat staat haaks op de suggestie van klaagster, dat de heer Y onvoldoende zou hebben meegewerkt aan het beëindigen van de taak als executeur-testamentair.”

4.6 Gelet op dit verweer van de zijde van betrokkene - dat van de zijde van klaagster niet dan wel onvoldoende is betwist - komt de Accountantskamer tot het oordeel dat het overgebleven, nog wel ontvankelijke, klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard. De daaraan ten grondslag gelegde stellingen zijn voor het merendeel niet aannemelijk geworden en, voorzover zij dat wel zijn geworden, levert het niet (meer) reageren van betrokkene op verzoeken om informatie geen tuchtrechtelijk vergrijp op. Van betrokkene kon immers vanaf het moment dat klaagster had laten blijken niet meer tot betaling van door betrokkene in 2010 uitgevoerde werkzaamheden bereid te zijn niet meer worden gevergd dat hij nadere informatie verschafte.

4.7 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

·         verklaart klacht niet-ontvankelijk in de onderdelen die hiervoor onder 4.4 zijn besproken;

·         verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. E.A. Maan (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

_________________________________________________________________________________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kunnen klaagster, betrokkene dan wel de voorzitter van de NbA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.