ECLI:NL:TACAKN:2013:70 Accountantskamer Zwolle 13/1223 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:70
Datum uitspraak: 09-12-2013
Datum publicatie: 09-12-2013
Zaaknummer(s): 13/1223 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Medewerkers kantoor betrokkene hebben op verzoek cliënt geldleningsovereenkomst tussen klaagster enerzijds en dochter directeur/eigenaar klaagster en haar toenmalige partner anderzijds opgesteld. Volgens klaagster en haar directeur/eigenaar (klager) bevat de overeenkomst een tweetal fouten. Voor zover is beoogd daarover te klagen is de klacht niet ontvankelijk vanwege tijdsverloop.   De klacht dat betrokkene (één van de eigenaren van het kantoor) weigert verantwoordelijkheid te nemen voor de hiervoor bedoelde fouten faalt want er doet zich geen bijzondere omstandigheid voor die maakt dat het door betrokkene ingenomen civielrechtelijke standpunt over die fouten tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klacht dat het bekend maken van stukken (eerdere geldleningsovereenkomsten met een vergelijkbaar geredigeerde bepaling) aan de verzekeraar van het kantoor van betrokkene en aan de advocaat van klaagster in een civiele procedure levert geen schending op van de op betrokkene rustende geheimhoudingsplicht.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/1223 Wtra AK van 9 december 2013 van

1) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X HOLDING B.V. ,

en

2) X ,

gevestigd respectievelijk wonende te [plaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. H.Th. König-Vos.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 27 mei 2013 ingekomen klaagschrift, gedateerd 23 mei 2013, met bijlagen;

-        de op 11 juni 2013 ingekomen brief van klagers van 10 juni 2013, met als bijlage een andere brief van klagers van 10 juni 2013, inhoudende een aanpassing van en/of aanvulling op het klaagschrift;

-        het op 17 juli 2013 ingekomen verweerschrift van 16 juli 2013, met bijlagen;

-        de op 5 november 2013 ingekomen brief van 4 november 2013 van de raadsvrouw van betrokkene, met als bijlage een completering van productie D bij het verweerschrift.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 18 november 2013, waar zijn verschenen - aan de zijde van klagers - klager sub 2) in persoon, mede als vertegenwoordiger van klaagster sub 1) en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van mevrouw mr. C.W. Gijsbers, advocaat te ’s-Gravenhage, die haar kantoorgenote mr. H.Th. König-Vos verving.

1.3 Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht onderscheidenlijk doen toelichten (de raadsvrouw van betrokkene aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1. Betrokkene is als openbaar accountant-administratieconsulent werkzaam bij A Accountants & Adviseurs [plaats] B.V. te [plaats] (hierna: A). Hij is ook een van de eigenaren van het kantoor.

2.2. Klager sub 2) is directeur van klaagster sub 1), welke vennootschap op haar beurt directeur grootaandeelhouder is van X Verzekeringen B.V. te [plaats]. Klaagster sub 1) houdt zich bezig met het oprichten en verwerven van, alsmede het deelnemen in, het samenwerken met, het besturen van en het (doen) financieren van andere ondernemingen, in welke rechtsvorm ook.

2.3. Klaagster sub 1) was tot 2012 cliënt bij A. Zij was daar als relatie aangebracht door een van de werknemers van A, de heer B AA (hierna: B), die thans niet meer bij A werkt, maar destijds daar ook de accountbeheerder van klaagster sub 1) was.

2.4 In het kader van de haar verstrekte opdracht verzorgde A onder meer de financiële administratie voor klaagster sub 1). Ook stelde A de jaarrekening samen en verzorgde zij de aangiften inkomsten- en vennootschapsbelasting. Tussen partijen was voorts overeengekomen dat A voor klaagster sub 1) in voorkomende gevallen ook andere werkzaamheden zou verrichten.

2.5 In 2009 heeft klaagster sub 1) aan A fiscaal advies gevraagd. Klaagster sub 1), althans klager sub 2), wilde advies hebben over de wijze waarop klaagster sub 1) het beste gelden ter beschikking zou kunnen stellen aan mevrouw C (een dochter van klager sub 2)) en haar toenmalige partner, de heer D (hierna: D). Klager sub 2) wilde C en D met een bedrag van € 60.000,-- financieel tegemoet komen in verband met de aankoop en inrichting door hen beiden van een gezamenlijke nieuwbouwwoning. Door B is eerst met klager sub 2) besproken de mogelijkheid om dat bedrag te schenken. In verband met de fiscale consequenties daarvan is uiteindelijk niet gekozen voor een schenking, maar heeft B geadviseerd C en D een financiering te verstrekken in de vorm van een geldlening. Daarbij raadde B aan de tussen partijen gemaakte afspraken vast te leggen in een geldleningsovereenkomst, zodat C en D de door hen te betalen rente als aftrekpost zouden kunnen opvoeren in hun aangiften voor de inkomstenbelasting.

2.6 Vervolgens heeft een van de fiscaal juristen van A, de heer E (hierna: E) een concept geldleningsovereenkomst gemaakt, welk concept door B met klager sub 2) is besproken. Daarna is een overeenkomst tot geldlening aangegaan, waarvan de tekst luidde:

“OVEREENKOMST VAN GELDLENING

De ondergetekenden:

1. X Holding B.V., statutair gezeteld te [plaats], feitelijk gevestigd aan [straat], [postcode] te [plaats], ten deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar directeur de heer X, hierna te noemen: schuldeiser;

en

2. Mevrouw C, geboren op 4 januari 1987 wonende aan [straat] te [plaats], hierna te noemen schuldenaar 1.,

3. De heer D, geboren op 19 juni 1980, wonende aan [straat] te [plaats], hierna te noemen schuldenaar 2,

hierna gezamenlijk te noemen: schuldenaars.

In aanmerking nemende dat:

·        schuldenaars ter zake van de financiering van een (eigen) woning zoals bedoeld in artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001, gelegen aan [straat] te [plaats], van schuldeiser een bedrag van € 60.000 wensen te lenen;

·        schuldeiser bereid is het bedrag van in totaal € 60.000 aan schuldenaars in de vorm van een geldlening te verstrekken;

·        schuldeiser en schuldenaars dientengevolge bij elkaar te rade zijn gegaan omtrent de bepalingen waardoor deze leningsovereenkomst zal worden beheerst en verklaren aldus het volgende te zijn overeengekomen.

Artikel 1

1. De schuldeiser verklaart per 1 januari 2010 van de schuldenaars 1 en 2 te vorderen te hebben wegens ter leen verstrekte gelden, gelijk de schuldenaars verklaren aan schuldeiser schuldig te zijn wegens ter leen ontvangen gelden bedragen ter grootte van € 60.000.

2. Schuldeiser verplicht zich voormeld totaal bedrag van € 60.000 in bouwdepot te zetten.

Artikel 2

1. Over de hoofdsom en eventuele achterstallige rente zal door de schuldenaars een rente verschuldigd zijn van 5,00% per jaar. De schuldenaars en de schuldeiser zijn overeengekomen dat deze rente in maandelijkse termijnen zal worden voldaan door middel van een overschrijving op de bankrekening van de schuldeiser. Bovenstaande leidt tot een jaarlijkse rente verplichting Voor de schuldenaars van € 3.000.

2. Het rentepercentage, genoemd in lid 1, zal gelden voor de periode vanaf ingangsdatum van de geldlening tot en met 1 januari 2020. Na afloop van deze termijn zal het rentepercentage opnieuw worden vastgesteld op basis van de dan geldende marktrente.

3. De lening heeft een looptijd van 30 jaar en eindigt derhalve op 1 januari 2040.

Artikel 3

De schuldenaars zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van alle verplichtingen voor hen uit deze overeenkomst of uit de wet voortvloeiende ten aanzien van het door henzelf geleende bedrag, De verschuldigde hoofdsom of een eventueel resterend gedeelte daarvan zal per schuldenaar met de lopende rente terstond opeisbaar zijn, zonder dat daartoe een aanmaning noodzakelijk zalzijn in de navolgende gevallen:

·        bij niet tijdige voldoening der rente of overeengekomen aflossing op de verschijndagen;

·        bij faillissement van een schuldenaar;

·        bij het aanvragen door of het verlenen aan een schuldenaar van surséance van betaling;

·        bij het verzoek van een schuldenaar om toepassing van een schuldsaneringsregeling uit te spreken;

·        indien een schuldenaar onder curatele of onder bewind zal worden gesteld;

·        indien een schuldenaar komt te overlijden;

·        wanneer het vermogen van een schuldenaar of bestanddelen daarvan door derden geheel of gedeeltelijk in beslag mochten worden genomen;

·        bij niet nakoming of overtreding door een schuldenaar van enige bepaling dezer overeenkomst of van door de wet aan hem opgelegde verplichtingen.

Artikel 4

1. Schuldeiser en schuldenaars zijn overeengekomen dat schuldenaars gedurende de looptijd van de lening geen aflossingsverplichting hebben. Schuldenaars kunnen echter gedurende de looptijd te allen tijde de geldlening boetevrij aflossen.

2. Schuldeiser en schuldenaars zijn overeengekomen dat schuldenaars de hoofdsom op de einddatum hebben afgelost.

Artikel 5

Tot meerdere zekerheid van terugbetaling van de ter leen ontvangen gelden of het restant daarvan, alsmede ter voldoening van de rente, verbinden de schuldenaars zich onherroepelijk tot het volgende, welke verbintenis de schuldeiser aanneemt.

1.      Zolang de schuldenaars de hoofdsom met rente en eventuele kosten niet aan schuldeiser volledig hebben afgelost en betaald, het pand aan [straat], te [plaats], welke wordt gefinancierd door middel van de onderhavige geldlening, zonder schriftelijke toestemming van de schuldeiser geheel nog ten dele te zullen verkopen, in huurkoop te geven, te ruilen, te schenken of op andere wijze te vervreemden (waaronder begrepen zich verbinden tot vervreemding, te verhuren, verder met hypotheek of andere zakelijk rechten te bezwaren).

2.      Om op eerste vordering van de schuldeiser onder de gebruikelijke voorwaarden te zijnen behoeve hypotheek te vestigen op de hiervoor onder 1 bedoelde onroerende zaak, zulks tot zekerheid voor de voldoening van al hetgeen de schuldeiser van de schuldenaars te vorderen mocht hebben zulks tot het bedrag van genoemde hoofdsom of het resterende bedrag daarvan.

3.      Het onder 1 en 2 bepaalde geldt behoudens schriftelijke toestemming van de schuldeiser.

4.      Bovengemelde verbintenis zal vervallen indien en zodra ten genoegen van de schuldeiser op zijn vordering, of vrijwillig, voldoende hypothecaire zekerheid is gesteld.

Artikel 6

Alle kosten waartoe deze geldlening aanleiding geeft of in de toekomst aanleiding zal geven, daaronder begrepen die welke de schuldeiser in redelijkheid nodig zal oordelen te maken tot behoud en ter uitoefening van zijn rechten, komen ten laste van de schuldeiser. De schuldenaars verklaren te dezer akte, ook voor daden van gerechtelijke tenuitvoerlegging, onveranderlijk woonplaats te kiezen ten huize van de schuldeiser.

Artikel 7

Alle geschillen betrekking hebbende op deze overeenkomst zullen worden beslecht door de daartoe bevoegde rechter.

Op deze overeenkomst is het Nederlandse recht van toepassing.

Aldus overeengekomen en in drievoud opgemaakt en ondertekend te [plaats] op 09-12-2009

Schuldeiser                                                                                   Schuldenaars

(handtekening)                                                                            (handtekening)                               

X Verzekeringen B.V.                                                  Mevrouw C

Namens deze:                                                                               (handtekening)

X Holding B.V.                                                              De heer D

Namens deze:

De heer X”

2.7 Op 8 april 2010 hebben C en D hun woning opgeleverd gekregen. Op 1 september 2010 is de affectieve relatie tussen beiden geëindigd. Per brief van 5 oktober 2010 heeft D de samenlevingsovereenkomst opgezegd. De aangekochte woning is aan C toebedeeld. D heeft geen vergoeding ontvangen voor afgifte van zijn aandeel in de woning aan C.

2.8 Per brief van 26 oktober 2010 heeft klaagster sub 1) de geldleningsovereenkomst aan D opgezegd en het geleende bedrag, vermeerderd met de rente, integraal bij hem opgeëist. Na aanmaning en sommatie heeft klaagster sub 1) vervolgens eind december 2010 ten laste van D conservatoir derdenbeslag gelegd onder diens werkgever.

2.9 Na die beslaglegging is tussen klaagster sub 1) en D een kort geding gevoerd. Vervolgens is klaagster sub 1) bij de toenmalige rechtbank [plaats] (hierna: de rechtbank) een bodemprocedure tegen D begonnen over - onder meer - de vraag of klaagster sub 1) op grond van de geldleningsovereenkomst het aan C en D geleende bedrag van D kon opeisen en zo ja, welk bedrag D aan hoofdsom, rente en kosten aan klaagster sub 1) dan verschuldigd zou zijn. De rechtbank heeft tussenvonnissen gewezen op 25 mei 2011, 30 november 2011 en 18 juli 2012. Bij eindvonnis van 7 november 2012 heeft de rechtbank -kort gezegd- de vordering van klaagster sub 1) afgewezen.

2.10 Per brief van 12 september 2012 heeft klaagster sub 1) A aansprakelijk gesteld voor door haar geleden en nog te lijden schade in verband met het voorgaande. De ontvangst van deze brief is per brief van 1 oktober 2012 door betrokkene bevestigd, met daarbij de mededeling dat de brief inmiddels was doorgestuurd naar de beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de klacht ligt de stelling van klagers dat medewerkers van A in artikel 6 van de hiervoor onder 2.6 weergegeven overeenkomst abusievelijk hebben vermeld dat de daar bedoelde kosten voor rekening van de schuldeiser komen, in plaats van voor rekening van de schuldenaars en voorts, dat zij ten onrechte in die overeenkomst geen clausule hebben opgenomen inzake de opeisbaarheid van de volledige lening bij het verbreken van de relatie tussen C en D.

3.2 De klacht luidt dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 van de Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) en bestaat, naar de Accountantskamer begrijpt uit de brief van klagers van 10 juni 2013, inhoudende een aanpassing van en/of aanvulling op het klaagschrift en naar betrokkene - blijkens diens verweerschrift - ook heeft begrepen, uit twee onderdelen, te weten:

I.       betrokkene wenst geen verantwoordelijkheid te nemen voor fouten die door (werknemers van) zijn kantoor zijn gemaakt en

II.     betrokkene heeft zonder toestemming en medeweten van klagers vertrouwelijke stukken doorgegeven aan derden, te weten: Nationale Nederlanden Verzekeringen en mr. F.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1 Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd. Deze termijn vangt aan op het moment waarop bij een klager objectief gezien, gelet op de voor hem/haar beschikbare informatie, reeds zoveel duidelijkheid kan bestaan omtrent het verweten handelen of nalaten van de betrokkene op het aan de orde zijnde punt, dat die klager geacht moet worden van het handelen of nalaten van de betrokkene voldoende op de hoogte te zijn om daarover de klacht jegens de betrokkene te kunnen formuleren [1] .

4.2.2 Indien en voor zover klagers hebben bedoeld dat onder hun klacht mede moet worden begrepen hun hiervoor onder 3.2 vermelde stelling inzake door medewerkers van A begane verzuimen, overweegt de Accountantskamer dat de hiervoor onder 4.2.1 bedoelde termijn van drie jaren aan het in behandeling nemen daarvan in de weg staat. Immers het moment waarop bij klagers objectief gezien, gelet op de voor hen beschikbare informatie, reeds zoveel duidelijkheid kon bestaan omtrent dat handelen of nalaten, dat zij geacht moeten worden van dat handelen of nalaten voldoende op de hoogte te zijn geweest om daarover een klacht te kunnen formuleren, moet worden bepaald op 9 december 2009 of kort daarvoor, toen de overeenkomst door klager sub 2) (mede) werd ondertekend respectievelijk het concept ervan met klager sub 2) is doorgenomen. Het onderhavige klaagschrift is op 27 mei 2013 ingediend en aldus meer dan drie jaren na 9 december 2009, zodat dit onderdeel van de klacht, indien het al als zodanig moet worden aangemerkt, niet-ontvankelijk is.

4.3 Met betrekking tot de klachtonderdelen als hiervoor onder 3.2 vermeld heeft het volgende te gelden.

4.4 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, had plaats na 17 januari 2007 en moet daarom worden getoetst aan de sinds die datum vigerende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants-administratieconsulenten geldende) deel A en het (voor openbaar accountants-administratieconsulenten geldende) deel B1.

4.5 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6.1 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in klachtonderdeel I. wordt verweten, te weten dat hij geen verantwoordelijkheid wenst te nemen voor fouten die door (werknemers van) zijn kantoor zijn gemaakt, is door klagers aangevoerd dat betrokkene niet wenst toe te geven a) dat medewerkers van zijn kantoor in artikel 6 van de hiervoor onder 2. weergegeven overeenkomst abusievelijk hebben geschreven dat de daar bedoelde kosten ten laste van de schuldeiser in plaats van de schuldenaar komen en b) dat die medewerkers voorts hebben verzuimd in die overeenkomst een clausule op te nemen inzake de opeisbaarheid van de volledige lening bij het verbreken van de relatie tussen C en D.

4.6.2 Namens betrokkene is tegen dit klachtonderdeel - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende ingebracht.

“(…)”Anders dan klaagster stelt, is door haar nooit met B besproken, dan wel afgesproken, dat een dergelijke clausule in de geldleningsovereenkomst zou moeten worden opgenomen. Het is aan klaagster nader te bewijzen dat en waarom een dergelijke clausule in de geldleningsovereenkomst had moeten worden opgenomen, dan wel dat met B zou zijn afgesproken dat de clausule in de overeenkomst zou worden opgenomen.

Voorafgaande aan de ondertekening heeft B de overeenkomst in concept aan X Holding B.V. toegestuurd. Mocht klaagster kunnen bewijzen dat door haar met B is be-, dan wel afgesproken dat bedoelde clausule in de overeenkomst moest worden opgenomen, dan had het op de weg van klaagster gelegen B er op te wijzen dat de clausule in de overeenkomst ontbrak en dat deze alsnog aan het contract diende te worden toegevoegd. Door dit niet te doen, althans de overeenkomst zonder clausule te tekenen, treft klaagster in ieder geval eigen schuld.(…)

Anders dan klaagster stelt, is bij het opstellen van de overeenkomst geen fout gemaakt en is het niet zo dat waar in artikel 6 'schuldeiser' staat, 'schuldenaars' had moeten staan. Artikel 6 van de overeenkomst is door X Holding B.V. bewust zo geredigeerd. Zoals net al is opgemerkt, gaat hier om een geldlening in familieverband. De overweging om de kosten waartoe de geldlening aanleiding geeft of zal geven, bewust bij X Holding B.V. te leggen, is daarin gelegen dat mocht - om wat voor reden dan ook - tussen schuldeiser en schuldenaars, dan wel tussen de schuldeiser, schuldenaar(s) en derden (zoals bijvoorbeeld de fiscus) een geschil ontstaan over of naar aanleiding van de overeenkomst, de kosten van zo'n geschil ten laste van de vennootschap (die de kosten wel zou kunnen dragen) zouden worden gebracht en niet dus door de bij de overeenkomst betrokken familieleden zouden hoeven te worden gedragen.

De tussen X Holding B.V. en C/D gesloten overeenkomst van geldlening staat ook niet op zichzelf. X Holding B.V. had eerder, te weten in 2006, respectievelijk 2008 ook al overeenkomsten van geldlening gesloten. Deze eerdere overeenkomsten waren gesloten met X zelf en zijn echtgenote G, alsmede met de heer H en X. (…) Uit de tekst van die overeenkomsten volgt dat overeenkomsten van eenzelfde strekking zijn en met eenzelfde doel zijn afgesloten als de geldleningsovereenkomst uit 2009. In beide eerdere overeenkomsten is in artikel 6 een bepaling opgenomen die precies gelijk is aan de bepaling in artikel 6 van de litigieuze overeenkomst.

In totaal heeft X Holding B.V. dus drie overeenkomsten van geldlening gesloten. Het betreffen alle drie overeenkomsten tussen X Holding B.V. en leden van de familie X. In alle drie de overeenkomsten worden de in artikel 6 bedoelde kosten ten laste van de schuldeiser gebracht. Het is dus niet heel plausibel dat, zoals X Holding B.V. stelt, in de geldlenings-overeenkomst met C en D een fout is gemaakt in die zin dat waar in artikel 6 "schuldeiser" staat, "schuldenaren" had moeten staan. Ook in het kader van de overeenkomst met C en D is er bewust voor gekozen de (eventuele) kosten bij X Holding B.V. neer te leggen. (…)

Als productie D is het vonnis overgelegd dat de Rechtbank [plaats] op 18 juli 2012 heeft gewezen tussen X Holding B.V. en D. Uit het vonnis volgt dat in het kader van de procedure tussen X Holding B.V. en D o.a. X als getuige is gehoord. In rechtsoverweging 2.8 van het vonnis merkt de rechtbank op dat X met betrekking tot artikel 6 van de overeenkomst zelf heeft verklaard dat de inhoud van de geldleningsovereenkomst duidelijk was en klopte. De inhoud van de overeenkomst kwam ook overeen met hetgeen partijen vooraf met elkaar hadden afgesproken, zo heeft X zelf verklaard. Voorts heeft de dochter van X tegenover de rechtbank verklaard dat de overeenkomst, voordat deze werd getekend, geheel door X is doorgelezen en hardop is doorgenomen.”

4.6.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel I. het volgende. Als een klachtonderdeel een civielrechtelijk geschil betreft, zoals in dit geval tussen klagers en (het kantoor van) betrokkene, is de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer van toepassing, inhoudende dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen - in of buiten rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden.

Een bijzondere omstandigheid als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor indien een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend - en dus te kwader trouw - blijkt te zijn en/of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

Van een dergelijke bijzondere omstandigheid is - mede gezien het hiervoor onder 4.6.2 weergegeven en met overgelegde stukken gestaafde verweer van betrokkene - naar het oordeel van de Accountantskamer in dit geval geen sprake, zodat klachtonderdeel I. ongegrond moet worden verklaard.

4.7.1 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in klachtonderdeel II. wordt verweten, te weten dat hij zonder toestemming en medeweten van klagers vertrouwelijke stukken heeft doorgegeven aan derden, te weten: Nationale Nederlanden Verzekeringen en mr. F, is door klagers aangevoerd dat de desbetreffende stukken niets te maken hebben met de fouten, die medewerkers van betrokkene in meergenoemde geldleningsovereenkomst hebben gemaakt.  

4.7.2 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift op dit klachtonderdeel - onder meer en zakelijk weergegeven - het volgende naar voren doen brengen.

“Het beginsel van geheimhouding is ook opgenomen in de door A gehanteerde Algemene Leverings- en betalingsvoorwaarden. Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 6, lid 1 en 2 van die algemene voorwaarden, waarin is bepaald: "1. Opdrachtnemer is, tenzij hij een wettelijke of beroepsplicht tot bekendmaking heeft, verplicht tot geheimhouding tegenover derden die niet bij de uitvoering van de overeenkomst zijn betrokken. Deze geheimhouding betreft alle informatie van vertrouwelijke aard die hem door opdrachtgever ter beschikking is gesteld en de

door verwerking daarvan verkregen resultaten. 2. Opdrachtnemer is niet gerechtigd de informatie die aan hem door opdrachtgever ter beschikking wordt gesteld aan te wenden tot een ander doel dan waarvoor zij werd verkregen. Hierop wordt echter een uitzondering gemaakt in het geval de opdrachtnemer voor zichzelf optreedt in een tucht-, civiele. of strafprocedure waarbij de stukken van belang kunnen zijn." . De (onderstreepte) uitzondering van lid 2 is hier van toepassing. Het klopt dat A stukken ter beschikking heeft gesteld aan haar beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar Nationale-Nederlanden, maar dat is gebeurd in het kader van de aansprakelijkstelling door klaagster. Zonder de beschikking te hebben over de stukken was het voor Nationale-Nederlanden niet mogelijk de aansprakelijkstelling van klaagster goed te kunnen beoordelen en beantwoorden. Gezien de uitzondering al bedoeld in artikel 6, lid 2 van de algemene voorwaarden, dan wel analoog aan het bepaalde in artikel 6, lid 2 van de voorwaarden, is geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht.

Voorts is het op zich juist dat (via Nationale-Nederlanden) kopieën van de eerder in 2006 en 2008 door X Holding B.V. gesloten geldleningsovereenkomsten aan mr. F zijn toegestuurd. Mr. F is de eigen advocaat van klaagster. Door Nationale-Nederlanden zijn namens haar verzekerde kopieën van de eerdere geldlenings-overeenkomsten aan mr. F toegestuurd, omdat hij namens X Holding B.V. ontkende dat vóór de overeenkomst uit 2009 al eerder door haar geldleningsovereenkomsten zouden zijn gesloten. Voorts werd door mr. F in twijfel getrokken dat ook in deze overeenkomsten zou zijn opgenomen dat in geval van dispuut de kosten voor rekening van schuldeiser zouden komen. Door kopieën van de geldleningsovereenkomsten aan mr. F toe te sturen, kon deze twijfel worden weggenomen. Voor zover mr. F al als 'derde' moet worden gezien, geldt ook hier (zo nodig naar analogie) de uitzondering van het bepaalde in artikel 6, lid 2 algemene voorwaarden. Nationale-Nederlanden heef mr. F de stukken toegestuurd in het kader van de aansprakelijkstelling door klaagster. Voorts merkt A Accountants & Adviseurs op dat (ook) mr. F zich als advocaat aan zijn geheimhoudingsplicht heeft te houden.

Met het overleggen van de stukken aan haar verzekeraar, alsmede aan mr. F, heeft A Accountants & Adviseurs het vertrouwelijke karakter van de informatie niet geschonden. Ook zijn de belangen van X Holding B.V. door het overleggen van de stukken niet geschaad, althans wordt door klaagster niet gesteld dat zij in haar belangen zou zijn geschaad. Overigens lijkt het maatschappelijk belang hier niet in het geding te zijn.

De geheimhoudingsplicht is een fundamenteel beginsel. De geheimhoudingsplicht kan de verdediging van een accountant echter ernstig inperken. In het kader van een gerechtelijke of klachtprocedure, of zoals in het geval van A Accountants & Adviseurs bij een aansprakelijkstelling en dreiging van een procedure, is het daarom noodzakelijk dat de mogelijkheid tot het verstrekken van relevante vertrouwelijke informatie wordt gecreëerd. Het bepaalde in artikel 6, lid 2 van de algemene voorwaarden van A Accountants & Adviseurs is daarmee geheel in lijn.”

4.7.3 Betrokkene heeft, met hetgeen hij in zijn verweerschrift naar voren heeft doen brengen, de aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggende feiten erkend, maar de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid ervan bestreden. De Accountantskamer is van oordeel dat het betrokkene met het oog op de aansprakelijkstelling door klaagster sub 1) vrij stond de stukken waarop klagers het oog hebben ter beschikking te stellen aan zijn verzekeraar. Door dat te doen heeft hij dan ook niet zijn  geheimhoudingsverplichting overtreden. Het toesturen van die stukken aan de advocaat van klagers kan niet gelden als bekenmaking aan  een derde. Dit klachtonderdeel moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de klacht deels (voorwaardelijk) niet-ontvankelijk en voorts in alle onderdelen ongegrond dient te worden verklaard, zodat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart het door klagers gestelde als weergegeven onder 3.1, voor zover het als klacht is bedoeld, niet-ontvankelijk;

·       verklaart de klacht voor al het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagerss, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021,

2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie D.M. de uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 18 oktober 2012 (AWB 10/428, ECLI:NL:CBB:2012:BY0958) en 23 augustus 2013 (AWB 11/624, ECLI:NL:CBB:2013:135).