ECLI:NL:TACAKN:2013:49 Accountantskamer Zwolle 13/466 en 739 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:49
Datum uitspraak: 11-10-2013
Datum publicatie: 14-10-2013
Zaaknummer(s): 13/466 en 739 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klachten over advisering en factuur daarvoor door accountant (tevens lid van de raad van bestuur van het accountantskantoor) aan (vennootschap van) familielid over emigratie van Nederland naar Frankrijk ongegrond verklaard. Geen strijd met fundamentele beginselen van geheimhouding, professioneel gedrag en integriteit.   

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van

11 oktober 2013 in de zaken met de nummers 13/466 en 13/739 Wtra AK

van

1) X RA ,

wonende te [adres] (land), en

2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

B.V.1 ,

gevestigd te [plaats]

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

raadsvrouw/gemachtigde: mr. drs. J.M.T. van Nistelrode.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaken gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          de op 4 maart 2013 onderscheidenlijk 9 april 2013 ingekomen klaagschriften van 25 februari 2013 respectievelijk 3 april 2013, elk met bijlagen;

-          de op 26 april 2013 onderscheidenlijk 1 mei 2013 ingekomen verweerschriften van 25 april 2013, elk met bijlagen;

-          de op 31 mei 2013 ingekomen brief van klagers van 28 mei 2013, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klachten behandeld ter openbare zitting van 28 juni 2013, waar aanwezig waren - aan de zijde van klagers - klager sub 1) X RA in persoon, mede namens klaagster sub 2) en vergezeld van zijn echtgenote, en ‑ aan de zijde van betrokkene - diens raadsvrouw/gemachtigde mw. mr. drs. J.M.T. van Nistelrode.

1.3 Partijen hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht of doen toelichten (elk aan de hand van aan de Accountantskamer overgelegde pleitaantekeningen) en geantwoord of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is openbaar accountant en als senior adviseur verbonden aan het kantoor Accountants & belastingadviseurs1 te [plaats] (hierna: Accountants1), waarvan hij tot 1 januari 2013 deel uitmaakte van de Raad van Bestuur.

2.2 Klager sub 1), die getrouwd is met een zuster van de echtgenote van betrokkene heeft met betrokkene - op een verjaardagsfeest van hun beider schoonvader - op 4 september 2010 gesproken over voor klagers te behalen belastingvoordeel bij een emigratie naar [land], al dan niet via [land]. Naar aanleiding van dat gesprek heeft klager sub 1) in (een bijlage bij) een e-mail van 4 oktober 2010 relevante gegevens naar betrokkene gezonden. De desbetreffende e-mail hield voorts onder meer nog in:  

“(…) Zou jij willen bekijken wat fiscaal het meest gunstig voor ons is? (…)

Natuurlijk mag je deze vraag ook voorleggen aan een van je medewerkers/specialisten. En ik vind het logisch dat je voor de gevraagde actie een factuur stuurt, deze graag richten aan B.V.1 (…)” .

2.3 Per brief van 13 december 2010 heeft betrokkene klaagster sub 2) een opdrachtbevestiging gestuurd, die door klager sub 1) namens klaagster sub 2) op 30 december 2010 voor akkoord is ondertekend. Deze brief die vergezeld ging van de Algemene Voorwaarden van Accountants1 (hierna: de Algemene Voorwaarden), hield onder meer in:

“Betreft: onze samenwerking

Geachte heer X,

Graag bevestigen wij dat wij de met u besproken opdracht aanvaarden onder de hierna genoemde voorwaarden.

De opdracht omvat de volgende werkzaamheden met ingang van het boekjaar 2010:

·         advisering op bedrijfseconomisch en fiscaal-juridisch gebied aanbieden.

(…) De adviseur van Accountants1 is een relatiemanager die op deze vakgebieden uitstekende vaktechnische kennis heeft om u van dienst te kunnen zijn en die het gehele speelveld kan overzien. Signaleert de relatiemanager zaken die specialistische kennis eisen, dan schakelt hij/zij een collega in.

Adviesfunctie

De adviseur die als relatiemanager functioneert, is verantwoordelijk voor alle aspecten van de relatie met u. In veel gevallen heeft u dan ook te maken met één aanspreekpunt.

Y, die als relatiemanager voor u optreedt, is registeraccountant en lid van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB).

(…)

Vergoeding en voorwaarden

De hoogte van onze declaraties is gebaseerd op onze tijdsbesteding. De gehanteerde tarieven zijn afhankelijk van de betrokken medewerkers en variëren met hun deskundigheid en ervaring van € 54 tot € 350 per uur, exclusief omzetbelasting, voor 2010. Het huidige tarief van Y bedraagt € 320 exclusief omzetbelasting. Jaarlijks worden de tarieven aangepast aan de prijs- en loonontwikkeling in Nederland.

De advieskosten worden apart gefactureerd op basis van de werkelijk gemaakte uren vermenigvuldigd met het betreffende tarief. De door ons verrichte werkzaamheden worden maandelijks in rekening gebracht op basis van de voortgang daarvan. De betalingstermijn bedraagt 30 dagen.

Naleving specifieke wet- en regelgeving

(…)

Algemene Voorwaarden

Zoals wij met u hebben besproken, zijn op al onze werkzaamheden onze Algemene Voorwaarden van toepassing (…).

2.4 In een advies, vervat in een brief van 11 februari 2011, heeft betrokkene klagers geïnformeerd omtrent de uitkomsten van zijn onderzoek naar aanleiding van de probleemstelling ”Op welke manier is het fiscaal voordeliger te emigreren van Nederland naar [land? Is dat van Nederland naar [land] en vervolgens van [land] naar [land], of van Nederland direct naar [land]?” en de daarbij gerezen vragen “Moeten er vermogensbestanddelen achterblijven in de holding, zoals pensioenvoorziening” en “Wat is de meest geschikte vestigingsplaats voor de vennootschappen?”.

2.5 Een e-mailbericht van 27 februari 2011 van klager aan betrokkene houdt als reactie van klager sub 1) op evenvermeld advies in:

(…)

Hallo Y,

Met enige vertraging reageer ik op je advies . Dat komt omdat ik wat tijd nodig had om je advies op me in te laten werken . Het advies sluit namelijk niet aan op mijn vraagstelling.

Op de verjaardag van A meldde jij me dat er een mogelijkheid was om de verplaatsing van de BV's te laten lopen via [land], hetgeen een belastingvoordeel zou opleveren, met name wat betreft de conserverende claim die de Nederlandse fiscus bij verplaatsing oplegt. Op basis van die melding en jouw aanbod om daar verder op in te gaan heb ik mijn vraag daarover bij je neergelegd, aangevuld met enkele andere vragen die rondom onze voorgenomen emigratie bij ons spelen.

Uit jouw advies blijkt, dat deze [land]-variant alleen nuttig is als wij 10 jaar in [land] gaan wonen . Dat we überhaupt niet in [land] gaan wonen, maar in [land] was bij jou bekend. Als je dat meteen erbij had gezegd had ik de vraag helemaal niet aan je gesteld!

Hoofdstuk 3 van je advies is daarmee op voorhand overbodig .

Opmerkingen bij hoofdstuk 4

Je schrijft in je advies op diverse plaatsen over "belaste handeling" dan wel " verboden handelingen", zonder daarbij aan te geven wat daaronder verstaan moet worden (in mijn situatie) dan wel waar ik dat kan vinden - zodat ik vooraf kan beoordelen of mijn geplande handelingen in deze zin "gevaarlijk" zijn.

In 4.1 en 4.2 (eerste keer) geef je aan dat "onder bepaalde voorwaarden deze vervreemdingswinst in [land] kan worden vrijgesteld .. . ", zonder verder aan te geven wat die voorwaarden zijn!

In 4.2 (eerste keer) geef je aan dat "dient te worden afgerekend over de vermogensbestanddelen ... in Nederland", met verderop "zolang geen verboden handelingen worden verricht zal deze aanslag niet worden ingevorderd". Bedoel je dat de betreffende aanslag in feite conserverend is, of geldt hier een ander regime (met mogelijk andere voorwaarden)?

In 4.2 (eerste keer) geef je aan dat "het een overweging kan zijn de vennootschappen te verkopen aan onze kinderen". Hoe stel je je dat voor bij 2 studenten en 2 net afgestudeerden?

In 4.2 (tweede keer) ga je alleen maar in op de pensioenvoorziening in de holding en niet op het premievrij pensioen dan wel de lijfrente.

In 4.2 (tweede keer) stel je als een van de voorwaarden "het verplicht verzekerd zijn voor de zorgverzekeringen in [land]" zonder aan te geven wanneer hier sprake van is.

Overige opmerkingen

Geen aandacht is besteed aan het tarief van de [land] Vennootschapsbelasting - als toelichting op de argumentatie om wel of niet te verplaatsen .

Geen aandacht is besteed aan de voor- of nadelen van al dan niet het verplaatsen van de vennootschappen naar [land].

Geen aandacht is besteed aan de vraag of het te starten bedrijf in [land] al dan niet in de werkmaatschappij moet/kan plaatsvinden .

Geen aandacht is besteed aan de vraag hoe het bedrijf in [land] zo fiscaal gunstig mogelijk kan worden gestart (natuurlijk in samenhang met het voorgaande).

Geen aandacht is besteed aan de vraag over "de auto van de zaak" in [land] .

Geen aandacht is besteed aan eventuele meldingen/overleg aan/met de belastingdienst .

Omdat ik niet weet wat ik nu verder aan moet met je advies leg ik deze punten bij je neer . Kun je me laten weten wat ik verder nog van je kan verwachten?

Groeten,

X

2 .6 In een brief van 3 mei 2011, met als onderwerp “aanvulling op onze brief van 11 februari 2011” is betrokkene met een aanvullend advies ingegaan op de vragen, gesteld in de onder 2.5 bedoelde e-mail van 27 februari 2011. Hierop is door of vanwege klagers niet meer gereageerd.

2.7 Op 23 september 2011 ontving klaagster sub 2) van Accountants1 een factuur met nummer 585186 (hierna: de factuur) ten bedrage van € 9.454,49 (inclusief BTW). Na een betalingsherinnering zijn - op telefonisch verzoek van klager sub 1) - op 8 en 9 december 2011 de bij deze factuur behorende specificaties van verrichte werkzaamheden aan klagers gezonden.

2.8 Klager sub 1) heeft namens klaagster sub 2 in een brief van 11 december 2011 onder meer aan betrokkene laten weten dat en waarom diens advies van 11 februari 2011 door klagers onbruikbaar en nutteloos wordt geacht, dat het aanvullend advies op eigen initiatief is uitgebracht, dat hij verzoekt de declaratie met nummer 585186 in te trekken door het sturen van een creditnota en dat de aan Accountants1 verleende opdracht tot advisering van klaagster sub 2) met onmiddellijke ingang wordt ingetrokken.

2.9 Betrokkene heeft naar aanleiding van de brief van 11 december 2011 en diverse e‑mailberichten van klager sub 1) hem in een brief van 28 februari 2012 meegedeeld het niet eens te zijn met de kritiekpunten en klaagster sub 2 verzocht de factuur binnen twee weken te voldoen. Daarna heeft nog uitgebreide nadere correspondentie plaatsgevonden over de specificatie van de factuur.

2.10 Op 26 april 2012 is van de kant van Accountants1 voorgesteld om het declaratiegeschil op een minnelijke wijze te beëindigen door aan te bieden 25% van de openstaande factuur te crediteren. Dit aanbod is door klager sub 1) namens klaagster sub 2) afgewezen bij brief van 6 mei 2012.

2.11 Betrokkene heeft op 10 juli 2012 het dossier in behandeling gegeven aan een advocaat (hierna ook: de advocaat), die ook nog een poging heeft gedaan klager(s) te bewegen tot een minnelijke regeling. Klager sub 1) heeft daarop tijdens een telefoongesprek van vrijdag 24 augustus 2012 negatief gereageerd en medegedeeld dat hij de overeenkomst ontbonden achtte en dat hij zal afzien van een tuchtprocedure als betrokkene zijn factuur intrekt. Vervolgens heeft de advocaat op 11 september 2012 klager een brief gezonden waarin hij heeft bevestigd dat betrokkene bereid was tot een minnelijke regeling maar dat het overleg daarvoor geen aanknopingspunten had geboden, zodat een gerechtelijke invorderingsprocedure onvermijdelijk leek. Tevens is bij deze brief een conceptdagvaarding aan klager gezonden, met de mededeling dat deze door de deurwaarder zal worden uitgebracht tenzij alsnog betaling zal plaatsvinden.

2.12 Klager sub 1) heeft van zijn schoonvader (hierna: de schoonvader) een brief van 14 september 2012 ontvangen, waarin deze klagers benoeming tot zijn executeur-testamentair opzegt vanwege het zakelijke conflict tussen betrokkene en klager sub 1) en het daardoor ontbreken van vertrouwen in klager sub 1) bij de erfgenamen.

2.13 Klager sub 1) heeft daarna namens klaagster sub 2) vragen gesteld over de inschakeling van een [land] advocatenkantoor door betrokkene ten behoeve van zijn advies en zich onder verwijzing naar de Algemene Voorwaarden op het standpunt gesteld dat hij daarvoor geen toestemming had gegeven. De advocaat heeft naar aanleiding daarvan op 20 december 2012 een uitgebreide opgave van de correspondentie met dit [land] advocatenkantoor verstrekt.

2.14 Klager heeft niet meer gereageerd op de brief van 20 december 2012 en betrokkene heeft op 25 januari 2013 via zijn advocaat de deurwaarder opdracht gegeven de dagvaarding te betekenen.

2.15 De schoonvader heeft op enig moment aangeboden het door Accountants1 voorgestelde schikkingsbedrag van € 7.022 (incl. BTW) te voldoen om een oplossing te bieden in een conflict tussen twee schoonzoons.

2.16 De advocaat heeft klaagster sub 2) op 8 maart 2013 in een e-mail bericht dat de dagvaarding weliswaar was betekend maar nog niet bij de rechtbank aangebracht en dat Accountants1 bereid was de dagvaarding niet aan te brengen indien klager sub 1) de (op 4 maart 2013 ingediende) klacht bij de Accountantskamer intrekt.

2.17 Namens klaagster sub 2) is door klager sub 1) bij brief van 8 maart 2013 aan de advocaat op dit e-mailbericht gereageerd met de mededeling dat hij uitsluitend met betrokkene persoonlijk wenste te communiceren over de vraag of hij bereid zou zijn de klacht in te trekken en onder welke condities. Daarna heeft betrokkene op 18 maart 2013 een e-mailbericht aan klager sub 1) gezonden, waarin wordt vermeld dat de dagvaarding wordt ingetrokken zodat niets meer aan intrekking van de tuchtklacht in de weg staat omdat betrokkene geen (andere) condities bekend waren met betrekking tot het intrekken van de tuchtklacht. Dit laatste heeft betrokkene in iets andere bewoordingen herhaald in een mail aan klager sub 1) van 19 maart 2013. Op 24 maart 2013 hebben klagers aangekondigd dat een voorstel over de voorwaarden waaronder klager sub 1) bereid is de klacht in te trekken op korte termijn tegemoet gezien kan worden.

2.18 De schoonvader heeft het onder 2.16 vermelde bedrag aan Accountants1 betaald. In een e-mailbericht van 25 maart 2013 heeft klager sub 1) aan betrokkene bericht dat hij bereid is de klacht in te trekken indien is voldaan aan vier voorwaarden, die kort samengevat het volgende inhouden:

-          betrokkene stuurt klaagster sub 2) een creditnota ten bedrage van de betwiste factuur en verleent haar finale kwijting;

-          betrokkene of Accountants1 betaalt de schoonvader het door hem aan Accountants1 voor de overname van de vordering van Accountants1 op klaagster sub 2) betaalde bedrag terug, onder annulering van de cessie van deze vordering;

-          betrokkene stuurt de schoonvader een excuusbrief, waarin is opgenomen dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn vertrouwen;

-          betrokkene betaalt klager sub 1) en diens echtgenote een bedrag van € 25.000,-- als vergoeding voor bestede uren, de kosten van (voorbereiding van) de procedure, de te derven vergoeding als executeur testamentair en als genoegdoening voor aangedane smaad.

Klager sub 1) heeft hierbij vermeld dat hij na ontvangst van de nodige bewijzen de tuchtklacht zal intrekken. Dit e-mailbericht is tevens gezonden aan het privé e‑mailadres van betrokkene. Betrokkene is niet ingegaan op dit voorstel.

3. De klacht

3.1 De klacht in de zaak met procedurenummer 13/466 (hierna: zaak A) houdt in - naar de Accountantskamer begrijpt en betrokkene blijkens het verweerschrift ook heeft begrepen - dat betrokkene bij het aanbieden van zijn diensten tijdens het verjaardagfeestje op 4 september 2010 en de uitvoering van de opdracht als weergegeven onder 2.3 en de financiële afwikkeling daarvan heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen a) ‘geheimhouding’, b) ‘professioneel gedrag’ en c) ‘integriteit’ als bedoeld onder - respectievelijk - d., e. en a. van artikel A‑100.4 van de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC), alsmede dat hij als lid van de Raad van Bestuur van Accountants1 verantwoordelijk moest worden gehouden voor een gebrekkig functionerend stelsel van kwaliteitsbeheersing bij Accountants1.

3.2 De klacht in de zaak met procedurenummer 13/739 (hierna: zaak B) houdt in - naar de Accountantskamer begrijpt en betrokkene blijkens het verweerschrift ook heeft begrepen - dat betrokkene bij de communicatie over de financiële afwikkeling van de onder 2.3 bedoelde opdracht en over de onder 3.1 bedoelde klacht heeft gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen a) ‘geheimhouding’, b) ‘integriteit’ en c) ‘professioneel gedrag’ als bedoeld onder - respectievelijk - d., a. en e. van artikel A‑100.4 VGC, alsmede dat hij als lid van de Raad van Bestuur van Accountants1 verantwoordelijk moest worden gehouden voor een gebrekkig functionerend stelsel van kwaliteitsbeheersing bij Accountants1.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 van de Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) was - en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen en/of ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens die wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 De Accountantskamer heeft vastgesteld dat het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, heeft plaatsgevonden ná 1 januari 2007 zodat het moet worden getoetst aan de sindsdien vigerende VGC en daarvan in het bijzonder de delen A (de gedragscode voor iedere accountant) en B1 (de gedragscode voor openbaar accountants).

4.3.1 Vooropgesteld wordt dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.3.2 Daarnaast behoort het tot de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. artikel A-100.4 sub e. juncto A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Bij de behandeling van een aantal klachtonderdelen zal moeten worden beoordeeld of sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld.

4.4.1 Het verwijt in zaak A inzake schending van het fundamentele beginsel  ‘geheimhouding’ is in het klaagschrift ‑ onder meer - als volgt toegelicht.

“ Betrokkene heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door informatie over de uitvoering en financiële afwikkeling van de opdracht buiten de kring van Accountants1 te brengen. Via zijn vrouw en haar zus is die informatie terechtgekomen bij mijn schoonvader en diens partner (…).

In de dagvaarding voor de civiele behandeling van het financiële geschil die mij op 14 februari 2013 is overhandigd is als productie 3 de mail opgenomen die ik hem op 4 oktober 2010 heb gestuurd. De bijlage bij die mail, die mijn gegevens en het overzicht van mijn financiële situatie van dat moment bevat, is ook opgenomen in de dagvaarding. Betrokkene heeft mij daarvoor geen toestemming gevraagd - en die zou ik hem ook zeker niet hebben gegeven, gezien de gevoeligheid van de informatie, maar vooral gezien de irrelevantie van dat stuk voor de civiele procedure. (…)

In dezelfde dagvaarding zijn de adviezen van 11 februari 2011 en 3 mei 2011 opgenomen (…). Hiervoor geldt eveneens dat hij daarvoor mijn toestemming niet heeft gevraagd. Ook deze stukken zijn irrelevant voor de civiele procedure. ”

4.4.2 Betrokkene heeft hiertegen het volgende doen inbrengen.

“ (…) De echtgenote van betrokkene heeft via de privé mail van betrokkene kennis genomen van het feit dat klager niet wenst te betalen voor de door betrokkene verleende diensten . Zij heeft hierover met haar zus gesproken. Deze zus heeft, omdat klager door haar vader was benoemd als executeur testamentair en zij van mening was dat de stellingname van klager niet correspondeert met de rol en vertrouwenspositie binnen de familie, dit vervolgens verteld aan hun vader. De echtgenote van betrokkene is niet op de hoogte van de inhoud van de adviezen noch van de informatie die klager aan betrokkene heeft verstrekt. Het is derhalve niet juist dat betrokkene zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie te verstrekken aan zijn schoonvader.

Klager stelt zich tevens op het standpunt dat betrokkene zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door bepaalde correspondentie over te leggen in de civiele procedure. Hij verwijst in dit kader naar enkele producties bij de dagvaarding. Betrokkene wenst hierbij aan te geven dat hij deze correspondentie relevant acht voor het voeren van de beoogde civiele procedure en dat hij op grond van het bepaalde in artikel 6 lid 2 van de Algemene Voorwaarden van Accountants1 gerechtigd is deze informatie te gebruiken zonder voorafgaande toestemming van de opdrachtgever (in casu klager). Er is derhalve geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht.”

4.4.3 De Accountantskamer is - mede gelet op de aan te leggen toets als onder 4.3.1 omschreven - van oordeel dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene met het handelen en nalaten waarom het hier gaat, het fundamentele beginsel ‘geheimhouding’ heeft geschonden. Daarvoor is in de eerste plaats redengevend (betrokkene stelt dat – impliciet – terecht) dat de brief van 11 december 2011 en de e-mail van 12 december 2011 van klager sub 1) waarin naar die brief wordt verwezen geen vertrouwelijke informatie in de zin van dat beginsel bevatten. Voorts levert het bekend maken van vertrouwelijke informatie geen strijd op met dit beginsel indien beroepshalve daartoe een recht bestaat. Deze uitzondering doet zich in dit geval voor. De (bijlage bij de) e-mail van klager sub 1) van 4 oktober 2010, het advies van 11 februari 2011 en het aanvullend advies van 3 mei 2011 kunnen dienen ter onderbouwing van de vordering van Accountants1 tot betaling van de factuur van 23 september 2011. Met het oog daarop kon betrokkene zich gerechtigd achten deze stukken in te brengen in de civielrechtelijke procedure. Het hiervoor bij 3.1 weergegeven verwijt moet gezien het vorenstaande wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.

4.5.1 Het verwijt in zaak A inzake schending van het fundamentele beginsel  ‘professioneel gedrag’ is in het klaagschrift ‑ onder meer - als volgt toegelicht. In de weergave van deze toelichting (betrokkene wordt daarin aangeduid als Y) zijn de verwijzingen naar bijlagen weggelaten.

“1. Aspect zorgvuldigheid

a. Y heeft als productie 3 in de dagvaarding opgenomen (…) de mail die ik hem op 4 oktober 2010 heb gestuurd, inclusief mijn financiële gegevens en geconsolideerde financiële gegevens van B.V.1 Voor die opname had hij geen toestemming (zie "Schenden van de geheimhouding" hiervoor), maar nu hij de opname ervan in de dagvaarding tenminste niet heeft verhinderd rust op hem de plicht om de betrouwbaarheid van die financiële informatie te onderzoeken, dan wel dusdanige maatregelen te treffen dat het voor eenieder duidelijk is dat dat onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Daarvan blijkt niets uit productie 3. (…)

b. Hij heeft zich niet gehouden aan zijn eigen Algemene Voorwaarden (AV):

                               I.      Hij heeft een extern [land] advocatenkantoor ingeschakeld. Dit kantoor maakt op zichzelf geen onderdeel uit van de Accountants1 organisatie en is daarmee een "derde" in de zin van de AV (…). Op grond van artikel 5 lid 4 AV had ik voor de inschakeling ervan vooraf toestemming moeten geven. Hij heeft me niet om die toestemming gevraagd. (…)

                             II.      Mijn reactie van 27 februari 2011 dient in de zin van de AV gezien te worden als een "reclame" (artikel 10 lid 1 AV). Hij heeft die reactie van mij niet als zodanig behandeld, hoewel hij later - in zijn mail van 12 december 2011 - aangeeft dat hij het eerste advies naar aanleiding van mijn genoemde reactie heeft aangepast (en structureel heeft omgebouwd, namelijk niet meer via [land]). Hij erkent met die aanpassing impliciet dat mijn eerder genoemde reactie een reclame in de zin van artikel 10 lid 1 AV is. Niettemin heeft hij in het vervolgtraject dat dwingend bepaald wordt door artikel 10 lid 3 AV daar niet naar gehandeld en alsnog alle werkzaamheden gefactureerd. (…)

                          III.      Y behoorde deze opdracht tijdig uit te voeren met toewijding en met voldoende diepgang. Zijn AV bepalen dat in artikel 5 lid 5 ("naar beste vermogen en als een zorgvuldig handelend beroepsbeoefenaar"). Uit het overlegde feitencomplex blijkt dat hij hieraan niet heeft voldaan.

                          IV.      Artikel 6 1id 3 AV bepaalt dat Y zijn adviezen aan mij niet openbaar mag maken. Door deze bij de dagvaarding te voegen heeft hij dit artikel overtreden.

                            V.      Artikel 6 lid 1 bepaalt dat Y gebonden is aan geheimhouding. Ik verwijs hiervoor naar hetgeen ik onder "Schenden van de geheimhouding" heb gemeld.

c. De proportionaliteit van de gefactureerde kosten in relatie tot zijn oorspronkelijke aanbieding is volledig zoek. Op basis van de bewoordingen in mijn mail van 4 oktober 2010, waarin ik hem groen licht gaf voor zijn werkzaamheden had hij moeten weten (en zo niet, met mij moeten afstemmen) dat ik geen hoge factuur verwachtte (…).

d. Ik heb Y gevraagd mij te informeren over de vragen, dan wel opdrachten die geleid hebben tot alle activiteiten van de [land] advocaten. Uiteindelijk heeft hij mij slechts de mailwisseling tussen Accountants1 en de [land] advocaten overhandigd. De telefoonnotities van de gesprekken die hebben plaatsgevonden met de [land] advocaten heeft hij niet overhandigd. Dat is niet professioneel.

e. Zijn AV geven weliswaar aan dat wettelijke rente verschuldigd is over de niet betaalde factuur, maar daaruit vloeit voor Y tevens de verplichting voort, dat hij zijn incassopogingen binnen redelijke termijnen moet uitvoeren. Tussen mijn brief van 11 december 2011, waarin ik aangeef niet te gaan betalen en het aanbieden van de dagvaarding op 14 februari 2013, zitten ruim 14 maanden. (…)

2. Aspect deskundigheid

a. Het advies gaat in hoofdzaak in op de mogelijkheid om heffing van belasting (…) bij emigratie te voorkomen. Daarvoor wordt in het advies geen route bedacht (zoals was aangeboden door betrokkene) maar wordt in feite verwezen naar de standaardtermijn die de Nederlandse fiscus hanteert, namelijk de verblijfstermijn van 10 jaar in het buitenland en het in die periode achterwege blijven van verboden handelingen voor het in aanmerking komen voor kwijtschelding van de belastingschuld op basis van de conserverende aanslag. Dat is niet de specifieke deskundigheid die betrokkene heeft aangeboden, maar de standaardinformatie van de belastingdienst.

b. Uit de door hem overlegde stukken uit het dossier blijkt dat hij een assistent voor deze opdracht heeft ingezet die bijna alle aspecten van de overgang van vermogen c.q. de BV's naar [land] niet zelf beheerste maar heeft moeten opvragen bij [land] advocaten. (…). Ook hebben de [land] advocaten 2 uur gedeclareerd met als omschrijving: "Questions related to the transfer of a registered office from [land] to the Netherlands" (!). De opdracht is derhalve niet deskundig bemand.

c. Noch uit de urenadministratie noch uit de aan mij overlegde dossierstukken blijkt dat er een adequate instructie van deze met de uitvoering belaste assistent heeft plaatsgevonden. Dit blijkt ook uit de hierna te behandelen punten e. en f.

d. Uit het advies blijkt dat het aspect "het hebben van een huis in [land] hetgeen een aanzienlijk fiscaal voordeel kan opleveren", wat Y als hoofdreden voor zijn aanbieding naar mij op 4 september 2010 presenteerde, helemaal geen item is! Slechts het 10 jaar in [land] wonen is daarvoor bepalend. Dat hij dat op het moment van zijn aanbieding - en overigens ook later in de periode voor het uitbrengen van zijn eerste advies ‑ niet direct koppelde aan mijn opmerking dat het huis te koop stond, getuigt van ondeskundigheid op dit specifieke terrein.

e. De advocaat van betrokkene stelt in de dagvaarding (…) dat betrokkene pas op 12 december 2011 bekend geworden is met het feit dat het huis in [land] te koop stond. In de als productie 3 bij diezelfde dagvaardig opgenomen mail met toelichtende gegevens die ik hem op 4 oktober 2010 heb gestuurd staat letterlijk op bladzijde 2: "Lening A u/g betreft een huis in [land] (gekocht in 2000, staat nu te koop), lening B u/g een huis in [land] (gekocht in oktober 2009)". Ik leid hieruit af dat hij essentiële informatie voorafgaande aan de uitvoering van de opdracht niet heeft herkend en daarmee in de uitvoering van de opdracht dan ook geen rekening heeft gehouden. (…)

f. Een aantal van mijn vragen, die ik in de toelichtende gegevens bij mijn mail van 4 oktober 2010 heb gesteld, wordt niet behandeld in zijn eerste advies van 11 februari 2011 en vormen dan ook opmerkingen in mijn commentaar van 27 februari 2011 op dat advies. Ook hieruit blijkt dat hij van de informatie/vragen in de hem verstrekte gegevens in onvoldoende mate kennis heeft genomen, hetgeen ook geldt voor de ingezette assistent. (…)

g. In zijn mail van 14 december 2011 schrijft hij: "Jouw bericht zegt mij genoeg over jezelf.". Hij heeft echter geen onderzoek uitgevoerd dat die uitlating rechtvaardigt en is niet deskundig op dit terrein. Hij had derhalve als RA die opmerking niet mogen maken.

h. Hij dan wel mevrouw Van Nistelrode namens de maatschap Accountants1 - waaraan betrokkene leiding geeft als lid van de Raad van Bestuur - zijn op geen enkele wijze ingegaan op mijn tegenvoorstel inzake "minnelijke schikking" zoals verwoord in de conclusie van mijn brief van 6 mei 2012 en herhaald in mijn brief van 26 juni 2012. (…).

3. Aspect communicatie

a. In het gehele proces na het contact op 4 september 2010 tot en met nu heeft Y slechts één keer (!) mondeling contact met mij opgenomen, namelijk op 14 november 2011, nadat ik hem eerder op die dag had gevraagd mij terug te bellen. Verder heeft hij mij schriftelijk de opdrachtbevestiging, de 2 adviezen, de factuur en het rekeningoverzicht uit eigen initiatief toegestuurd. Alle andere contacten met hem/Accountants1 zijn reacties op mijn initiatieven geweest. In de cruciale periode 27 februari tot en met 14 november 2011 heeft hij niet gereageerd op mijn verzoeken aan hem. (…).

b. Betrokkene wist/had moeten weten dat de brief d.d. 14 september 2012 van mijn schoonvader die mij per mail op 2 oktober 2012 is gestuurd informatie bevatte die onder zijn geheimhouding viel. (…).

c. Hij heeft op geen enkele wijze overleg gevoerd over dan wel gereageerd op het merendeel van mijn punten van kritiek die ik hem heb doen toekomen in mijn opeenvolgende mails en brieven. (…).

4.5.2 Betrokkene heeft hiertegen het volgende doen inbrengen.

“(…) Betrokkene heeft reeds op het aspect van de geheimhouding gereageerd. Ten aanzien van het verwijt dat betrokkene geen onderzoek heeft gedaan naar de verstrekte financiële informatie stelt betrokkene vast hij geen opdracht heeft gekregen van klager om de verstrekte financiële informatie te onderzoeken. (…)

Klager stelt zich op het standpunt dat betrokkene zich niet heeft gehouden aan het bepaalde in artikel 5 lid 4 van de Algemene Voorwaarden (…). Dit artikel bevat de bepaling dat opdrachtnemer slechts een derde bij de uitvoering van de opdracht zal betrekken na verkregen toestemming van de opdrachtgever. (…) De door betrokkene ingeschakelde fiscalisten in [plaats] maken onderdeel uit van het internationale netwerk van Accountants1. Gezien de beroepsregels in [land] werken zij wel vanuit een zelfstandige juridische entiteit. Betrokkene heeft dit diverse malen met klager gecommuniceerd maar deze wenst dat niet aan te nemen. (…) Tussen betrokkene en klager bestaat geen verschil van mening over de vraag of betrokkene collega's, deskundigen of aan Accountants1 gelieerde personen mocht inschakelen. (…)

Klager stelt zich op het standpunt dat zijn brief d.d. 27 februari 2011 gezien had moeten worden als een beroep op reclame zoals bedoeld in artikel 10 lid 1 van de Algemene Voorwaarden. Klager heeft dit in de brief niet als zodanig verwoord en betrokkene heeft de brief dan ook niet op die wijze geïnterpreteerd. Betrokkene heeft in de brief gelezen dat een deel van het op 11 februari 2011 gegeven advies onbruikbaar was en heeft hierin een verzoek om verduidelijking gelezen. Bovendien waren enkele nieuwe vragen geformuleerd. Er is dus geen sprake van dat betrokkene de Algemene Voorwaarden niet heeft nageleefd. (…)

Klager geeft aan dat de proportionaliteit van de gefactureerde kosten in relatie tot zijn oorspronkelijke aanbieding zoek is. Betrokkene begrijpt niet op welke oorspronkelijke aanbieding klager doelt. Van begin af aan is gecommuniceerd dat betrokkene zijn werkzaamheden factureert op basis van uren maal tarief. Er zijn tussen betrokkene en klager geen afwijkende afspraken gemaakt. Betrokkene heeft de gefactureerde bedragen uitvoerig gespecificeerd. Daarnaast heeft betrokkene een deel van de bestede tijd niet in rekening gebracht en heeft betrokkene nog een voorstel voor een coulance creditering gedaan. (…)

Klager verwijt betrokkene niet professioneel te hebben gehandeld door de dagvaarding pas na 14 maanden op te stellen. Betrokkene geeft aan dat hiervoor geen kortere termijn is voorgeschreven en wenst te benadrukken dat hij lange tijd de hoop en verwachting had dat het onderhavige geschil in onderling overleg kon worden opgelost. Klager is echter niet ingegaan op voorstellen voor een minnelijke regeling (…).

Klager geeft aan dat niet de vereiste specifieke deskundigheid is geboden, maar slechts standaardinformatie is aangeboden. (…) Betrokkene heeft door middel van de adviezen 11 februari 2011 en 3 mei 2011 een specifieke op maat geschreven uitwerking gegeven van de fiscale en financiële consequenties van een emigratie naar [land] (al dan niet via [land]). Illustratief is het voorbeeld dat specifiek is uitgewerkt op welke wijze overdracht van de aandelen in de door klager beheerde vennootschappen zouden kunnen worden overgedragen aan de kinderen van klager. Het is voorts onjuist dat de opdracht onjuist is bemand. (…)

Klager geeft aan dat betrokkene pas later bekend zou zijn geworden met het feit dat het huis van klager in [land] te koop stond. Los van de vraag op welk moment dit bij betrokkene bekend was heeft het "het te koop staan" geen bijzondere betekenis. Voor zover betrokkene bekend is staat het huis nu, na drie jaar, nog steeds te koop.

Klager stelt dat het niet professioneel is dat betrokkene niet is ingegaan op zijn tegenvoorstel voor een minnelijke schikking. Betrokkene ontkent dat klager een tegenvoorstel heeft gedaan. Het enige voorstel dat klager heeft gedaan en betrokkene meer als dreigement heeft ervaren is dat hij zijn bereidheid heeft getoond geen tuchtklacht in te dienen indien de factuur volledig gecrediteerd zou worden. (…)

Betrokkene ontkent ten stelligste dat hij de opdrachtbevestiging, de adviezen en de specificaties op eigen initiatief heeft toegezonden. Zoals in productie 1.1 bij klacht is opgenomen heeft klager met zijn mailbericht d.d. 4 oktober 2010 de opdracht verstrekt en vervolgens de opdrachtbevestiging d.d. 13 december 2010 ondertekend (…)

Betrokkene ontkent dat hij niet adequaat heeft gecommuniceerd met klager. Betrokkene verwijst hierbij kortheidshalve naar de toegezonden producties. (…)

Klager verwijt betrokkene dat hij niet heeft voorkomen dat de schoonvader van beiden de brief van 14 september 2012 (productie 26 bij klacht) aan klager heeft gezonden. In deze brief meldt de schoonvader dat hij geen standpunt inneemt in het geschil maar dat er onvoldoende vertrouwen bestaat om klager aan te laten blijven als executeur testamentair. Het was niet aan betrokkene om het zenden van de brief te voorkomen. (…).”

4.5.3 De Accountantskamer is - mede gelet op de aan te leggen toets als onder 4.3.1 omschreven - van oordeel dat klagers, tegenover deze uitvoerige en gedocumenteerde weerspreking van de zijde van betrokkene, ook met wat van hun zijde ter zitting nog is aangevoerd met betrekking tot dit klachtonderdeel, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene met het handelen of nalaten waarom het hier gaat, het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ heeft geschonden. Ook naar het oordeel van de Accountantskamer heeft klager sub 1) in zijn e-mail van 27 februari 2011 aanvullende vragen gesteld, althans heeft betrokkene het gestelde in deze mail zo mogen opvatten en niet als een opzegging van de opdracht. Ook van een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.3.2 is geen sprake. Het hiervoor bij 3.1 weergegeven verwijt moet gezien het vorenstaande ook wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard. De Accountantskamer hecht eraan op te merken dat er mogelijk geen civielrechtelijk geschil zou zijn ontstaan als betrokkene zich vaker dan hij heeft gedaan (en ook al voor het sturen van de opdrachtbevestiging) mondeling had verstaan met klager sub 1) om te horen wat deze bij het verstrekken van de opdracht precies voor ogen had. Dat betrokkene dit niet heeft gedaan is dan ook te betreuren, maar levert geen tuchtrechtelijk verwijt op.  

4.6.1 Het verwijt in zaak A inzake schending van het fundamentele beginsel  ‘integriteit’ is in het klaagschrift ‑ onder meer en met weglating van de verwijzingen naar de verwijzingen naar bijlagen - als volgt toegelicht. In deze toelichting wordt betrokkene weer aangeduid als Y.

“Y is vanaf het begin niet integer geweest, hetgeen blijkt uit de volgende feiten:

1. Op 4 september 2010 heeft hij aangeboden dat hij "iets op de plank had liggen", "een standaardroute", hetgeen niet waar blijkt te zijn. Dit blijkt o.m. uit:

a. De lange doorlooptijd van de uitvoering van de opdracht; het heeft na 5 oktober 2010 ruim 4 maanden geduurd voordat hij met zijn advies kwam.

b. Proportionaliteit; een factuur van € 9.454,49 voor een product op de plank dat alleen maar moet worden geüpdatet in [land].

c. Het maatwerk; uit de vraagstelling aan de [land] advocaten blijkt dat er helemaal niet zoiets "op de plank ligt" bij Accountants1: er is niets bij de [land] advocaten geüpdatet, maar zij hebben nagenoeg de gehele casus voor betrokkene uitgewerkt.

Door de keuze van de bewoordingen van zijn aanbieding op 4 september 2010 heeft hij bij mij de indruk gewekt dat het om een kant-en-klaar-product zou gaan dat voor weinig kosten op onze situatie kon worden toegesneden ("zal wel een paar dingen laten uitzoeken") en dat derhalve snel voor een kleine fee kon worden geleverd. Hij wist op dat moment - althans had dat moeten weten - dat hij deze gewekte verwachtingen niet kon waarmaken. Om dan toch zo'n aanbieding te doen is niet integer.

2. Op mijn vraag van 4 november 2010 over de voortgang van de uitvoering van de opdracht antwoordt hij op 5 november 2010 per mail: "Beste X, Dat doe ik zeker, maar heb nog een paar vragen aan Accountants1 [land] open staan. Kom er zsm op terug". Uit de overgelegde dossierstukken en de factuur van de [land] advocaten blijkt dat er pas op 15 november 2010 een eerste telefonische contact met hen is geweest. Hier liegt hij dubbel: De [land] advocaten zijn een andere organisatie dan Accountants1 [land] en uit niets blijkt dat er op 5 november 2010 al iets aan hen is gevraagd.

3. Hij heeft gelogen over de reden waarom hij het eerste advies nog niet klaar had op 17 januari 2011. Hij gaf aan nog te wachten op een antwoord uit [plaats], maar de laatste activiteit van de [land] advocaten vond al plaats op 12 december 2010 (waarop een e-mail werd gezonden aan Y’s assistent).

4. Hij heeft gelogen over mijn opmerking dat hij zijn geheimhouding heeft geschonden, door "deze ten stelligste te ontkennen".

5. Hij liegt over de positie van het door hem ingeschakelde [land] advocatenkantoor1 in [plaats]. Volgens hem is dit kantoor "de fiscaal-juridische afdeling van Accountants1 [plaats] en is dit geen zelfstandig advocatenkantoor". Navraag hierover leert dat dit kantoor geregistreerd staat als SARL (de [land] equivalent voor onze BV) en onder eigen naam is ingeschreven als rechtspersoon ("personne morale") bij de CCI [plaats] (equivalent voor onze Kamer van Koophandel). Noch uit de website van Accountants1 [land] noch uit die van Advocatenkantoor1 blijkt dat beide organisaties op wat voor wijze dan ook met elkaar verbonden zijn.

6. De advocaat van Y stelt in de dagvaarding (en Y heeft die opname in de dagvaarding niet tegengehouden) dat Y pas op 12 december 2011 bekend geworden is met het feit dat het huis in [land] te koop stond. In de als productie 3 bij diezelfde dagvaardig opgenomen mail met toelichtende gegevens die ik hem op 4 oktober 2010 heb gestuurd staat letterlijk op bladzijde 2: "Lening A u/g betreft een huis in [land] (gekocht in 2000, staat nu te koop), lening B u/g een huis in [land] (gekocht in oktober 2009)". Daarnaast heeft hij in zijn mail van 12 december 2011 aangegeven:

"Daarom wil ik graag direct reageren op het advies traject (in hoofdlijnen):

1. Inderdaad heb ik tijdens een familiebijeenkomst de mogelijkheid met je besproken om de emigratie via [land] te laten plaats vinden omdat jullie daar een huis bezitten. Dit vooral

vanwege de aanmerkelijk belang belasting (box 2) van 25%.

2. Later bleek dat jullie je niet tijdelijk in [land] wilden vestigen.

3. Toen dat bleek hebben we het advies zodanig aangepast dat hetzelfde voordeel behaald

kan worden als bij de "[land] route".

Uit punt 2 van dit citaat blijkt dat hij dus vóór 3 mei 2011 (datum tweede advies) al op de hoogte was van het feit dat het huis in [land] te koop stond en dat wij er nooit zouden gaan wonen (zie mijn reactie van 27 februari 2011 op zijn eerste advies). Ook hier weer gelogen. Bovendien gebruikt hij hier het woord "tijdelijk" waarvan hij moet weten dat het om tenminste 10 jaar gaat!

7. Hij zegt een familierelatie met mij te hebben dan wel familie van mij te zijn. Dat is niet juist. Hij is de man van mijn schoonzus. Hij gebruikt zijn stellingname kennelijk om mij van een vermeend voordeel te laten genieten, dat hij echter op mijn vragen daarover niet kan aantonen.

8. In zijn mail van 14 december 2011 schrijft hij: "Jouw bericht zegt mij genoeg over jezelf". Ik beschouw dat als een beledigende opmerking die een RA niet mag maken jegens

zijn cliënt.

9. In zijn brief van 28 februari 2012 (11) schrijft hij: "Tevens hebben wij wel degelijk veelvuldig met je gecommuniceerd omtrent het advies". Dit wordt door mevrouw Van Nistelrode namens de maatschap Accountants1 (…) nog eens herhaald in de brief van 25 april 2012. Beide zijn gelogen. Op mijn verzoek deze communicatie aan te tonen schrijft Accountants1: "Wij hebben echter in onze administratie geen registratie van alle contactmomenten, omdat de bestede tijd niet volledig is geregistreerd respectievelijk als zodanig in ons urenregistratiesysteem is verwerkt".

4.6.2 Betrokkene heeft hiertegen het volgende doen inbrengen.

“(…)

Betrokkene herhaalt dat geen sprake was van een standaardadvies en dat hij dat ook nimmer heeft gecommuniceerd met betrokkene.

Betrokkene ontkent ten stelligste dat hij heeft gelogen over de betrokkenheid van Accountants1 [land] en de positie van het kantoor "Advocatenkantoor1". Voor de associatie tussen Advocatenkantoor1 en Accountants1 [plaats] verwijst betrokkene graag naar de toelichting zoals opgenomen in 2.13.

Betrokkene ontkent dat hij heeft gelogen over zijn wetenschap met betrekking tot de verkoop van het huis van klager in [land]. Hij heeft de toelichting bij de door klager op 4 oktober toegezonden gegevens niet als zodanig geïnterpreteerd. Overigens is het feit dat de woning "te koop" staat vooralsnog niet relevant aangezien dit nog geen indicatie is van daadwerkelijke verkoop. Voor zover betrokkene bekend, staat de woning nog steeds te koop.”

Uit 2.13 van het verweerschrift wordt hier aangehaald:

“Klager was bij de opdrachtverstrekking op de hoogte van het feit dat betrokkene voor bepaalde vraagpunten omtrent de fiscaliteit in [land] de collega's van Accountants1 [plaats] zou moeten raadplegen . Dit vond klager geen probleem (zie productie 1.1, 1.4., 1.6 en 1.8 bij klacht). In [land] bestaat bij de dienstverlening een strikte scheiding tussen accountancy en fiscale advisering. Op grond hiervan treden de accountants en de fiscale adviseurs niet onder dezelfde (handels)naam naar buiten maar werken zij samen op basis van samenwerkingsovereenkomsten. Dit is de verklaring voor het feit dat de correspondentie met de collega's in [plaats] niet onder vermelding van de naam "Accountants1" plaatsvond maar onder de naam Advocatenkantoor1. In een mail bericht d . d . 19 april 2013 heeft François DUHAU van Accountants1 [plaats] (Ampersand) bevestigd dat zijn kantoor is geassocieerd met Advocatenkantoor1 .”

4.6.3 De Accountantskamer is - mede gelet op de aan te leggen toets als onder 4.3.1 omschreven - van oordeel dat klagers, tegenover deze uitvoerige en gedocumenteerde weerspreking van de zijde van betrokkene, ook met wat van hun zijde ter zitting nog is aangevoerd met betrekking tot dit klachtonderdeel, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene met het handelen waarom het hier gaat, het fundamentele beginsel ‘integriteit’ heeft geschonden. Ook van een bijzondere omstandigheid als bedoeld onder 4.3.2 is geen sprake. Gezien het vorenstaande moet het hiervoor bij 3.1 weergegeven verwijt wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.

4.7 Het verwijt in zaak A dat betrokkene als lid van de Raad van Bestuur van Accountants1 verantwoordelijk moet worden gehouden voor een gebrekkig functionerend stelsel van kwaliteitsbeheersing bij Accountants1, is in het klaagschrift toegelicht met een verwijzing naar de onderbouwing van de overige klachtonderdelen in zaak A en naar het ontbreken dan wel het niet verstrekken van notities over de telefoongesprekken “tussen Accountants1 en de [land] advocaten.” . Betrokkene heeft het verwijt gemotiveerd weersproken. Uit de oordelen van de Accountantskamer over de overige onderdelen van de klacht in zaak A vloeit voort dat niet kan worden gezegd dat betrokkene in dit opzicht is tekortgeschoten. Dat brengt mee dat ook dit klachtonderdeel ongegrond moet worden geacht.

4.8.1 Het verwijt in zaak B inzake schending van het fundamentele beginsel  ‘geheimhouding’ is in het klaagschrift (waarin betrokkene weer wordt aangeduid als Y) ‑ onder meer - als volgt toegelicht.

“1. Y heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door informatie over de financiële afwikkeling van de opdracht buiten de kring van Accountants1 te brengen. Dit is gebeurd door aan mijn/zijn schoonvader te melden (hijzelf, dan wel Accountants1 - waaraan hij leiding geeft) dat deze de vordering op B.V.1 voor € 7.022 kon overnemen. Hij had mij hiervoor toestemming moeten vragen, hetgeen hij niet heeft gedaan.

2. Uit de mail van 27 maart 2013 van Y en mijn antwoord daarop blijkt dat zijn echtgenote B tenminste toegang heeft tot zijn privé-mailadres, zoals dat is opgenomen in het RA-register bij NBA. Uit de door hem gebruikte bewoording ("Nu je deze mail ook aan B hebt verstuurd ... ") blijkt mijns inziens dat hij dat mailadres beschouwt als dat van zijn echtgenote. Op deze wijze heeft hij zijn geheimhoudingsplicht die hem beroepshalve is opgelegd op structurele en voor hem oncontroleerbare wijze niet

gewaarborgd.”

4.8.2 Betrokkene heeft hiertegen het volgende doen inbrengen.

“Klager stelt zich op het standpunt dat betrokkene zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden doordat zijn schoonvader via de echtgenote van betrokkene heeft vernomen dat er een declaratiegeschil bestaat tussen klager en betrokkene. Dit klachtonderdeel komt overeen met de eerder ingediende klacht. De echtgenote van betrokkene heeft via de privé mail kennis genomen van het feit dat klager niet wenst te betalen voor door betrokkene verleende diensten. Zij heeft hierover met haar zus gesproken. Deze zus heeft, omdat klager door haar vader was benoemd als executeur testamentair en dat zij van mening was dat de stellingsname niet correspondeert met de rol en vertrouwenspositie binnen de familie, dit vervolgens verteld aan hun vader. De echtgenote van betrokkene is niet op de hoogte van de inhoud van de adviezen noch van de informatie die klager aan betrokkene heeft verstrekt. Het is derhalve niet juist dat betrokkene zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door informatie te verstrekken aan zijn schoonvader.”

4.8.3 De Accountantskamer is - mede gelet op de aan te leggen toets als onder 4.3.1 omschreven - van oordeel dat klagers, ook met wat van hun zijde ter zitting nog is aangevoerd met betrekking tot dit klachtonderdeel, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene met het handelen waarom het hier gaat, het fundamentele beginsel ‘geheimhouding’ heeft geschonden. Betrokkene stelt terecht dat niet valt in te zien dat de (mogelijk) ter kennis van de schoonvader en de echtgenote van betrokkene gekomen informatie waarop klagers doelen, als vertrouwelijk aangemerkt moet worden. Dat het privé-mailadres van betrokkene is geregistreerd bij de Nba, brengt niet mee dat betrokkene onvoldoende heeft gewaarborgd dat vertrouwelijke informatie niet bekend raakt buiten de entiteit waarbij hij werkzaam is. Het hiervoor bij 3.2 weergegeven verwijt moet daarom wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.

4.9.1 Het verwijt in zaak B inzake schending van het fundamentele beginsel  ‘integriteit’ is door klager sub 1) in het klaagschrift ‑ onder meer - als volgt toegelicht.

“Y heeft vanaf het moment dat hij bekend was met de tuchtklacht d.d. 25 februari 2013 tegen hem niet integer gehandeld hetgeen blijkt uit de volgende feiten:

1. Reeds tenminste vanaf 12 februari 2013 was hij op de hoogte van het feit dat (…) mijn/zijn schoonvader, overwoog om de vordering die Accountants1 op B.V.1 heeft, te voldoen. (…) Op 8 maart 2013 heeft hij zijn advocaat mij laten voorstellen om de tuchtzaak in te trekken in ruil voor het van zijn kant niet laten doorgaan van die civiele procedure tegen B.V.1 Op dat moment wist hij, althans had hij moeten weten dat zijn schoonvader het cessiebedrag van de vordering al naar Accountants1 had overgemaakt. Hij had op dat moment de eventuele betaling ervan bij mijn/zijn schoonvader moeten nagaan - zoals ik dat op 8 maart 's ochtends heb gedaan. Ondanks deze kennis omtrent het voornemen van mijn schoonvader en zonder verificatie van de feitelijke betaling heeft hij het voorstel van 8 maart 2013 aan mij laten verzenden door zijn advocaat. (…) Zijn voorstel van gelijke uitruil van beide procedures, zoals dat op 8 maart 2013 door zijn advocaat is verwoord, is derhalve niet integer.

2. Hetzelfde geldt voor zijn mail van 18 maart 2013: (…) Ook hier zegt hij niets over de invloed van de genoemde betaling op de civiele procedure. Ook nu is zijn voorstel van gelijke uitruil van beide procedures om die reden niet integer.

3. Hetzelfde geldt voor zijn mail van 19 maart 2013: (…) Hij meldt wederom niets over de invloed van de genoemde betaling op de civiele procedure en blijft in de lijn zitten van gelijke uitruil. Dat is niet integer. Daarnaast merk ik op dat hij hier ten onrechte mijn aanbod van 24 augustus 2012 gebruikt als zou dat zijn gegaan over het intrekken van de civiele procedure. Dat aanbod ging over het door hem intrekken van zijn factuur in ruil voor dat ik niet naar de tuchtrechter zou stappen.

4. Op 22 maart 2013 verzoekt Y per brief en per fax bij de Accountantskamer om vier weken uitstel voor het indienen van het verweerschrift. Als reden geeft hij op: "Wij hebben uit mededelingen van klager afgeleid dat hij voornemens is zijn klacht in te trekken". Op dat moment was betrokkene niets anders bekend dan wat ik hem als antwoord op zijn verzoek tot uitruil van beide procedures heb gemaild op 8 maart 2013 (in CC) en

19 maart 2013 (…) Hieruit blijkt niets van enig voornemen van mij op dat moment tot het intrekken van mijn klacht. (…)”

4.9.2 Betrokkene heeft hiertegen het volgende doen inbrengen.

“Klager stelt dat zijn schoonvader hem in februari 2013 had geïnformeerd dat hij overwoog om de vordering die Accountants1 heeft op BV1 te voldoen. Het was op dat moment dus nog niet zeker dat de schoonvader van klager de vordering zou voldoen. Deze had ook enkele voorwaarden verbonden aan de betaling. Betrokkene ontkent dan ook ten stelligste dat hij wist of had moeten weten dat zijn schoonvader op 8 maart 2013 "het cessiebedrag" van de vordering al had overgemaakt. Zoals hiervoor onder 2.2 aangegeven vermoedt betrokkene dat betaling en communicatie elkaar hebben gekruist. Overigens heeft de schoonvader slechts 75% van de vordering betaald (…)

Betrokkene had op basis van uitlatingen in diverse mailberichten van klager en een uitlating tijdens een telefoongesprek met de advocaat van betrokkene de verwachting dat klager de klacht zou intrekken. Betrokkene heeft dit en niet meer dan dat aangegeven bij de Accountantskamer ter motivering van het verzochte uitstel. Betrokkene ontkent dat hij heeft gelogen omtrent zijn verwachting dat de klacht zou worden ingetrokken (…).”

4.9.3 De Accountantskamer is - mede gelet op de aan te leggen toets als onder 4.3.1 omschreven - van oordeel dat klagers, tegenover deze weerspreking van de zijde van betrokkene, ook met wat van hun zijde ter zitting nog is aangevoerd met betrekking tot dit klachtonderdeel, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene met het handelen waarop dit klachtonderdeel ziet, het fundamentele beginsel ‘integriteit’ heeft geschonden. Weliswaar had de communicatie van betrokkene met klagers beter gekund, maar van een tuchtrechtelijk vergrijp is daarbij geen sprake. Het hiervoor bij 3.2 weergegeven verwijt moet daarom wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.

4.10.1 Het verwijt in zaak B inzake schending van het fundamentele beginsel  ‘professioneel gedrag’ is in het klaagschrift, waarin betrokkene als Y wordt aangeduid, ‑ onder meer - als volgt toegelicht.

“Y heeft in de periode van 15 februari 2013 tot en met 29 maart 2013 belangrijke fouten gemaakt door essentiële informatie die hij gebruikt in zijn reacties per mail en via zijn advocaat en in de voorbereidingen daarvoor, niet te controleren op juistheid en/of volledigheid. Dit blijkt uit de volgende punten:

1. (…)  Op 8 maart 2013 heeft hij zijn advocaat mij laten voorstellen om de tuchtzaak in te trekken in ruil voor het van zijn kant niet laten doorgaan van die civiele procedure tegen B.V.1 Op dat moment wist hij, althans had hij moeten weten, dat zijn schoonvader het cessiebedrag van de vordering al naar Accountants1 had overgemaakt. (…) Hij heeft die betaling niet geverifieerd. Dat is onprofessioneel.

2. In zijn mail van 19 maart 2013 meldt hij het volgende: "Er is ons inziens sedert 24 augustus jl niet veel in dit dossier gebeurd, zodanig dat het "naïef" zou zijn te veronderstellen dat uw aanbod van 24 augustus jl niet meer zou gelden. U heeft uw aanbod ook nimmer ingetrokken en/of een enige termijn gesteld". Deze uitlating getuigt ervan dat hij zich niet bewust is van de impact van zijn handelingen/mededelingen. Daarnaast is de uitlating kleinerend. Beide zijn onprofessioneel.

3. (…) Uit de door hem gebruikte bewoording ("Nu je deze mail ook aan B hebt verstuurd ... ") blijkt mijns inziens dat hij dat mailadres beschouwt als dat van zijn echtgenote. Hij gebruikt deze bewoording (…) zonder te hebben geverifieerd of deze bewering correct is. Dat hij deze verificatie - en, eerder al de correctie van zijn privé-mailadres in het RA-register bij NBA - heeft nagelaten is, mede gezien de risico's die dit met zich meebrengt, uiterst onprofessioneel.

4. Ook het feit dat hij mij op 27 maart 2013 het verwijt maakt dat ik mail aan zijn echgenote B zou hebben gestuurd - zie de bewoordingen daarvoor -, terwijl hij nota

bene zelf nalatig is geweest in de noodzakelijke aanpassing van zijn privé-mailadres in het

RA-register bij NBA, is onprofessioneel.

5. In dezelfde mail van 27 maart 2013 meldt Y: "Nu je deze mail ook aan B hebt verstuurd neem ik aan dat we deze ook aan A tbs kunnen stellen". (…) dient een RA bij het naar buiten brengen van informatie, waarvan hij kan of dient te weten dat die vertrouwelijk van aard is, een zeer zorgvuldige belangenafweging te maken. Het simpele feit dat de bewuste mail bij B terecht gekomen is kan en mag dus nooit op zichzelf reden tot verdere verspreiding ervan zijn. (…)

6. Op 22 maart 2013 verzoekt Y per brief en per fax bij de Accountantskamer om vier weken uitstel voor het indienen van het verweerschrift (7). Als reden geeft hij op: "Wij hebben uit mededelingen van klager afgeleid dat hij voornemens is zijn klacht in te trekken". (…) Hij heeft zijn conclusie omtrent mijn voornemen niet geverifieerd bij mij (…) Naar analogie van de praktijkhandreiking en de gedragsregels voor het persoonsgericht onderzoek maar zeker ook op basis van de juiste omgangsvormen had dit wel moeten gebeuren. (…)”

4.10.2 Betrokkene heeft hiertegen het volgende doen inbrengen.

“ Klager stelt in punt 4 bij het onderwerp professionaliteit dat betrokkene hem het verwijt zou hebben gemaakt dat hij de echtgenote van betrokkene een mail zou hebben gestuurd. Betrokkene ontkent dat hij dit verwijt heeft gemaakt. Betrokkene heeft in het mailbericht van 27 maart 2013 (productie 1.9 bij klacht) slechts vastgesteld dat de mail ook aan zijn echtgenote is verstuurd en hij veronderstelt dat hij het mailbericht dan ook aan hun beiden schoonvader zou kunnen sturen. Klager heeft overigens niet meer op dit mailbericht gereageerd. Betrokkene is van mening dat hij daarmee niet onprofessioneel heeft gehandeld. (…)

Klager stelt zich op het standpunt dat betrokkene zijn "voornemen" tot het eventueel intrekken van de tuchtklacht had moeten onderzoeken op grond van de gedragsregels voor persoonsgericht onderzoek. Betrokkene ontkent dat de gedragsregels voor persoonsgericht onderzoek zich uitstrekken tot een onderzoek zoals bedoeld door klager. Betrokkene ontkent eveneens dat "juiste omgangsnormen" een dergelijk onderzoek vereisen. (…)”

4.10.3 De Accountantskamer is - mede gelet op de aan te leggen toets als onder 4.3.1 omschreven - van oordeel dat klagers, tegenover deze weerspreking van de zijde van betrokkene, ook met wat van hun zijde ter zitting nog is aangevoerd met betrekking tot dit klachtonderdeel, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene met het handelen waarom het hier gaat, het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ heeft geschonden. Het hiervoor bij 3.2 weergegeven verwijt moet daarom ook wat dit onderdeel betreft ongegrond worden verklaard.

4.11 Het verwijt in zaak B dat betrokkene als lid van de Raad van Bestuur van Accountants1 verantwoordelijk moet worden gehouden voor een gebrekkig functionerend stelsel van kwaliteitsbeheersing bij Accountants1, is in het klaagschrift toegelicht met een verwijzing naar de onderbouwing van de overige onderdelen van de klacht in zaak B en in het bijzonder naar wat is aangevoerd als grondslag van het verwijt dat betrokkene het fundamentele beginsel van ‘professioneel gedrag’ heeft geschonden door het voornemen van klager sub 1) tot intrekking van de klacht in zaak A niet te verifiëren. Betrokkene heeft zich hiertegen verweerd door erop te wijzen dat hij vanaf 1 januari 2013 geen lid meer is van de Raad van Bestuur van Accountants1. Dit verweer treft doel en alleen al daarom moet ook dit onderdeel van de klacht in zaak B ongegrond worden geacht.

4.12 Nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden voor klagers, dan wel bij de nasleep daarvan, heeft gehandeld in strijd met enige voor hem geldende gedrags- en/of beroepsregel, moet de klacht op grond van het voorgaande in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. E.F. Smeele (rechterlijke leden), P.A.S. van der Putten RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers (secretaris) en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                              

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto de artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen/kan klagers en/of betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.