ECLI:NL:TACAKN:2013:74 Accountantskamer Zwolle 13/1147 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:74
Datum uitspraak: 20-12-2013
Datum publicatie: 20-12-2013
Zaaknummer(s): 13/1147 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene sluit overeenkomst tot het verrichten van allerlei administratieve werkzaamheden voor een vennootschap. Om onduidelijk gebleven redenen staakt betrokkene de overeengekomen werkzaamheden en reageert hij niet dan wel nauwelijks op verzoeken, ook niet na een inventie door de klachtencommissie van NIVRA/NOvAA. Dit nalaten strijdt met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag; de vaag gehouden persoonlijke omstandigheden disculperen niet. Overige klachtonderdelen zijn ongegrond. Volgt de maatregel van waarschuwing en een aanbeveling aan (Raad voor Toezicht van) de Nba om een (incidenten)onderzoek in te stellen naar (de praktijk van) betrokkene.

ACCOUNTANTSKAMER

 

 

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/1147 Wtra AK van 20 december 2013 van

X B.V.

vertegenwoordigd door X1,

K L A A G S T E R ,

raadsman: P.O. Minczeles CB,

t e g e n

drs. Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 6 juni 2013 ingekomen klaagschrift van 5 juni 2013 met bijlagen;

-    de op 1 juli 2013 ingekomen aanvulling op het klaagschrift met bijlagen;

-       de op 10 september 2013 ontvangen brief van betrokkene van 5 september 2013;

-       de e-mail van betrokkene van 25 november 2013.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 25 november 2013 waar zijn verschenen: namens klaagster P.O. Minczeles CB (hierna: Minczeles), belastingadviseur te Gorinchem. Betrokkene is, met voorafgaande kennisgeving daarvan, niet verschenen.

1.3 Het in voormeld e-mailbericht van betrokkene vervatte verzoek tot aanhouding van de behandeling van de klacht ter zitting is door de Accountantskamer afgewezen, gelet op het tijdstip van het verzoek, het gebrek aan onderbouwing daarvoor en de eerdere verzoeken van betrokkene tot uitstel.  

1.4 Klaagster heeft op genoemde zitting haar standpunten doen toelichten en doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene heeft op 6 april 2011 een voorstel voor de levering van accountantsdiensten gedaan aan klaagster, welke onderneming kort daarvoor was opgericht. X2 is haar directeur en zijn zoon X1 is in dienstbetrekking voor klaagster werkzaam geworden. In dat voorstel is opgenomen dat alle opdrachten worden uitgevoerd in overeenstemming met de algemene voorwaarden voor de dienstverlening van B.V.1, gevestigd te [plaats]. Met dit voorstel is klaagster op 1 augustus 2011 akkoord gegaan. Tot circa mei 2012 heeft betrokkene administratieve en fiscale zaken voor klaagster verzorgd.

2.2 Bij brief van 26 oktober 2012 aan betrokkene heeft Minczeles betrokkene verzocht contact met hem op te nemen in een kwestie verband houdende met klaagster.

2.3 Bij brief van 12 november 2012 heeft Minczeles betrokkene medegedeeld:

‘Mijn brief van 26 oktober 2012 heeft u beantwoord noch enige reactie gegeven.

Namens [klaagster] verzoek ik u alle documenten onder uw beheer, alsmede administratieve en boekhoudkundige bescheiden, betreffende X B.V. te [plaats] mijn kantoor te doen toekomen. Indien u daarvoor kosten moet maken kunt u deze mijn kantoor in rekening brengen.

Een gelijksoortige brief zend ik naar    B.V.1 te [plaats].’

2.4 Bij brief met dagtekening 14 november 2012 heeft klaagster van de belastingdienst een mededeling ontvangen inzake de loonheffing over het tijdvak augustus 2012 als gevolg van een vermindering van de aanslag. Bij brief van 8 november 2012 heeft Minczeles bezwaar bij de belastingdienst ingediend tegen die vermindering omdat inmiddels een (nihil-)aangifte was ingediend.

2.5 Bij brief van 21 november 2012 heeft Minczeles betrokkene medegedeeld:

‘Mijn brieven negeert u.

[Klaagster] heeft mij opdracht gegeven alle rechtsmaatregelen tegen u te nemen om de stukken die aan u zijn overlegd terug te ontvangen. Voorts stelt [klaagster] u aansprakelijk voor alle schade en nog te lijden schade, waaronder begrepen eventuele belastingschade en boetes, ontstaan door uw gebrek aan medewerking. Bovendien zal ik namens [klaagster] een klacht neerleggen bij de Klachtencommissie NIVRA-NOvAA.’

2.6 De klachtencommissie NIVRA-NOvAA (hierna: klachtencommissie) heeft een klacht van de raadsman van klaagster ontvangen op 4 december 2012 en heeft betrokkene bij brief van 19 december 2012 verzocht om daar uiterlijk 16 januari 2013 op te reageren. Omdat geen reactie was binnengekomen, is betrokkene bij brief van 18 januari 2013 een termijn tot 25 januari 2013 gegeven.

2.7 Bij brief van 24 januari 2013 antwoordt betrokkene de klachtencommissie onder meer als volgt:

‘Vandaag heb ik een hoeveelheid achterstallige correspondentie geopend waaronder uw brieven betreffende bovengenoemde klacht. Vanwege persoonlijke omstandigheden ben ik langdurig niet in staat geweest van correspondentie kennis te nemen en te behandelen. Pas vandaag neem ik kennis van diverse brieven (w.o. uw brief van 18 januari). Tot mijn grote schrik is sprake van een openstaand verzoek van de heer Minczeles.

Het spijt mij dat dit tot een klacht heeft geleid. Ik zal z.s.m. aan de heer Minczeles antwoorden.’

2.8 Bij brief van 25 januari 2013 heeft betrokkene aan Minczeles geschreven:

‘Van uw verzoek tot informatie nam ik vorige week kennis als gevolg van een door u ingediende klacht bij de klachtencommissie NBA.

Bijgaand zend ik u de informatie die reeds enige tijd klaar lag om door de heer X1 van [klaagster] te worden afgehaald. Sinds medio 2012 heb ik geen contact meer met hen gehad. (…)

Door persoonlijke omstandigheden heb ik uw verzoek niet eerder gezien.’

Minczeles heeft de klachtencommissie hierop per e-mail van 5 februari 2013 laten weten dat betrokkene nog niet naar tevredenheid aan zijn klacht is tegemoet gekomen.

2.9 Bij brief van 8 februari 2013 heeft Minczeles nog een aantal stukken bij betrokkene opgevraagd en hem erop gewezen dat een volledige overdracht van stukken diende plaats te vinden. Bij brief van 18 februari 2013 heeft betrokkene hem een zestal aanvullende documenten toegezonden. In die brief staat voorts:

‘Mocht u nog andere informatie wensen dan ben ik u daartoe, voor zover dat binnen mijn vermogen ligt, graag van dienst. Laat u mij in dat geval weten om welke nadere informatie het gaat.

Ik wijs u erop dat mijn betrokkenheid bij de onderneming beperkt is geweest tot medio 2012 en tevens dat er voor de verrichte inspanningen (waaronder uitvoerige assistentie voor het zoeken van initieel personeel en andere besprekingen) tot dusverre geen vergoedingen zijn gedaan.’

Een afschrift van deze brief heeft betrokkene op 18 februari 2013 aan de klachtencommissie gezonden.

2.10 Bij brief van 26 februari 2012 [te lezen als: 2013] heeft de klachtencommissie onder meer het volgende aan betrokkene geschreven:

‘Hierbij bevestigen wij (…) uw schrijven van 18 februari 2013.

In uw brief leest de klachtencommissie dat u door persoonlijke omstandigheden niet eerder op contactverzoeken van [klaagster] dan wel de heer P.O. Minczeles CB heeft gereageerd en hiervoor uw excuses aanbiedt.

Voorts maakt de klachtencommissie uit uw brief op dat u alle stukken van [klaagster] die u nog onder u had aan de heer Minczeles heeft doen toekomen, en daarbij heeft vermeld dat indien [klaagster] en/of de heer Minczeles nadere informatie wenst zij contact met u kunnen opnemen.

Gelet op het feit dat u hiermee tegemoet bent gekomen aan de tegen u ingediende klacht, en erop vertrouwende dat u uw toezegging nakomt om voor door (…) gewenst contact beschikbaar te zijn komt de klacht te vervallen.’

2.11 Bij brieven van 26 en 27 februari 2013 en 6 en 7 maart 2013 heeft Minczeles nader met de klachtencommissie gecorrespondeerd over het bij de klachtencommissie ingediende klaagschrift van klaagster, zulks zonder effect.

2.12 Per e-mail van 22 maart 2013 heeft Minczeles de belastingdienst voor informatie inzake de (loon-)administratie en fiscale aangiften van klaagster verwezen naar betrokkene omdat nog geen overdracht van de administratieve en fiscale zaken had plaatsgevonden.  

2.13 Bij brief van 21 juni 2013 heeft Minczeles betrokkene laten weten dat bij klaagster een boekenonderzoek zou gaan plaatsvinden, met name gericht op privé gebruik auto. In die brief staat ook:

‘De documenten die u mij eerder hebt toegezonden is geen adequate loonadministratie, laat staan dat die de toets van de controle kan doorstaan. Indien er (belasting-) schade voor cliënte uit genoemd onderzoek ontstaat, stel ik u voor alsdan aansprakelijk.’

Betrokkene heeft niet op deze brief gereageerd.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de verwijten dat:

a. betrokkene de verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst met klaagster niet is nagekomen;

b. betrokkene zijn zorgplicht heeft geschonden door de administratieve afhandeling van de remigratie van de heren X1 en 2 naar [land] niet te begeleiden;

c. betrokkene klaagster reputatieschade heeft berokkend en

d. betrokkene op verzoeken om informatie van klaagster niet reageert.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen respectievelijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle registeraccountants geldende) deel A en het (voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Klaagster heeft in haar aanvullende klaagschrift met betrekking tot klachtonderdeel a. opgesomd en toegelicht welke verplichtingen betrokkene uit de tussen hen gesloten overeenkomst niet is nagekomen. Dit is door betrokkene niet betwist. Voor zover klaagster betrokkene in onderdeel d. heeft verweten dat hij niet op verzoeken om informatie van klaagster heeft gereageerd, is dit eveneens niet door betrokkene betwist, zij het dat hij als reden daarvoor persoonlijke omstandigheden heeft opgegeven, die hem naar het oordeel van de Accountantskamer zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet disculperen. Dit verwijt vindt overigens genoegzaam steun in de stukken van het geding, waaruit blijkt dat betrokkene niet dan wel pas na herhaalde aanmaning reageert op de brieven van klaagster en van de klachtencommissie. Verdere bevestiging daarvoor kan worden gevonden in het uitblijven van verweer en het niet verschijnen ter zitting en het zich beperken tot het herhaald verzoeken tot uitstel van een en ander.  

4.4.1 Op grond van het in de VGC neergelegde fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. (en nader omschreven in hoofdstuk A-130 van de VGC) , dient betrokkene bij het verlenen van zijn professionele dienst zorgvuldig en in overeenstemming te handelen met de van toepassing zijnde vaktechnische en overige beroepsvoorschriften. 

4.4.2 Gelet op artikel A-130.4 VGC omvat zorgvuldigheid de verantwoordelijkheid van de registeraccountant op te treden in overeenstemming met de eisen die gelden voor de uitvoering van een opdracht, te weten toewijding, voldoende diepgang en tijdige uitvoering. Door de verplichtingen die voortvloeien uit de met klaagster gesloten overeenkomst niet na te komen, heeft betrokkene in strijd met dit beginsel gehandeld.

4.4.3 Genoemd beginsel brengt naar het oordeel van de Accountantskamer voorts mee dat van de accountant mag worden verwacht dat hij helder en tijdig communiceert met zijn cliënt over de voor deze uit te voeren werkzaamheden en over verzoeken die nadien door of namens die cliënt aan de accountant worden gedaan met betrekking tot die werkzaamheden of meer in het algemeen met betrekking tot hun wederzijdse relatie en de beëindiging daarvan. Dat heeft betrokkene, zoals hierboven is vastgesteld, - bij herhaling - niet gedaan waardoor hij in strijd met genoemd beginsel heeft gehandeld. Daarnaast bracht de op betrokkene rustende zorgplicht dienaangaande naar het oordeel van de Accountantskamer evenzeer mee dat hij ervoor had dienen te zorgen dat bij zijn ontstentenis een waarnemer of gemachtigde zijn taken op zich zou nemen zodat klaagster over de informatie die zij wenste of over de wijze van het verkrijgen daarvan niet in het duister had hoeven tasten.

4.4.4 Gelet op voorgaande heeft betrokkene gehandeld in strijd met zowel het bepaalde krachtens de Wet RA respectievelijk Wab als met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep en zijn klachtonderdelen a. en d. gegrond.

4.5 Klaagster heeft haar verwijt in klachtonderdeel b. niet voldoende onderbouwd om de verweten handelwijze van betrokkene aannemelijk te achten. Zo is niet uit de opdrachtbevestiging af te leiden dat betrokkene het zich tot zijn taak had te rekenen de remigratie van vader en zoon X1 en 2 van klaagster naar [land] administratief te begeleiden, nog daargelaten dat niet gebleken is dat betrokkene van die remigratie op de hoogte was. Het verwijt in klachtonderdeel c. is zo algemeen verwoord dat niet duidelijk is waarop klaagster daarmee doelt. Voor zover dat betrekking heeft op de correspondentie die door Minczeles betreffende klaagster is gevoerd met de belastingdienst, het CJIB of anderen, heeft klaagster niet onderbouwd dat en welke reputatieschade dat door toedoen van betrokkene heeft opgeleverd. Deze klachtonderdelen zijn dan ook ongegrond. 

4.6 Op grond van artikel 2 van de Wtra kan de Accountantskamer bij het gegrond verklaren van een klacht een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en is meegewogen dat betrokkene niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is geweest. Gelet op het vorenstaande acht de Accountantskamer de oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.7 Daarbij komt het volgende. De Accountantskamer geeft (de Raad voor Toezicht van) de Nba uitdrukkelijk in overweging een (incidenten)onderzoek in te stellen naar (de praktijk van) betrokkene, nu onduidelijk is gebleven binnen welk organisatorisch kader  betrokkene zijn accountantswerkzaamheden (voor klaagster heeft) verricht, betrokkene zich kennelijk al langere tijd niet in staat lijkt te zijn zijn taken als accountant vanwege (niet toegelichte) persoonlijke omstandigheden overeenkomstig de voor hem geldende normen te verrichten en hij kennelijk niet voorziet in waarneming dan wel zorg draagt voor een gemachtigde die van de aan hem als accountant gerichte correspondentie kennis neemt en voor een adequate afhandeling zorg draagt.

4.8  Gezien het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor vermeld;

·        legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;

·        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de  voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i. van de Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·        verstaat dat - overeenkomstig het bepaalde in artikel 23, derde lid, Wtra - het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) door betrokkene aan klaagster wordt vergoed;

·        geeft (de Raad voor Toezicht van) de Nba in overweging een (incidenten)onderzoek in te stellen naar betrokkene als hiervoor in overweging 4.7 weergegeven.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. E.A. Maan (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.