ECLI:NL:TACAKN:2013:43 Accountantskamer Zwolle 13/242 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:43
Datum uitspraak: 30-09-2013
Datum publicatie: 01-10-2013
Zaaknummer(s): 13/242 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Onder omstandigheden kan van de accountant verlangd worden zich ervan te vergewissen of een door vertegenwoordiging tot stand gekomen opdracht (vallende onder standaard 4400 van NVCOS) daadwerkelijk in overeenstemming is met de wil van de vertegenwoordigde opdrachtgever.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/242 Wtra AK van 30 september 2013 van

1) drs. X,

wonende te [woonplaats], [land],

en

2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X1 ,

gevestigd te [plaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman mr. G. Kattenberg.

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 25 januari 2013 ingekomen klaagschrift van 24 januari 2013, met bijlagen;

-         het op 28 februari 2013 ingekomen verweerschrift van 25 februari 2013, met bijlagen;

-         een op 22 mei 2013 ingekomen brief van klager sub 1), met als bijlagen 3 nadere producties;

-         een op 28 mei 2013 ingekomen brief van de raadsman van betrokkene, met als bijlagen 11 nadere producties.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 juni 2013, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klagers ‑ klager sub 1) drs. X, mede als bestuurder van klaagster sub 2), en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y RA in persoon, tot bijstand vergezeld van zijn raadsman mr. G. Kattenberg, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht en/of doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene staat ingeschreven als (openbaar) registeraccountant. Hij houdt kantoor te [plaats] onder de naam Y Accountancy.

2.2 De onderhavige tuchtklacht tegen betrokkene vloeit voort uit een geschil over de nalatenschap van wijlen de heer A (hierna: de vader). Dit geschil heeft geleid tot een civiele procedure tussen de erfgenamen, klager sub 1) enerzijds en zijn twee zussen B en C anderzijds. De kern van het geschil betreft de waardering van de aandelen in de vennootschap A Beleggingen B.V. (hierna: A Beleggingen). Die aandelen zijn aan klager sub 1) gelegateerd onder de verplichting de waarde daarvan te vergoeden aan de overige erfgenamen, zijn zussen B en C. De waarde dient in onderling overleg te worden vastgesteld. Klager sub 1) en zijn zussen kunnen het daar niet over eens worden.

2.3 A Beleggingen was een handelsbedrijf in machines en gereedschappen. De aandelen in A Beleggingen werden gehouden door A Beheer B.V. (hierna: A Beheer). In die vennootschap was ook het bedrijfspand ondergebracht en werd de pensioenvoorziening voor de vader opgebouwd. De vader en zijn echtgenote bezaten ieder 50% van de aandelen in A Beheer.

2.4 Klager sub 1) heeft in 1994 de onderneming van A Beleggingen verworven door middel van een activa/passiva transactie. Hij had daartoe de vennootschap X1 (hierna: X1) opgericht.

2.5 De vader en zijn echtgenote hebben in de periode daarna klager sub 1) gevolmachtigd om hun privévermogens en het vermogen van A Beleggingen te beheren. Vervolgens zijn in 2004 de aandelen in A Beheer inclusief het bedrijfspand aan klager sub 1) overgedragen. De vader en zijn echtgenote bleven wel aandeelhouder van A Beleggingen.

2.6 Op 29 december 2010 overleed de echtgenote. Op grond van het testament van de echtgenote dat was opgesteld in 2007 werd de vader tot executeur van de nalatenschap benoemd. Bij ontstentenis zou klager sub 1) als (opvolgend) executeur worden aangewezen. Notaris mr. M te [plaats] werd verzocht op te treden als boedelnotaris. Genoemde zussen van klager sub 1) hadden er behoefte aan om de gang van zaken rondom de overdracht aan X1 en de verkoop van de aandelen in A Beheer aan klager sub 1) te laten bekijken. Notaris M heeft de vader het voorstel gedaan om die gang van zaken door een derde te laten bekijken en stelde voor een accountant daartoe opdracht te geven.

2.7 In februari 2011 heeft betrokkene die opdracht aanvaard en om deze te kunnen uitvoeren wenste hij inzicht te krijgen in de administratie van A Beleggingen. Betrokkene heeft klager sub 1), die gevolmachtigd was om het vermogen van A Beleggingen te beheren, gevraagd om afgifte van originele stukken uit de administratie, waaronder originele bankafschriften. Volgens betrokkene verstrekte klager sub 1) onvoldoende stukken en hij heeft deze hierop in een brief van 5 mei 2011 ‑ onder meer - het volgende medegedeeld.

"Geachte heer X,

Namens uw vader, de heer A, vermelden wij u een aantal constateringen en vragen, die na bestudering van het verloop van het vermogen van uw vader en moeder zijn opgekomen.

Uw vader deelde mede dat u over originele bankafschriften en overige bescheiden/overeenkomsten van A Beheer B.V. en A Beleggingen B.V. beschikt. Tot op heden beheerde u alle financiën van privé en vennootschappen en volgens uw beide zussen heeft u verzuimd dit voldoende inzichtelijk te maken. Ik heb geen beschikking over originele stukken. De gegevens, die tot op heden zijn verstrekt, zijn voor een juist inzicht onvoldoende. Daarnaast zijn de belangrijkste overeenkomsten niet gedateerd! Naar de mening van uw vader hebben uw zussen recht op inzicht in het verloop van zijn vermogen.

De feiten en/of vragen zijn als volgt: (…)"

2.8 Per brief van 4 juli 2011 heeft betrokkene zijn voorlopige bevindingen voorgelegd aan klager sub 1). In die brief heeft betrokkene klager sub 1) om een toelichting op diverse openstaande punten verzocht en erop gewezen dat er tot dan geen originele overeenkomsten en bankafschriften waren getoond en verzocht betrokkene voorts om een verklaring en (originele) bewijzen voor de betaling van het bedrag voor de koop van de aandelen A Beheer door klager sub 1).

2.9 Klager sub 1) heeft betrokkene voor informatie verwezen naar zijn fiscalist, drs. D. Betrokkene heeft vervolgens ook deze fiscalist benaderd om de benodigde stukken te mogen ontvangen. Betrokkene was van mening dat hij wegens gebrek aan medewerking van klager sub 1) en diens fiscalist zijn voorlopige bevindingen niet kon toetsen en daardoor zijn opdracht niet kon voltooien. Betrokkene heeft vervolgens deze opdracht begin september 2011 teruggegeven.

2.10 Tijdens de uitvoering van de eerste opdracht, in mei 2011, is klager sub 1) bij de Rechtbank [plaats] een procedure gestart om de vader onder bewind te stellen. C heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd. De vader heeft daarop de volmachten aan klager sub 1) tot beheer van zijn privévermogen en van A Beleggingen ingetrokken en B daartoe gevolmachtigd. Verder heeft de vader zijn testament gewijzigd en C in plaats van klager sub 1) als executeur van zijn nalatenschap benoemd.

2.11 Op 27 september 2011 is de vader overleden. C werd op grond van het testament van de vader executeur. Zij heeft notaris S (in plaats van notaris M) verzocht om als boedelnotaris op te treden en voorts, in maart 2012, aan de overige erfgenamen haar voornemens voorgelegd om betrokkene in te schakelen bij de uitvoering van haar taken als executeur en hem een volmacht te verlenen om haar in die hoedanigheid te mogen vertegenwoordigen. Na de instemming van alle erfgenamen heeft C betrokkene verzocht de boedel van de nalatenschap in kaart te brengen en met de erfgenamen overeenstemming te vinden over de verdeling daarvan.

2.12 Betrokkene heeft deze tweede opdracht aanvaard. De machtiging is op 20 juni 2012 bij notariële akte vastgelegd. Betrokkene heeft in december 2012 een voorstel gedaan tot afwikkeling van de nalatenschap van de vader. Dit voorstel heeft niet geleid tot overeenstemming tussen de erfgenamen, die thans zijn verwikkeld in de civiele procedure als hiervoor onder 2.2 genoemd.

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in dat betrokkene als registeraccountant, executeur en adviseur tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

3.2 De klacht bestaat uit een zestal onderdelen, die - samengevat weergegeven - inhouden dat betrokkene:

                   I.      bewust foutief heeft gefactureerd aan de vader en de boedel van de vader, terwijl hij aan C en B had moeten factureren ;

                 II.      B en C op ondeugdelijke gronden heeft geadviseerd om zich door de vader te laten machtigen, terwijl er bovendien reeds een procedure bij de Rechtbank [plaats] liep om de vader onder bewind te stellen;

              III.      bij de uitvoering van de eerste opdracht ten onrechte namens de vader heeft gerapporteerd en gesproken, nu hij de vader nimmer heeft gesproken (terwijl daar in het kader van het onderzoek wel aanleiding toe was);

              IV.      ten onrechte heeft gefactureerd aan A Beleggingen;

                V.      informatieverzoeken van klager sub 1) met betrekking tot de vergoeding van zijn werkzaamheden zonder grond naast zich heeft neergelegd ;

              VI.      onnodig veel overleg heeft gevoerd, slecht heeft gerapporteerd en slordig heeft  geformuleerd, teneinde te bewerkstelligen dat nieuwe overleggen nodig waren die hij vervolgens weer kon factureren, terwijl het niet duidelijk was of betrokkene handelde in zijn hoedanigheid van accountant of als adviseur van de zussen van klager sub 1).

4. De gronden van de beslissing

4.1 Op grond van artikel 33 van de Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) was, en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen en/of ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens die wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het te beoordelen handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, vond plaats vanaf februari 2011 en aldus na 1 januari 2007. Het moet daarom worden getoetst aan de - sinds die laatstgenoemde datum vigerende - VGC en wel in het bijzonder aan (het voor alle registeraccountants geldende) deel A en (het voor openbaar registeraccountants geldende) deel B1 daarvan.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 De klachtonderdelen I. en III. lenen zich - vanwege hun verwevenheid - voor gezamenlijke bespreking. Zij houden in dat betrokkene bewust foutief heeft gefactureerd aan de vader en de boedel van de vader, terwijl hij aan C en B had moeten factureren, alsmede dat betrokkene bij de uitvoering van de eerste opdracht ten onrechte namens de vader heeft gerapporteerd en gesproken. Klagers hebben met betrekking tot deze klachtonderdelen aangevoerd dat betrokkene feitelijk voor C en B en niet voor de vader en/of de boedel van de vader werkte en voorts, dat betrokkene de vader nimmer heeft gesproken.

4.4.2 Betrokkene heeft tegen de klachtonderdelen I. en III. achtereenvolgens het volgende als verweer doen inbrengen.

“Zoals door C is verklaard en zoals uit de brieven van betrokkene blijkt, heeft B namens de vader aan betrokkene de eerste opdracht verstrekt. De vader is derhalve de opdrachtgever. Betrokkene heeft aan hem zijn voorlopige bevindingen voorgelegd. Betrokkene heeft aan de vader gefactureerd. Dit was conform de gemaakte afspraken.”

en

“De brief van 5 mei 2011 is verstuurd in de uitvoering van de eerste opdracht. Zoals blijkt uit onder meer de verklaring van C, was de vader daarvan de opdrachtgever. Betrokkene legde aan de vader zijn voorlopige bevindingen voor. Ik verwijs naar de brief van betrokkene aan de vader van 27 mei 2011 (productie 9). Dat betrokkene in zijn brief aangeeft 'namens de vader' een aantal vragen te hebben, is daarmee in lijn. Dat de vader met betrekking tot de eerste opdracht werd vertegenwoordigd door B maakt dat niet anders. Betrokkene voerde met haar het overleg. Voor de uitvoering van de opdracht was het niet noodzakelijk om ook met de vader zelf te overleggen. Deze had aangegeven geen kennis van het beheer over zijn financiële vermogen te hebben en verwees voor een toelichting naar B die betrokkene de opdracht heeft verstrekt.”

4.4.3 De Accountantskamer overweegt met betrekking tot de klachtonderdelen I. en III. dat klagers het, tegenover de gemotiveerde en gedocumenteerde weerspreking van betrokkene, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene bewust en/of te kwader trouw foutief heeft gefactureerd aan de vader en de boedel van de vader. Klachtonderdeel I. moet daarom ongegrond worden verklaard.

De kern van het verwijt in klachtonderdeel III. wordt gevormd door het gegeven dat betrokkene op verzoek van een notaris en via de dochters een opdracht van de vader heeft aanvaard. Betrokkene heeft niet betwist dat hij hierover nooit met de vader heeft gesproken.

De Accountantskamer is van oordeel dat, daargelaten de civielrechtelijke vraag of daadwerkelijk -middels vertegenwoordiging- een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen, onder deze bijzondere omstandigheden (nu betrokkene wist dat sprake was van kinderen met tegengestelde belangen) betrokkene verzuimd heeft om, overeenkomstig het bepaalde in ‑de te dezen van toepassing zijnde-  standaard NVCOS 4400 onder 9, zich bij de vader ervan te vergewissen dat met deze als één van de belangrijkste belanghebbenden die een exemplaar van zijn rapport met feitelijke bevindingen zouden ontvangen, duidelijk overeenstemming bestond over de overeengekomen werkzaamheden en de voorwaarden van de opdracht.

Weliswaar is niet specifiek geklaagd over het ontbreken van schriftelijke opdrachtbevestiging, maar het komt de Accountantskamer voor dat deze in dit geval voor de vereiste duidelijkheid had kunnen zorgen.

Betrokkene heeft voorts, door in de hiervoor onder 2.7 bedoelde brief van 5 mei 2011 aan klager sub 1) te schrijven: “Namens uw vader …” en “Uw vader deelde mede …” en “Naar de mening van uw vader …” onmiskenbaar de suggestie gewekt dat hij over bepaalde zaken persoonlijk met de vader had overlegd, hetgeen niet het geval was geweest. Ook dit moet als onzorgvuldig worden bestempeld en vormt, evenals het hiervoor genoemde verzuim, een schending van het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC en klachtonderdeel III. moet daarom in zoverre gegrond worden verklaard.

4.5.1 Klachtonderdeel II., inhoudende dat betrokkene B en C op ondeugdelijke gronden heeft geadviseerd om zich door de vader te laten machtigen, terwijl er bovendien reeds een procedure bij de Rechtbank [plaats] liep om de vader onder bewind te stellen, is van de zijde van klagers niet nader geadstrueerd.

4.5.2 Van de zijde van betrokkene is tegen dit klachtonderdeel - zakelijk weergegeven - het volgende ingebracht.

Het verwijt dat betrokkene zonder deugdelijke grondslag B en C zou hebben geadviseerd om zich door de vader te laten machtigen wordt ten onrechte voorgedragen. Betrokkene heeft B en/of C hieromtrent niet geadviseerd. Dit blijkt niet uit de stukken en wordt ook overigens niet onderbouwd.  Ook de verwijzing naar de e-mail van C van 19 september 2011 ondersteunt de stelling van klager sub 1) niet. Zij stelt daarin enkel dat de vader op advies van geraadpleegde deskundigen de volmacht van klager sub 1) heeft ingetrokken. Zij stelt niet dat betrokkene een van die deskundigen is, hetgeen ook niet het geval was.

4.5.3 Tegenover deze weerspreking ervan hebben klagers de aan klachtonderdeel II. ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk gemaakt, hetgeen - mede gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene - wel op hun weg had gelegen. Klachtonderdeel II. moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.6.1 Met betrekking tot klachtonderdeel IV., inhoudende dat betrokkene ten onrechte heeft gefactureerd aan A Beleggingen, is door klagers aangevoerd dat betrokkene is gevraagd dit te doen door de zus van klager sub 1), B, die zich kort voor het overlijden van de vader onder dubieuze omstandigheden op advies van betrokkene heeft laten machtigen.

4.6.2 Van de zijde van betrokkene is tegen dit klachtonderdeel - zakelijk weergegeven - het volgende ingebracht.

Betrokkene zou ten onrechte factureren aan A Beleggingen. Dit is onjuist. De aandelen van A Beleggingen zijn tot op heden niet aan klager sub 1) overgedragen, omdat de erfgenamen het niet eens zijn over de waardering daarvan. De aandelen zijn nog onderdeel van de boedel van de nalatenschappen van de vader en de moeder. B is gevolmachtigde. Betrokkene is in de tweede helft van 2012 verzocht om enige noodzakelijke administratieve werkzaamheden voor A Beleggingen te verrichten. Hieraan ligt een opdracht van A Beleggingen ten grondslag. De facturen zijn door A Beleggingen voldaan. Er is nimmer geklaagd over deze declaraties en/of vragen gesteld. Het verwijt is ongegrond.

Voor zover klager sub 1) meent dat de opdracht van A Beleggingen ten onrechte aan betrokkene is verstrekt, dient hij zich te wenden tot de gevolmachtigde (B) of de executeur van de nalatenschap van de vader. Daarvan kan betrokkene geen verwijt worden gemaakt.

4.6.3 De Accountantskamer is van oordeel dat niet is gebleken dat betrokkene had moeten  twijfelen aan de bevoegdheid van B om namens A Beleggingen op te treden. Weliswaar is door klagers gesteld dat B onder “dubieuze omstandigheden” zou zijn gemachtigd, doch zij hebben dit geenszins aannemelijk gemaakt. Klachtonderdeel IV. moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.7.1 Met betrekking tot klachtonderdeel V., inhoudende dat betrokkene informatieverzoeken van klager sub 1) met betrekking tot de vergoeding van zijn werkzaamheden zonder grond naast zich heeft neergelegd, is door klagers aangevoerd dat betrokkene, nu hij sedert juni 2012 “feitelijk uitvoerend executeur” is, weigert aan klager sub 1) inzage te geven in a) de rekeningen van Y Accountancy aan A privé, de boedel en/of A Beleggingen en b) de bankafschriften van A privé en van A Beleggingen.

4.7.2 Van de zijde van betrokkene is tegen dit klachtonderdeel - zakelijk weergegeven - het volgende ingebracht.

Ik stel voorop dat dit verwijt door klager sub 1) niet wordt onderbouwd. Betrokkene heeft geen wetenschap van dergelijke verzoeken. Klager sub 1) voldoet niet aan de op hem rustende substantiëringsplicht.

Ten overvloede merk ik het volgende op. Met betrekking tot de eerste opdracht was de vader de opdrachtgever. Betrokkene heeft de declaraties voor de werkzaamheden in het kader van de uitvoering van die eerste opdracht aan de vader gestuurd. De vader heeft deze declaraties voldaan. Klager sub 1) heeft geen recht op informatie omtrent die declaraties. Daaraan staat een geheimhoudingsplicht jegens de vader in de weg. Klager sub 1) dient zijn verzoeken, nu de vader inmiddels is overleden, te richten tot de executeur van de nalatenschap. Met betrekking tot de werkzaamheden in het kader van de tweede opdracht geldt dit evenzo. C is in haar hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van de vader de opdrachtgever van betrokkene. De verzoeken om informatie dienen dan ook aan haar te worden gericht.

4.7.3 De Accountantskamer is, nog daargelaten of de in dit klachtonderdeel bedoelde verzoeken betrokkene ooit hebben bereikt, van oordeel dat klager sub 1) zich daarmee tot de formele executeur, in casu C, dient te wenden en wel op grond van hetgeen namens betrokkene te dezen is aangevoerd (en hiervoor onder 4.7.2 is weergegeven). Klachtonderdeel V. moet daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4.8.1 Klachtonderdeel VI. luidt dat betrokkene onnodig veel overleg heeft gevoerd, slecht heeft gerapporteerd en slordig heeft geformuleerd, teneinde te bewerkstelligen dat nieuwe overleggen nodig waren die hij vervolgens weer kon factureren, terwijl het niet duidelijk was of betrokkene handelde in zijn hoedanigheid van accountant of als adviseur van de zussen van klager sub 1). Ter staving van dit klachtonderdeel is door klagers aangevoerd dat betrokkene met de zusters van klager sub 1) en advocaat H te [plaats] overleg heeft gevoerd en dat betrokkene een vergadering van alle erfgenamen voor 16 januari 2013 heeft uitgeschreven en deze een uur van tevoren heeft afgebeld. Voorts is door klagers aangevoerd dat onduidelijk is of betrokkene als registeraccountant spreekt of als adviseur waar dezelfde deskundigheid van mag worden verwacht.

4.8.2 Betrokkene heeft tegen dit klachtonderdeel - zakelijk weergegeven - het volgende doen inbrengen.

Klager sub 1) verwijt betrokkene bij de uitvoering van de tweede opdracht onzorgvuldig en

ondeskundig te hebben gehandeld. Betrokkene zou onnodig veel overleggen, slecht rapporteren en slordig formuleren. Dit verwijt wordt door klager sub 1) wederom niet onderbouwd. Klager sub 1) voldoet niet aan de op hem rustende substantiëringsplicht. Het klachtonderdeel dient ongegrond te worden verklaard. Overigens geldt het volgende.

Klager sub 1) heeft jarenlang het beheer gevoerd over het privévermogen van de vader en de echtgenote en het vermogen van A Beleggingen. De afwikkeling van de nalatenschap van de vader en zijn echtgenote wordt gefrustreerd doordat klager sub 1) geen inzicht wenst te geven in het door hem gevoerde beheer. Klager sub 1) weigert zelfs aan de gevolmachtigde van A Beleggingen, B, de administratie te verstrekken. De zussen worden hierdoor gesterkt in hun mening dat klager sub 1) op onrechtmatige wijze gelden heeft onttrokken aan A Beleggingen en aan het privévermogen van de vader. Betrokkene heeft geprobeerd deze impasse te doorbreken door de erfgenamen in overleg te laten treden. Dat dit de nodige tijd heeft gekost, wordt door hem niet ontkend. Dit is echter geheel toe te rekenen aan klager sub 1) zelf. Van onnodig overleggen is geen sprake. Evenmin creëert betrokkene zijn eigen werkzaamheden.

Klager sub 1) stelt ter onderbouwing van het verweer dat betrokkene ten onrechte kort voor

aanvang de bespreking op 16 januari 2013 heeft afgezegd. Hierover het volgende. In die bespreking zou het voorstel van betrokkene voor een mogelijke verdeling van de nalatenschap van de vader worden besproken. Kort voor aanvang van de bespreking gaf één van de erfgenamen echter aan niet aanwezig te zullen zijn. Het door laten gaan van de bespreking had om die reden geen nut meer. Betrokkene heeft daarop de bespreking afgezegd en de reden daarvan aan de overige erfgenamen, waaronder klager sub 1), medegedeeld. De annulering van de bespreking is derhalve betrokkene niet toe te rekenen.  De stelling dat het voor klager sub 1) niet duidelijk zou zijn of betrokkene handelt in hoedanigheid van accountant of als adviseur van de zussen, kan betrokkene niet plaatsen. Betrokkene heeft nimmer als adviseur van de zussen gefungeerd of zich als zodanig gepresenteerd. Dit blijkt ook nergens uit. Klager sub 1) heeft deze vermeende onduidelijkheid ook nooit aan de orde gesteld. De stelling dient te worden gepasseerd.

4.8.3 De Accountantskamer is van oordeel dat klagers, tegenover de hiervoor weergegeven weerspreking namens betrokkene, niet aannemelijk hebben gemaakt dat betrokkene onnodig veel overleg heeft gevoerd, slecht heeft gerapporteerd en slordig heeft  geformuleerd, hetgeen - wederom gelet op het hiervoor onder 4.3 overwogene - wel op hun weg had gelegen. Klachtonderdeel VI. moet daarom ook ongegrond worden verklaard.

4.9 Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer voor het gegrond geachte derde onderdeel van de klacht een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing tot het opleggen daarvan houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de tuchtrechtelijke vergrijpen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Na ampele overwegingen meent de Accountantskamer dat in het onderhavige geval kan worden volstaan met gegrondverklaring van het derde klachtonderdeel zonder oplegging van een maatregel. Daarbij heeft de Accountantskamer laten meewegen dat betrokkene onder zeer lastige omstandigheden, te weten een ingewikkeld en moeizaam verlopend geschil tussen erfgenamen, zijn werkzaamheden heeft moeten verrichten en dat uit het feit dat notaris M de vader het voorstel had gedaan om de gang van zaken door een derde te laten bekijken en een accountant daartoe opdracht te geven, betrokkene wel heeft mogen begrijpen dat de vader heeft ingestemd met een onderzoeksopdracht. Voorts is ook van belang dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.10 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer:

·        verklaart de klachtonderdeel III. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·        legt ter zake aan betrokkene geen maatregel op;

·        verklaart de klachtonderdelen I., II., IV., V. en VI. ongegrond;

·        verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer - ingevolge artikel 9, tweede lid, juncto 47 Wtra - zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en J. Maan AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 30 september 2013.

__________                                                                                      __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

_________________________________________________________________________________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto de artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 kan/kunnen klagers, betrokkene en/of de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.