ECLI:NL:TACAKN:2013:46 Accountantskamer Zwolle 12/2449 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:46
Datum uitspraak: 30-09-2013
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): 12/2449 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met tijdelijke doorhaling
Inhoudsindicatie: Kwaliteit als onvoldoende getoetst; geen waarnemingsovereenkomst. Tijdelijke doorhaling.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 12/2449 Wtra AK van 30 september 2013   van

de voorzitter van de NEDERLANDSE BEROEPSVERENIGING van ACCOUNTANTS (Nba), als rechtsopvolger van de NEDERLANDSE ORDE van ACCOUNTANTS-ADMINISTRATIECONSULENTEN (NOvAA),

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A G E R ,

raadsvrouwen: mr. M.L. Batting en mr. R.L. Herregodts.        

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van het op 21 november 2012 ingekomen klaagschrift van 20 november 2012 met bijlagen. Van betrokkene is geen verweerschrift ontvangen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 februari 2013 waar zijn verschenen namens klager diens raadsvrouw mr. R.L. Herregodts, advocaat te ’s-Gravenhage, vergezeld van de heer H. Geerlofs AA, adviseur van zowel de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s als van (voorheen) de NOvAA, en betrokkene in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten doen toelichten respectievelijk toegelicht en doen antwoorden respectievelijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene was ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA en is met toepassing van artikel 72 van de Wet op het accountantsberoep thans ingeschreven in het accountantsregister van de Nba en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent voor accountantskantoor A en Y te [plaats].  

2.2 Op 27 november 2007 is de accountantspraktijk van betrokkene in het kader van de ten tijde van de toetsing geldende Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) voor het eerst getoetst. Bij brief van 18 december 2007 heeft de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad) het toetsingsverslag van deze toetsing aan betrokkene gezonden. Bij brief van 25 januari 2008 heeft de Raad betrokkene medegedeeld alvorens tot het eindoordeel te komen aanleiding te zien betrokkene in de gelegenheid te stellen hem binnen een termijn van drie maanden een planmatig overzicht te doen toekomen met daarin opgenomen de wijze waarop betrokkene de bevindingen van de toetsers zou gaan doorvoeren binnen zijn praktijk. Het overzicht diende voorzien te zijn van een concreet tijdpad en een concrete invulling van de PE-verplichting voor 2008 en de jaren daarna. Ten overvloede heeft de Raad aanbevolen de waarneming van de praktijk, hetgeen nog niet verplicht was, te formaliseren.  

2.3 Omdat een reactie van betrokkene uitbleef, heeft de Raad betrokkene bij brieven van 6 mei 2008, 28 mei 2008 en 10 juni 2008 gerappelleerd. Bij brief van 18 juni 2008 heeft betrokkene een planmatig overzicht aan de Raad toegezonden.

2.4 Bij brief van 15 augustus 2008 heeft de Raad betrokkene laten weten het van hem ontvangen overzicht uiterst summier te vinden en inhoudelijk nog onvoldoende. Betrokkene is in die brief en bij brieven van 29 september 2008 en 9 oktober 2008 de mogelijkheid geboden tot aanpassing van het overzicht. Bij brief van 17 oktober 2008 heeft betrokkene een aangepaste versie van het overzicht aan de Raad toegezonden. Bij brief van 11 december 2008 heeft de Raad betrokkene bericht akkoord te zijn met de aanpassingen en verbeteringen.

2.5 De Raad heeft met betrokkene een termijn afgesproken voor het doorvoeren van de aanpassingen en verbeteringen. Deze implementatie zou worden getoetst bij een aanvullende tussentijdse toetsing. Deze heeft plaatsgevonden op 25 september 2009. Bij brief van 30 oktober 2009 is het toetsingsverslag toegezonden aan betrokkene.

2.6 Bij brief van 21 december 2009 heeft de Raad het eindoordeel van de toetsing aan betrokkene gezonden. Het eindoordeel luidde dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldeed aan de eisen die daaraan werden gesteld. Betrokkene is een termijn van zes weken gegeven voor het indienen van een verbeterplan en de Raad heeft in de brief opgemerkt dat de praktijk, hoewel inmiddels verplicht, nog niet beschikte over een waarnemingsregeling.

2.7 Bij brief van 18 februari 2010 heeft de Raad betrokkene nogmaals gewezen op de verplichting tot het indienen van een verbeterplan. Dat heeft betrokkene bij brief van 1 maart 2010 gedaan. Bij brief van 12 mei 2010 heeft de Raad betrokkene laten weten dit plan goedgekeurd te hebben en er op gewezen dat betrokkene een regeling diende te treffen voor de waarneming van zijn accountantspraktijk. Bij brief van 4 februari 2011 heeft de Raad betrokkene bericht dat een hertoetsing van zijn praktijk in 2011 zou plaatsvinden.

2.8 De hertoetsing van de accountantspraktijk heeft op 11 januari 2012 plaatsgevonden. Bij brief van 20 februari 2012 is het toetsingsverslag aan betrokkene gezonden. Daarop heeft betrokkene bij brief van 8 maart 2012 gereageerd.

2.9 Bij brief van 2 mei 2012 heeft de Raad het eindoordeel van de hertoetsing aan betrokkene gezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De Raad heeft betrokkene tevens medegedeeld dat zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter zouden worden voorgelegd.

3. De klacht

3.1 De klacht omvat twee onderdelen, te weten dat:

a. de accountantspraktijk van betrokkene niet beschikt over een adequate regeling voor de waarneming;

b. de accountantspraktijk van betrokkene na de hertoetsing niet beschikt over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid van de VPPT. Betrokkene heeft hiermee volgens klager gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en hoofdstuk A-150 van de VGC.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA onderscheidenlijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, is op 11 januari 2012 vastgesteld bij de toetsing van de accountantspraktijk van betrokkene en moet daarom onder meer worden getoetst aan de sinds 17 januari 2007 vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Met betrekking tot hetgeen betrokkene in het eerste klachtonderdeel wordt verweten, te weten het niet voldoen aan zijn verplichting te beschikken over een adequate regeling voor de waarneming van de accountantspraktijk, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.5 In de VGC zijn in hoofdstuk B1-291 bepalingen opgenomen aangaande de organisatie van een accountantskantoor. Op grondslag van artikel B1-291.2 VGC heeft het bestuur van de NOvAA Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (hierna: NVAK-aav) gegeven welke zich richten op het stelsel van interne beheersing van een accountantskantoor ter zake van de door dit kantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten.  

Ingevolge artikel 5 van de NVAK-aav regelt het accountantskantoor op adequate wijze de waarneming van de uitvoering van door het accountantskantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten in geval van ontstentenis, belet of langdurige arbeidsongeschiktheid van de voor de opdracht verantwoordelijke professional. Zoals blijkt uit de toelichting op dit artikel kan die waarneming op adequate wijze worden geregeld door het opnemen van duidelijke voorschriften ter zake in het stelsel van interne beheersing. Ook kan een waarnemingsovereenkomst worden gesloten met een andere openbaar accountant.

4.6 Bij de hertoetsing hebben de toetsers geconstateerd dat betrokkene een waarnemingsovereenkomst heeft gesloten met iemand die niet meer is ingeschreven als accountant-administratieconsulent of registeraccountant. Deze bevinding heeft betrokkene onweersproken gelaten. Een (adequate) regeling voor de waarneming van de accountantspraktijk ontbrak derhalve. Daaraan doet niet af dat betrokkene de intentie had om een medewerker van het kantoor, zodra dat mogelijk zou zijn, tot waarnemer aan te wijzen. Door dit gebrek kon niet worden gegarandeerd dat de kwaliteit van de dienstverlening van de accountantspraktijk bij ontstentenis van de voor de opdracht verantwoordelijke accountant op het vereiste niveau kon worden voortgezet. Betrokkene heeft hiermee in strijd gehandeld met artikelen B1-291.2 VGC juncto artikel 5 NVAK-aav en aldus mede een inbreuk gemaakt op het fundamentele beginsel van “professioneel gedrag” als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt  in hoofdstuk A-150 van de VGC. Het eerste klachtonderdeel moet daarom gegrond worden verklaard.

4.7 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel, te weten dat de accountantspraktijk niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan te stellen eisen als bedoeld in artikel 3 eerste lid van de VPPT, overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.8 In artikel 3, eerste lid VPPT is bepaald dat de accountant er zorg voor draagt dat de accountantspraktijk waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, niet zijnde opdrachten tot het uitvoeren van wettelijke controles en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA. Gelet op deze bepaling kan van betrokkene, naar het oordeel van de Accountantskamer worden verlangd dat deze zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.9 De tekortkomingen in het interne stelsel zijn volgens klager gelegen in de ‘acceptatie en continuering van de relaties met cliënten en opdrachten’ en in de ‘uitvoering en documentatie van werkzaamheden’.

4.10 Hoofdstuk B1-210 VGC stelt regels aangaande “aanvaarden en continueren van een opdracht”. Ingevolge artikel B1-210.3 VGC beoordeelt de openbaar accountant de aard en het belang van iedere bedreiging als gevolg van het aangaan van een relatie met een cliënt. Indien blijkt dat een bedreiging van niet te verwaarlozen betekenis is, treft de openbaar accountant waarborgen die de bedreiging wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen. In het geval van een doorlopende opdracht dient de openbaar accountant op grond van onder meer artikel B1-210.6 periodiek opnieuw te beoordelen of de relatie met de cliënt kan worden gecontinueerd. Ingevolge artikel B1-210.7 en B1-210.8 aanvaardt een openbaar accountant uitsluitend een opdracht, indien het aanvaarden van de opdracht niet leidt tot een onaanvaardbare bedreiging en indien de voor de uitvoering van de opdracht vereiste deskundigheid beschikbaar is. Alvorens een accountant een specifieke opdracht aanvaardt beoordeelt hij of de opdracht leidt tot een bedreiging en treft hij zonodig waarborgen die een bedreiging wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen.

In de nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (NVAK-aav) zijn voorschriften opgenomen, welke zich richten op het stelsel van interne beheersing van een accountantskantoor ter zake van de door dit kantoor uitgevoerde aan assurance verwante opdrachten, waaronder voorschriften ten aanzien van het aanvaarden en voortzetten van de relatie met een cliënt en van de opdracht en ten aanzien van de uitvoering van de opdracht. Op grond van artikel 13, eerste lid NVAK-aav zorgt het accountantskantoor ervoor dat, alvorens een aan assurance verwante opdracht wordt aanvaard of gecontinueerd, onderzoek wordt gedaan naar de integriteit van de cliënt. Daarnaast zijn, voor zover hier van toepassing, onder meer in de Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NVCOS) 4410 nadere regels neergelegd voor de wijze waarop het accountantskantoor zijn bedrijfsvoering ter zake van aan assurance verwante opdrachten inricht, zodat deze een beheerste en integere uitoefening van zijn bedrijf waarborgt en omtrent de vereiste overeenstemming over en de vastlegging van de opdrachtvoorwaarden.

Daarin, in het bijzonder in het gestelde onder 10 tot en met 16A van deze standaard, is onder meer bepaald op welke wijze de accountant de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden moet verrichten. In dit geval is vooral van belang het onder 10 van NVCOS 4410 gestelde, te weten dat de accountant dient vast te leggen de aangelegenheden die van belang zijn om aan te kunnen tonen dat de opdracht is verricht in overeenstemming met deze standaard en de voorwaarden van de opdracht. In de artikelen 11 tot en met 16A is vervolgens uitgewerkt welke verschillende werkzaamheden de accountant in ieder geval moet verrichten in het kader van de uitvoering van aan assurance verwante opdrachten. Op grond van artikel 15 dient een accountant een door hem samengesteld financieel overzicht door te lezen en een afweging te maken of dit overzicht toereikend van opzet en vrij van afwijkingen van materieel belang is. Voorts is van belang Leidraad 11 “Kwaliteitsbeheersing binnen het accountantskantoor”, waarin een kader wordt geschetst voor de maatregelen die in het kader van de kwaliteitsbeheersing binnen een accountantspraktijk kunnen worden genomen.

Als handreiking voor de informatie die in ieder geval in de dossiers dient te worden opgenomen -voortvloeiende uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en overigens ook opgenomen in voormelde Leidraad 11- geldt, dat de dossiers overdraagbaar dienen te zijn aan een opvolgende accountant. Uit het dossier moet de accountant kunnen opmaken welke afspraken er tussen de accountant en de cliënt zijn gemaakt en onder welke voorwaarden de opdracht dient te worden uitgevoerd.

4.11 De toetsers hebben bij de hertoetsing van 11 januari 2012 op de eerste plaats geconstateerd dat sprake is van tekortkomingen in de acceptatie en continuering van opdrachten. Zij hebben in vier getoetste (samenstel)dossiers geconstateerd dat uit de dossiers niet blijkt dat een beoordeling heeft plaatsgevonden of de opdrachten konden worden gecontinueerd. Betrokkene heeft dit niet betwist. De Accountantskamer komt dan ook tot het oordeel dat betrokkene in strijd met voormelde regelgeving mogelijke bedreigingen voor zijn integriteit of professioneel gedrag als gevolg van het continueren van de relatie met zijn cliënten en in samenhang daarmee als gevolg van het continueren van de opdrachten niet heeft onderkend dan wel maatregelen heeft genomen een geconstateerde bedreiging weg te nemen of tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond.

4.12.1 Bij de hertoetsing hebben de toetsers eveneens tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering en documentatie van werkzaamheden. Zo hebben de toetsers in twee dossiers geconstateerd dat ten onrechte geen geconsolideerde stukken zijn opgesteld en dat in deze dossiers mogelijk -op basis van een globale berekening van de omvang van de groep-  sprake was van een wettelijke controleplicht, wat betrokkene niet heeft onderkend. Ook is niet gebleken op welke gronden betrokkene heeft gemeend dat er geen sprake was van een consolidatie- en/of wettelijke controleverplichting.

Ter zitting heeft betrokkene te dier zake naar voren gebracht dat in één van de dossiers geen sprake was van een controleplicht maar dat hij daarover informatie in het dossier had moeten vastleggen. Aangaande de gestelde consolidatieplicht heeft hij naar voren gebracht dat de SRA in tegenstelling tot de Nba vond dat er geen consolidatieplicht was en  betrokkene dienaangaande zelf nog niet had beslist.

Wat er ook van zij van de noodzaak tot consolidatie of de controleplicht, naar het oordeel van de Accountantskamer had, mede gezien voormelde regelgeving, de omvang van de onderneming en de cijfers van de opdrachtgever voor betrokkene aanleiding moeten zijn in ieder geval zich een en ander af te vragen en van zijn afwegingen in het dossier daaromtrent aantekeningen moeten opnemen.

4.12.2 Ook is door de toetsers als tekortkoming geconstateerd dat niet duidelijk is welke bevindingen of vragen aan de cliënt zijn voorgelegd of met de cliënt zijn besproken, dat conceptjaarstukken niet aan de cliënt worden gezonden of met de cliënt besproken, dat uit de getoetste dossiers niet blijkt dat aandacht is besteed aan gebeurtenissen die zich na de balansdatum hebben voorgedaan en dat in drie getoetste dossiers evenmin aandacht is besteed aan de vraag of zich bedreigingen voor de continuïteit hebben voorgedaan. In een dossier ontbraken enkele stukken, zoals een bevestiging bij de jaarrekening omdat het permanente dossier onvindbaar was, in twee dossiers is geconstateerd dat posten uit de balans en de resultatenrekening onvoldoende zijn gespecificeerd en gedocumenteerd en in drie dossiers is geconstateerd dat de betrokkenheid van de accountant-administratie-consulent onvoldoende bleek. Ook deze tekortkomingen zijn door betrokkene niet betwist.

4.12.3  Wat betreft de geconstateerde tekortkomingen in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden geldt dat een dossier van cruciaal belang is om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden reeds zijn verricht en of deze zijn verricht in overeenstemming met de voor de uitvoering van een opdracht,  dan wel de afgifte van een rapport of samenstellingsverklaring geldende vereisten. Betrokkene heeft daar niet aan voldaan. Daarnaast is van groot maatschappelijk belang dat een accountant zijn werkzaamheden zorgvuldig uitvoert. De vastgestelde materiële tekortkomingen, met name met betrekking tot de mogelijke consolidatieplicht en het uitvoeren van een wettelijke controleopdracht in de dossiers zijn daarmee naar het oordeel van de Accountantskamer niet te rijmen. Door de tekortkomingen, die deels samenhangen met of voortvloeien uit gebreken in vastleggingen, kan zoals klager terecht heeft betoogd niet worden vastgesteld of de opdrachten op de juiste wijze zijn uitgevoerd en of de afgegeven samenstellingsverklaringen op de juiste gronden zijn afgegeven.

4.13 Gelet op wat in de overwegingen 4.7 tot en met 4.12.3 is overwogen, is de conclusie dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met voormelde regelgeving en is ook dit klachtonderdeel gegrond.

4.14 Gezien de aard en de omvang van de hiervoor vastgestelde tekortkomingen,  waarvoor betrokkene gezien artikel B1-291.2 VGC verantwoordelijk is, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de VPPT die zijn neergelegd in de hiervoor aangehaalde voorschriften van de VGC, de NVAK-aav en NVCOS. Het niet naleven van de verordeningen en nadere voorschriften die (onder meer) de kwaliteit van de beroepsuitoefening door de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken levert naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving gemoeid is, een overtreding op van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en professioneel gedrag.

Betrokkene dient daarnaast te worden aangerekend dat hij niet heeft gezorgd voor een adequate regeling ten behoeve van de waarneming.

4.15 Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van de hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen of maar een gering verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat hij in vergaande mate, ook nog ten tijde van de hertoetsing, het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had en wel zodanig dat de situatie waarin de praktijk zich bevindt, zorgelijk is.

4.16 De Accountantskamer acht de in artikel 2, eerste lid sub d. Wtra bedoelde maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register voor de duur van een maand passend en geboden. Hierbij heeft de Accountantskamer rekening gehouden met het feit dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing naar verwachting van klager met de inzet van Geralco compliance en audit support, waarvan betrokkene ter zitting naar voren heeft gebracht bereid te zijn deze een maal per maand in te roepen, (verder) kan verbeteren en op het juiste niveau gebracht kan worden.

De Accountantskamer beveelt in dat verband de Nba aan om de vinger aan de pols te houden en de accountantspraktijk van betrokkene eerder dan gebruikelijk wederom te toetsen.

4.17 Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·        legt aan betrokkene ter zake op de maatregel van tijdelijke doorhaling van de inschrijving van de accountant in het register als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder d. Wtra voor de duur van één maand. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;

·        adviseert de Nba om de accountantspraktijk van betrokkene eerder dan gebruikelijk wederom te toetsen;

·         verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mrs. W.M. de Vries en R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en drs. E.J.F.A. de Haas RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 september 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.