ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0340 Accountantskamer Zwolle 12/2151 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0340
Datum uitspraak: 21-01-2013
Datum publicatie: 22-01-2013
Zaaknummer(s): 12/2151 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie: Geen verpeterplan, geen adequate waarnemin, niet beschikken over beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 21 januari 2013 in de zaak met nummer 12/2151 Wtra  AK van

            de voorzitter van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-

ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA)

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouw: mr. M.L. Batting en mr. R.L. Herregodts

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennis genomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 18 oktober 2012 ingekomen klaagschrift van 17 oktober 2012, met bijlagen;

-          de op 22 november 2012 ingekomen brief van 20 november 2012 van betrokkene, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van

3 december 2012 waar zijn verschenen: namens klager, diens raadsvrouw

mr. R.L. Herregodts, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van de NOvAA, en betrokkene in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent te [plaats].

2.2 Op 6 september 2010 is de accountantspraktijk van betrokkene in het kader van de destijds geldende Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) getoetst. Bij brief van 29 september 2010 heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) het toetsingsverslag van deze toetsing aan betrokkene gezonden. In die brief heeft de Raad betrokkene medegedeeld dat hij, indien hij het niet eens was met de inhoud van het toetsingsverslag, tot uiterlijk drie weken na dagtekening van de brief een schriftelijke reactie bij de Raad kon indienen. Tevens werd betrokkene verzocht, indien hij zich kon vinden in de inhoud van het toetsingsverslag en af zou zien van een inhoudelijke reactie, dit zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de Raad kenbaar te maken.

2.3 Betrokkene heeft niet op de brief van 29 september 2010 gereageerd.

2.4 Bij brief van 19 januari 2011 heeft de Raad betrokkene het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening. In die brief heeft de Raad betrokkene onder verwijzing naar artikel 11, vijfde lid van de VPPT verzocht binnen zes weken na dagtekening ter goedkeuring een verbeterplan in te dienen bij de Raad. Tevens heeft de Raad betrokkene erop gewezen dat is geconstateerd dat de waarneming binnen zijn praktijk niet op de juiste wijze is geregeld en geen beroepsaansprakelijkheidsverzekering is afgesloten en betrokkene verzocht binnen drie maanden na dagtekening een (juist) waarnemingscontract, alsmede een (geldige) polis van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan de Raad te zenden.

2.5 Na uitblijven van een reactie heeft de Raad bij brieven van 30 maart 2011,

23 juni 2011 en 27 februari 2012 gerappelleerd.

2.6 Bij brief van 2 maart 2012 heeft betrokkene de Raad bericht enige wijzigingen in (de organisatie van) zijn werk te hebben doorgevoerd en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben afgesloten. Tevens heeft betrokkene de Raad medegedeeld zich nog te beraden over de vraag of hij zijn praktijk wenst voort te zetten. Betrokkene stelde de brieven van 30 maart 2011 en 23 juni 2011 niet te hebben ontvangen.

2.7 Bij brief van 5 april 2012 heeft de Raad betrokkene medegedeeld dat beoordeling van de brief van 2 maart 2012 tot de conclusie heeft geleid dat dit geen verbeterplan behelst, nu hierin niet concreet en stapsgewijs is aangegeven op welke wijze de bestaande situatie van de praktijk zou worden verbeterd om te voldoen aan de geldende regelgeving en beroepsnormen. De Raad heeft betrokkene verzocht binnen één week na dagtekening alsnog een volstaand verbeterplan in te dienen, alsmede een afschrift van een juiste waarnemingsovereenkomst en een afschrift van de polis van een toereikende beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan de Raad te doen toekomen. Betrokkene heeft niet op de brief van 5 april 2012 gereageerd.

2.8 Bij brief van 13 juli 2012 heeft de gemachtigde van de Raad betrokkene verzocht binnen zeven dagen nadien te bevestigen dat hij onverkort zijn medewerking zal verlenen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de toetsing en een verbeterplan zal indienen. Daarbij is aangekondigd dat indien betrokkene niet of niet tijdig aan zijn verplichtingen voldoet, de Raad tegen hem een klacht zal indienen bij de Accountantskamer. Betrokkene heeft niet op deze brief gereageerd.

2.9 Bij brief van 25 september 2012 heeft de gemachtigde van de Raad betrokkene, onder dreiging van het indienen van de bij de brief gevoegde (concept-) klacht bij de Accountantskamer, nogmaals gesommeerd een verbeterplan, waarnemingsovereenkomst en beroepsaansprakelijkheidsverzekering te overleggen. Betrokkene heeft niet op deze brief gereageerd.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.       betrokkene heeft nagelaten een verbeterplan in te dienen conform artikel 11, vijfde lid, VPPT;

b.      betrokkene heeft in strijd met de Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (AA’s) (hierna: NVAK-aav) nagelaten voor de waarneming van zijn accountantspraktijk een adequate regeling te treffen, nu een voorziening in het geval van overlijden ontbreekt;

c.       de accountantspraktijk van betrokkene beschikt niet over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering als bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de NVAK-aav  .

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet AA is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, is op 6 september 2010 vastgesteld bij de toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en moet daarom onder meer worden getoetst aan de sinds 1 januari 2007 vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Wat betreft onderdeel a. van de klacht geldt het volgende.

4.4.1 Op grondslag van artikel 24, eerste lid Wet AA heeft de ledenvergadering van de NOvAA de VPPT vastgesteld. Kort weergegeven is in (het destijds geldende) artikel 3, eerste en tweede lid, bepaald dat de accountant er zorg voor draagt dat zijn accountantspraktijk beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA en dat de accountant medewerking dient te verlenen aan de toetsing van het stelsel. Als het eindoordeel daarvan luidt dat het stelsel niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dient de accountantspraktijk op grond van artikel 11, vijfde lid VPPT binnen een daartoe gestelde termijn een verbeterplan in en wordt een termijn gesteld waarbinnen het stelsel dient te worden aangepast.

4.4.2 Namens klager is aan betrokkene, naar aanleiding van de tekortkomingen die zijn geconstateerd bij de toetsing van zijn accountantspraktijk, door de Raad per brief van

19 januari 2011 de gelegenheid geboden om een verbeterplan in te dienen. De Raad heeft vanwege het uitblijven daarvan betrokkene meermalen, bij brieven van 30 maart 2011,

23 juni 2011 en 27 februari 2012, gesommeerd tot het voldoen aan de verplichting een dergelijk plan in te dienen. Betrokkene stelt de brieven van 30 maart 2011 en 23 juni 2011 niet te hebben ontvangen, waardoor hij (eerst) naar aanleiding van de brief van de Raad van 27 februari 2012 heeft gereageerd. Betrokkene had echter reeds niet op de brief van 19 januari 2011 gereageerd, hetgeen naar het oordeel van de Accountantskamer wel van hem verwacht had mogen worden.

4.4.3 Betrokkene heeft ter zitting verklaard vier dagen per week in loondienst te werken bij een accountantskantoor en één dag per week zijn eigen praktijk te voeren. Hij heeft als praktijkvoerder thans nog één cliënt. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene weliswaar in reactie op de rappelbrief van de Raad van 27 februari 2012 een brief aan de Raad heeft gezonden waarin hij uiteenzet welke wijzigingen hij binnen zijn praktijk heeft doorgevoerd, echter deze brief kwalificeert niet als verbeterplan in vorenbedoelde zin. Op brieven van de Raad van 5 april 2012, 13 juli 2012 en 25 september 2012, waarin betrokkene (nogmaals) wordt gesommeerd een volstaand verbeterplan in te dienen heeft betrokkene niet gereageerd. De verklaring van betrokkene ter zitting dat hij slechts een klein kantoor heeft en verdere verbeteringen c.q. aanpassingen binnen zijn praktijk onevenredig veel kosten met zich meebrengen en dat hij inmiddels wel formulieren van zijn werkgever gebruikt, verschoont hem niet. Op deze wijze heeft betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer niet adequaat gereageerd op zowel de bevindingen van de Raad als het signaal van zijn beroepsorganisatie en beide onvoldoende serieus genomen.

4.4.4 Een en ander leidt tot het oordeel dat betrokkene in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de VPPT terwijl het door hem gestelde daarvoor geen rechtvaardiging biedt maar erop duidt dat hij kennelijk de noodzaak en het belang om aan de bepalingen van de VPPT te voldoen en daarover op passende wijze met de beroepsorganisatie te communiceren niet heeft ingezien. Deze handelwijze kwalificeert de Accountantskamer als strijdig met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag. Gelet hierop is klachtonderdeel a. gegrond.

4.5 Wat betreft onderdeel b. van de klacht geldt het volgende.

4.5.1 Ingevolge artikel 5 NVAK-aav regelt het accountantskantoor op adequate wijze de waarneming van de uitvoering van een door het accountantskantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdracht in geval van ontstentenis, belet of langdurige arbeidsongeschiktheid van de voor de opdracht verantwoordelijke openbaar accountant. Ingevolge artikel 6 van de NVAK-aav treft het accountantskantoor zodanige voorzieningen dat in geval van het overlijden van een bij hem werkzame of aan hem verbonden voor een opdracht eindverantwoordelijke professional een juiste afwikkeling van de aan assurance verwante opdrachten is gewaarborgd.

4.5.2 Betrokkene heeft bij brief van 20 november 2012 een op 7 november 2012 ondertekende waarnemingsovereenkomst aan de Accountantskamer gezonden, waarin een voorziening is opgenomen in het geval van overlijden. Daargelaten de vraag of, zoals betrokkene stelt en klager ontkent, destijds de voorziening voor waarneming in het geval van overlijden niet in het - door klager verschafte en door betrokkene gebruikte - model voor een waarnemingsovereenkomst was opgenomen, betrokkene heeft niet bestreden dat een voorziening in het geval van overlijden niet in de eerdere waarnemingsovereenkomst was opgenomen. Betrokkene heeft aldus niet gehandeld in overeenstemming met de NVAK-aav en daarmee het fundamentele beginsel professionaliteit niet in acht genomen. Klachtonderdeel b. moet daarom gegrond worden verklaard.

4.6 Klager heeft in klachtonderdeel c. betrokkene verweten dat hij niet de verplichte beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 3 van de NVAK-aav. Betrokkene heeft bij brief van 2 maart 2012 aan de Raad medegedeeld een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te hebben afgesloten. Betrokkene heeft de polis van deze verzekering (eerst) bij brief van

20 november 2012 aan de Accountantskamer gezonden. Uit deze polis blijkt dat de ingangsdatum van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering 1 mei 2011 was. Betrokkene heeft niet bestreden dat hij ten tijde van de toetsing van zijn kantoor niet beschikte over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Betrokkene heeft derhalve tevens in zoverre niet gehandeld in overeenstemming met de NVAK-aav en het fundamentele beginsel professionaliteit niet in acht genomen. Klachtonderdeel c. moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.7 Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van doorhaling van de inschrijving van betrokkene in het register bedoeld in artikel 1 onder j. van de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) passend en geboden. Gelet op het bepaalde in artikel 8 Wtra zal de Accountantskamer de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven bepalen op twee maanden. Bij de beslissing tot het doorhalen van de inschrijving en het bepalen van de duur ervan heeft de Accountantskamer mede rekening gehouden met het feit dat betrokkene bij herhaling niet heeft gereageerd op sommaties van de Raad om een (volstaand) verbeterplan en de overige gevraagde stukken aan de Raad te doen toekomen en eerst enkele weken voor de zitting van de Accountantskamer een waarnemingsovereenkomst en de polis van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan de Accountantskamer heeft overgelegd. Daarnaast heeft de Accountantskamer in aanmerking genomen dat betrokkene weliswaar enige wijzigingen in zijn praktijk heeft doorgevoerd, echter zich, gezien de onevenredig hoge kosten die verdere verbeteringen voor zijn kleine kantoor met thans één cliënt met zich mee zullen brengen, nadrukkelijk wenst te beraden of hij zijn praktijk wel wenst voort te zetten. Indien betrokkene zich na afloop van de ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Wtra aan de doorhaling verbonden termijn opnieuw zal willen doen inschrijven, zal hij daartoe een aanvraag moeten indienen. Bij de beslissing op die aanvraag zal onder meer aan de orde kunnen komen of betrokkene inmiddels een verbeterplan heeft opgesteld en verbeteringen in zijn praktijk heeft doorgevoerd.

4.8 Zodra deze uitspraak onherroepelijk geworden is en de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd dienen de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, ervoor zorg te dragen dat de opgelegde maatregel in het register wordt opgenomen, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

4.9 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

1.      verklaart de klacht gegrond;

2.      legt ter zake de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 1, onder j. Wtra . Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

3.      bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op twee maanden;

4.      verstaat dat de AFM, de voorzitter van het NIVRA dan wel de voorzitter van de NOvAA na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging van de voorzitter van de Accountantskamer zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in het register, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mrs. W.F. Boele en E.F. Smeele (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager dan wel betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.