ECLI:NL:TACAKN:2013:42 Accountantskamer Zwolle 12/2539 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:42
Datum uitspraak: 16-09-2013
Datum publicatie: 17-09-2013
Zaaknummer(s): 12/2539 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over het toerekenen van winst (behaald op de verkoop van een gerenoveerd pand dat in december van een bepaald jaar is verkocht en in januari van het volgende jaar is geleverd) in de aangifte inkomstenbelasting van een van de vennoten van een VOF aan het jaar waarin de koopovereenkomst is gesloten ongegrond. De keuze om de winst in dit jaar te verantwoorden is fiscaal gezien houdbaar omdat de werkzaamheden aan het pand in dat jaar waren afgerond. Dat de koopovereenkomst nog ontbonden kon worden als de koper geen hypothecaire financiering kon krijgen, is daarvoor geen belemmering. Ook de klacht over de mening van betrokkene dat de vennoten in dit geval verplicht zijn eenzelfde stelsel voor de winstbepaling te hanteren is ongegrond. (Het uiten van) die mening levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op want wat klager daartegenover stelt brengt niet mee dat de mening van betrokkene niet pleitbaar is dan wel in strijd met een toepasselijke rechtsregel. 

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 16 september 2013 in de zaak met nummer 12/2539 Wtra AK van

            X,

kantoorhoudende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 29 november 2012 ingekomen klaagschrift van 27 november 2012, met bijlagen;

-         de op 12 december 2012 ingekomen brief van klager van 11 december 2012, met bijlagen;

-         het op 7 januari 2013 ingekomen verweerschrift van die datum, met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 27 mei 2013 waar zijn verschenen klager en betrokkene in persoon.

1.3 Klager en betrokkene hebben bij gelegenheid van genoemde zitting hun standpunten toegelicht (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Klager is aangesloten bij het College Belastingadviseurs. De vennootschap onder firma A Bouw (hierna: A Bouw) was cliënt bij klager. A Bouw houdt zich bezig met de bouw en renovatie van panden en koopt daarnaast ook zelf panden aan, die na renovatie worden doorverkocht. Firmanten van A Bouw zijn vader B en zoon C (hierna: B en C). De administratie werd tot en met 2011 gevoerd door de echtgenote van B, D (hierna: D).

2.2 C heeft klager verzocht de verkoopwinst van ongeveer € 96.000,- van een door A Bouw in de loop van 2011 aangekocht en gerenoveerd pand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand) dat is verkocht bij een in december 2011 ondertekende koopovereenkomst en eind januari 2012 is geleverd, in het kader van de aangifte voor de inkomstenbelasting op te nemen in de jaarcijfers over 2011 in plaats van de jaarcijfers over 2012. Klager heeft C meegedeeld dat dit niet mogelijk was, omdat de koper tot 6 januari 2012 de mogelijkheid had het niet kunnen krijgen van een hypothecaire geldlening als ontbindende voorwaarde in te roepen. Daarom stond op 31 december 2011 niet vast dat de verkoop zou doorgaan.

2.3 Betrokkene is verbonden aan Accountantskantoor1. In januari 2012 heeft, op initiatief van de Rabobank [plaats], op verzoek van A Bouw een gesprek plaatsgevonden tussen betrokkene en de firmanten. Desgevraagd heeft betrokkene aan de firmanten meegedeeld het wel mogelijk te achten de verkoopwinst van het pand op te nemen in de jaarcijfers over 2011.

2.4 Het kantoor van betrokkene heeft een offerte uitgebracht aan A Bouw. Deze offerte is geaccepteerd en de opdrachtbevestiging is ondertekend.

2.5 Op 27 april 2012 heeft klager rapport uitgebracht omtrent de jaarrekening van A Bouw over 2011. In de samenstellingsverklaring heeft klager vermeld:

“Op voorstel van A Bouw V.O.F. is na overleg met de Rabobank [plaats] besloten de verkoopopbrengst van de [adres] te [plaats] aan 2011 toe te rekenen en dus geen rekening te houden met het gegeven dat de feitelijke overdracht op 31 januari 2012 heeft plaatsgevonden en dat er tot

6 januari 2012 door de koper het niet-rondkrijgen van een financiering als ontbindende voorwaarde kon worden ingeroepen.”

2.6 Klager heeft op 31 juli 2012 de kwestie waarover hij met betrokkene van mening verschilt, voorgelegd aan het Bureau Vaktechniek van het Register Belastingadviseurs. Bij e-mail van dezelfde dag heeft dr. E (hierna: E) van het Bureau Vaktechniek hem geantwoord:

“Nee, ik denk dat er geen sprake is van “onderhanden werk” en dat er daarom ook geen “gebruik” van de vervroegde winstneming kan worden gemaakt. Uiteraard zou het standpunt wel kunnen worden ingenomen, maar er kan dan een discussie met de fiscus ontstaan. Bovendien betekent de keuze om de regeling nu toe te passen natuurlijk dat de regeling ook in de toekomst moet worden toegepast.”

In reactie op de wedervraag van klager of het standpunt van betrokkene nu verdedigbaar of onjuist is, heeft E geantwoord:

“Naar mijn mening is het verdedigbaar om te stellen dat de regeling voor onderhanden werk (art. 3.29b Wet IB 2001) in uw casus niet van toepassing is. Voor deze regeling wordt “onderhanden werk” namelijk gedefinieerd als werkzaamheden die voortvloeien uit een overeenkomst van aanneming van werk, die op balansdatum nog niet zijn afgesloten. Als ik uw casus goed begrijp, werkt uw cliënt niet op basis van een overeenkomst van aanneming van werk maar bouwt hij voor eigen rekening en risico. Naar mijn mening is dan geen sprake van onderhanden werk, maar van een voorraadpand. Conform uw stelling kan de winstneming daarom naar mijn mening worden uitgesteld tot het moment van levering in 2012.”

2.7 Bij e-mail van 1 oktober 2012 heeft D aan klager het volgende meegedeeld: “Vanmiddag heb ik overleg gehad met mevrouw Y van Accountantskantoor1. Zij heeft mij uitgelegd dat het absoluut vragen om problemen is als wij de IB aangifte van 2011 niet gelijk laten lopen met de aangifte van C. Omdat B en C een V.o.f. hebben roept deze verschillende aangiften absoluut vragen op. Onzer IB voor 2011 komt er totaal anders uit te zien als jij die indient, omdat de winst van de [adres] daar dan niet bij zit. Om deze reden willen wij de IB aangifte ook door Accountantskantoor1 laten doen.”

2.8 Bij e-mails van 2, 3 en 9 oktober 2012 heeft klager betrokkene gewezen op haar, naar zijn mening, (opzettelijk) onjuiste werkwijze.

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene zich in twee fiscale kwesties weinig gelegen laat liggen aan de fiscale rechtsregels, maar daarover meningen uitdraagt die tot optimale aanwas van nieuwe cliënten leiden. Meer specifiek gaat het hierbij om de volgende twee wat betrokkene noemt “fiscale conflicten”:

a. kan al winst in 2011 worden genomen op de verkoop van een gerenoveerde onroerende zaak, terwijl de verkoop op 31 december 2011 nog niet zeker is?;

b. zijn firmanten in een vennootschap onder firma verplicht dezelfde methode van winstberekening te gebruiken?

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen respectievelijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 17 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3 Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1 Klager heeft aangaande hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 3.1 onder a. aangevoerd dat het standpunt van betrokkene dat winstneming in 2011 mogelijk is, onjuist is. Klager wijst er hierbij op dat de koper van het pand tot 6 januari 2012 de mogelijkheid had om het niet kunnen krijgen van een hypothecaire geldlening als ontbindende voorwaarde in te roepen. Op 31 december 2011 stond daarom nog niet vast dat de verkoop doorgang zou vinden, zodat winstneming in 2011 niet mogelijk was. Klager wijst ter nadere onderbouwing van zijn standpunt op zijn mailwisseling met E van het Bureau Vaktechniek van het Register Belastingadviseurs, zoals hiervoor in rechtsoverweging 2.5 weergegeven.

4.4.2 Betrokkene heeft in haar verweerschrift naar voren gebracht dat zij A Bouw heeft meegedeeld dat gezien de aard van de werkzaamheden van A Bouw sprake is geweest van een bouwproject waarbij zowel commercieel als fiscaal winst naar rato van de werkvoortgang dient te worden genomen (percentage of completion methode). Betrokkene heeft toepassing gegeven aan het toerekeningsbeginsel: het pand is aangekocht in 2011, gerenoveerd in 2011 en verkocht in 2011. Met deze wetenschap kan niet anders dan gesteld worden dat het project in 2011 volledig afgerond is en dat daarmee het gerealiseerd resultaat bekend is. De werkvoortgang was ultimo 2011 dus 100%. Betrokkene heeft naar haar zeggen drie collega’s geconsulteerd. Zij allen delen haar standpunt. Daarnaast heeft betrokkene rekening gehouden met het voorzichtigheidsbeginsel: omdat de betaling van de vordering bij de notaris in januari 2012 is geschied, zou de afloop van deze post ruimschoots voor het uitbrengen van de jaarrekening vastgesteld kunnen worden. Daarmee is ook de inbaarheid van de vordering op 100% te stellen.

4.4.3 De Accountantskamer overweegt dat klager, mede gelet op het verweer van betrokkene, niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, door tegenover A Bouw het standpunt in te nemen dat de winst over de verkoop van het pand aan 2011 toegerekend kan worden. De door klager bij het klaagschrift overgelegde mailwisseling met E is onvoldoende voor een ander oordeel, alleen al omdat E - anders dan klager stelt - op de vraag van klager niet heeft geantwoord dat het standpunt van betrokkene onjuist is. Daarnaast acht de Accountantskamer de keuze om de winst in 2011 te verantwoorden fiscaal gezien houdbaar, omdat de werkzaamheden in 2011 zijn afgerond en de koopovereenkomst ook in 2011 is gesloten zodat geen sprake meer is van onderhanden werk maar van gereed product. Dat ontbinding van de overeenkomst nog kon plaatsvinden indien de koper het niet kunnen krijgen van een hypothecaire geldlening als ontbindende voorwaarde zou inroepen en dat de levering later heeft plaatsgevonden, is daarvoor geen belemmering. .   

4.5.1 Klager heeft aangaande hetgeen is vermeld in rechtsoverweging 3.1 onder b. gewezen op de e-mail van D van 1 oktober 2012, waaruit volgens klager blijkt dat betrokkene van mening is dat vennoten van een vennootschap onder firma niet op verschillende wijze de winst mogen berekenen. Daarnaast heeft klager naar voren gebracht dat hij D, omdat hij winstneming bij de verkoop van het pand alleen in 2012 mogelijk acht, heeft meegedeeld dat hij voor haar de aangifte 2011 zonder deze winstneming zal doen en dat dit geen probleem zal vormen, omdat iedere firmant het recht heeft op zijn eigen manier de winst te bepalen, zolang maar goed koopmansgebruik in acht wordt genomen. Deze benadering stemt overeen met de opvatting van de auteurs van een boek onder de titel “De Vennootschap onder firma”, aldus klager.

4.5.2 Betrokkene heeft in haar verweerschrift naar voren gebracht dat het iedere vennoot vrij staat om een eigen winstbepalingsstelsel te hanteren, echter in deze casus acht zij - vanuit haar standpunt bezien - elke vennoot verplicht het resultaat fiscaal in 2011 te verantwoorden.

4.5.3 De Accountantskamer stelt vast dat partijen, anders dan klager stelt, er niet over van mening verschillen dat het iedere vennoot van een vennootschap onder firma in beginsel vrij staat een eigen winstbepalingsstelsel te hanteren. Het feit dat betrokkene van mening is dat de vennoten van A Bouw in dit geval verplicht zijn eenzelfde stelsel  te hanteren (en die opinie aan D heeft voorgehouden), brengt, wat daarvan overigens ook zij, niet mee dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, nu uit wat klager ter onderbouwing van zijn opvatting heeft aangevoerd, niet volgt dat de mening van betrokkene fiscaal gezien niet pleitbaar is dan wel in strijd is met enige toepasselijke rechtsregel.

4.6 Gelet op al het voorgaande moet de klacht ongegrond worden verklaard en worden beslist als volgt.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mrs. W.M. de Vries en R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2013 .

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager en betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021,

2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.