ECLI:NL:TACAKN:2013:48 Accountantskamer Zwolle 13/511 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:48
Datum uitspraak: 11-10-2013
Datum publicatie: 14-10-2013
Zaaknummer(s): 13/511 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   AA verricht al vanaf 1997 op basis van mondelinge opdracht jaarlijks werkzaamheden voor vof, waaronder samenstellen jaarrekening. AA heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij geen verzoek om een betalingsregeling te treffen aan de belastingdienst had gedaan. Klacht daarom gegrond. Overige klachten ongegrond. Een vof hoeft geen jaarrekening op te (laten) maken maar van AA kan niet worden gevergd dat hij vennoten daarop wijst omdat van vennoten wordt verwacht dat zij zelf op de hoogte zijn van de voor hun onderneming geldende regelgeving op dit stuk. Van de door AA gestuurde declaraties kan niet worden gezegd dat ze bewust onjuist of misleidend zijn. Geen maatregel opgelegd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 11 oktober 2013

in de zaak met nummer 13/511 Wtra AK van

            X ,

gevestigd te [plaats],

K L A A G S T E R ,

vertegenwoordigd door A,

t e g e n

Y FA bc ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 6 maart 2013 ingekomen klaagschrift van 5 maart 2013, met bijlagen;

-          de op 22 april 2013 ingekomen brief van klaagster van 19 april 2013, met bijlage;

-          het op 16 mei 2013 ingekomen verweerschrift van 15 mei 2013, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 23 augustus 2013, waar zijn verschenen namens klaagster mevrouw A en betrokkene in persoon.

1.3 Klaagster en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klaagster heeft haar onderneming op 1 juni 1997 ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Firmanten van klaagster zijn de heer B en zijn echtgenote mevrouw A. Laatstgenoemde wordt hierna aangeduid als A.

2.2 Betrokkene is sinds 1997 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in de registers van (thans) de Nba en maakt deel uit van de maatschap Y Accountants en Belastingadviseurs. Betrokkene hanteert de leverings- en betalingsvoorwaarden van het Register Belastingadviseurs, voorheen College Belastingadviseurs.

2.3 Betrokkene heeft vanaf 1998 voor klaagster de administratie en de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting verzorgd en de jaarrekening samengesteld. Voor de werkzaamheden in verband met het verzorgen van de administratie en de aangiften omzetbelasting heeft betrokkene elk kwartaal een factuur gezonden. Het samenstellen van de jaarrekening heeft hij eenmaal per jaar gefactureerd. Als omschrijving van de verrichte werkzaamheden heeft hij daarbij het woord “jaarverslag” gehanteerd. Klaagster heeft vanaf het begin aan betrokkene duidelijk gemaakt dat zij van mening was dat zij veel moest betalen voor zijn werkzaamheden. 

2.4 Bij brief van 7 oktober 2010 heeft betrokkene de door hem samengestelde jaarrekening over 2009 aan klaagster gezonden. In diezelfde brief heeft betrokkene klaagster ervan in kennis gesteld dat een suppletie-aangifte omzetbelasting over 2009 was gedaan voor een nog te betalen bedrag van € 2.769,- en dat over 2007 nog een suppletie-aangifte moest worden gedaan voor een nog te betalen bedrag van € 1.946,- .

2.5 Op 10 februari 2011 heeft betrokkene klaagster een factuur doen toekomen ad € 503,37 voor de aangifte inkomstenbelasting 2009 en het aangaan van een betalingsregeling met de belastingdienst.

2.6 In april 2012 heeft A betrokkene meegedeeld dat de kosten voor de door betrokkene te leveren diensten te hoog werden. A is, met hulp van haar dochter, sinds medio april 2012 de boekhouding zelf gaan doen. Hiertoe heeft zij informatie gezocht op het internet, onder meer op sites van de belastingdienst en de Kamer van Koophandel. Medio 2012 is de overeenkomst met betrokkene mondeling door klaagster opgezegd.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting en naar de Accountantskamer begrijpt, de volgende verwijten.

             I.      Betrokkene heeft, anders dan hij had toegezegd, voor de betaling van de naheffingsaanslag na een foutieve aangifte omzetbelasting over 2009, geen betalingsregeling gevraagd bij de belastingdienst, waardoor klaagster een boete van € 112,- heeft gekregen;

          II.      Betrokkene heeft klaagster ten onrechte voorgehouden dat het voor een vennootschap onder firma noodzakelijk was dat een jaarrekening en een jaarverslag werden opgemaakt;

       III.      Betrokkene heeft te hoge bedragen gedeclareerd voor het opstellen van de jaarrekening.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 17 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 De Accountantskamer memoreert voorts dat i ngevolge artikel 22 lid 1 Wtra een klacht niet in behandeling wordt genomen indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd. Die termijn van drie jaar vangt aan wanneer een klager objectief gezien, gelet op de voor hem/haar beschikbare informatie, op de hoogte is van het feitelijk handelen of nalaten van de betrokken accountant dat de grond vormt voor het indienen van zijn/haar klacht.

4.5.1 Ten aanzien van klachtonderdeel I. overweegt de Accountantskamer het volgende. Hoewel klaagster niet duidelijk uiteengezet heeft wanneer het nalaten waarop dit onderdeel ziet, zich heeft afgespeeld en evenmin wanneer zij dit nalaten heeft geconstateerd, is er gelet op de vermelding van de suppletie-aangifte omzetbelasting waarom het volgens betrokkene bij dit klachtonderdeel gaat, in diens brief van 7 oktober 2010, onvoldoende reden om aan te nemen dat klaagster vanwege overschrijding van een van de termijnen van artikel 22 lid 1 Wtra niet in dit onderdeel kan worden ontvangen.

4.5.2 Klaagster heeft aangevoerd dat zij betrokkene heeft verzocht een betalingsregeling met de belastingdienst te treffen voor het te betalen bedrag. Betrokkene heeft dit toegezegd, maar desondanks heeft klaagster een aanmaning van de belastingdienst ontvangen. Klaagster heeft navraag gedaan bij de belastingdienst, waarbij haar is meegedeeld dat niets bekend was over een verzoek om een betalingsregeling. 

4.5.3 De Accountantskamer overweegt dat betrokkene ter zitting heeft verklaard dat hij na ontvangst van de aanmaning, welke was gezonden aan zijn kantoor, de belastingdienst er schriftelijk aan heeft herinnerd dat hij voor deze naheffingsaanslag eerder al om een betalingsregeling had verzocht. Betrokkene heeft bij zijn verweerschrift geen afschriften gevoegd van de hiervoor bedoelde brieven aan de belastingdienst. Dat had ter onderbouwing van zijn standpunt wel van hem verwacht mogen worden. Betrokkene heeft aldus wat door klaagster, met verwijzing naar haar contact met de belastingdienst, is gesteld, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

4.7.1 Klaagster heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel II. aangevoerd dat A uit de informatie die zij in de loop van 2012 heeft ingewonnen bij de belastingdienst en de Kamer van Koophandel, is gebleken dat een vennootschap onder firma geen jaarrekening hoeft te laten opmaken. Betrokkene had klaagster daarop moeten wijzen, zo stelt klaagster. Door dat na te laten heeft hij jarenlang onnodig werk verricht en ten onrechte facturen gestuurd voor het opmaken van een “jaarverslag”.  

4.7.2 De Accountantskamer overweegt als volgt. Vast staat dat de verplichting tot het opmaken van een jaarrekening op grond van artikel 2:360 van het Burgerlijk Wetboek (BW), niet op klaagster rust, omdat een vennootschap onder firma geen rechtspersoon is en omdat de vennoten van klaagster geen kapitaalvennootschappen naar buitenlands recht zijn. In zoverre heeft klaagster het gelijk aan haar zijde. Dit brengt echter niet met zich dat klaagster ook terecht heeft gesteld dat betrokkene haar hierover had moeten informeren en erop had moeten wijzen dat kon worden volstaan met het (goedkopere) opstellen van een balans en een resultatenrekening. Van de vennoten van klaagster mag immers worden verwacht dat zij ook zelf op de hoogte zijn van de voor hun onderneming geldende regelgeving (op dit stuk), dan wel dat zij zich hieromtrent uitgebreid laten informeren. Betrokkene heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat hij zijn cliënten steeds heeft gewezen op de meerwaarde van het opstellen van een jaarrekening met een samenstellingsverklaring, gelet op het bepaalde in Standaard 4410 van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS), maar dat van de kant van klaagster dienaangaande nooit nadere vragen zijn gesteld. A heeft dit ter zitting niet weersproken. Dat A zich eerst in april 2012 zelf in de materie is gaan verdiepen komt voor haar eigen rekening en risico. Dit klachtonderdeel is aldus, voor zover (gelet op wat hiervoor onder rechtsoverweging 4.4 is overwogen) al ontvankelijk, ongegrond.

4.7.3 De Accountantskamer is echter eveneens van oordeel dat in het onderhavige verwijt, het verwijt besloten ligt dat betrokkene bij de uitvoering van de opdracht van klaagster in gebreke is gebleven doordat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden hij op basis van de (mondelinge) opdracht van klaagster tot zijn taak rekende en wat klaagster van hem kon verwachten. Uitgangspunt bij de beoordeling daarvan is dat er geen gedrags- of beroepsregel bestaat die meebrengt dat een accountant die een opdracht heeft aanvaard tot het verrichten van werkzaamheden, altijd verplicht is de afspraken die hij heeft gemaakt over de aard en de reikwijdte van die werkzaamheden, vast te leggen in een schriftelijke opdrachtbevestiging of een ander daartoe geëigend stuk. Daaraan doet niet af dat die vastlegging wel voor de hand kan liggen om (bewijsproblemen rond gerezen) geschillen te voorkomen. Ook in het bij betrokkene bekende standpunt van klaagster over de hoogte van zijn declaraties had betrokkene zeer wel aanleiding kunnen vinden om klaagster schriftelijk te informeren over de aard en de reikwijdte van de te verrichten werkzaamheden. Of de omstandigheid dat betrokkene dit heeft nagelaten een tuchtrechtelijk verwijt oplevert, kan hier in het midden blijven alleen al omdat dit aldus opgevatte onderdeel van de klacht niet binnen de termijnen vermeld in artikel 22 lid 1 Wtra is ingediend.

4.8 Ter onderbouwing van klachtonderdeel III. heeft klaagster aangevoerd dat betrokkene een te hoog bedrag in rekening heeft gebracht voor het samenstellen van de jaarrekening. Betrokkene verwerkte per kwartaal de administratie van klaagster. Uitgaande van het feit dat deze per kwartaal juist is verwerkt en dat die verwerking met behulp van een computerprogramma heeft plaatsgevonden, had de balans en de verlies- en winstrekening aan het eind van het jaar met een druk op de knop kunnen worden geproduceerd, aldus klaagster. Betrokkene heeft hiervoor substantieel te veel in rekening gebracht.

4.8.1 Ter zake van declaraties kan, zo heeft de Accountantskamer al meermalen geoordeeld, alleen met succes worden geklaagd als betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit en professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet AA bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, als bedoeld in artikel 51 Wet AA en artikel 42 Wab) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij moet dan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust (en dus te kwader trouw) onjuiste of misleidende declaraties indient. De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of aan de Raad van Geschillen is voorbehouden om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen in zake declaraties van accountants. Gelet op deze toetsingsmaatstaf en gelet op het door betrokkene gevoerde verweer, moet worden geoordeeld dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene bij het opstellen en indienen van bedoelde declaraties in strijd heeft gehandeld met voormelde maatstaf. Uit de door klaagster bij haar klaagschrift overgelegde facturen blijkt niet dat en waarom in rekening gebrachte kosten in redelijkheid niet hadden mogen worden gefactureerd, laat staan dat deze facturen bewust onjuist of misleidend zijn. Dat achteraf aan klaagster is gebleken dat het samenstellen van een jaarrekening voor haar niet nodig was en dat kon worden volstaan met een balans en een resultatenrekening, kan evenmin tot die conclusie leiden, nu betrokkene deze werkzaamheden jarenlang, met instemming van klaagster, heeft verricht. Dit klachtonderdeel is daarom, voor zover al, gezien het tijdsverloop en gelet op wat is overwogen onder 4.4,  ontvankelijk, ongegrond.

4.9 Bij het opleggen van een maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het nalaten waarop het gegrond verklaarde klachtonderdeel ziet. Getoetst aan deze criteria is er onvoldoende grond voor het opleggen van een maatregel en zal volstaan worden met het gegrond verklaren van klachtonderdeel I.

4.10  Op grond van wat hiervoor is overwogen wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer :

1.      verklaart de klacht gegrond zoals hiervoor weergegeven;

2.      legt ter zake aan betrokkene geen maatregel op;

3.      verklaart de klacht voor het overige, indien al ontvankelijk, ongegrond;

4.      verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagster betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- ( zeventig euro) aan haar vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijk lid) en J. Maan AA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klaagster en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.