ECLI:NL:TACAKN:2013:26 Accountantskamer Zwolle 13/942 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:26
Datum uitspraak: 23-08-2013
Datum publicatie: 26-08-2013
Zaaknummer(s): 13/942 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Geen rechtsregel verplicht een controlerend accountant zich jegens de wederpartij van de controleclient uit te laten over een juridisch geschil dat die wederpartij heeft met de gecontroleerde huishouding, en evenzo niet over een processtuk dat is ingebracht in een civiele procedure waarin de gecontroleerde huishouding procespartij is.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra)

van 23 augustus 2013 in de zaak met nummer 13/942 Wtra AK van

drs. X RA ,

wonende te [woonplaats] (land),

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 26 april 2013 ingekomen klaagschrift, met bijlagen;

-          het op 28 mei 2013 ingekomen verweerschrift van 27 mei 2013, met bijlage.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 29 juli 2013, waar aanwezig waren - aan de zijde van klager - drs. X RA in persoon, tot bijstand vergezeld van mevrouw A, directeur van B.V.1, en - aan de zijde van betrokkene - Y RA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. H.J. Blaisse, advocaat te Amsterdam.

1.3 Partijen hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht (klager aan de hand van een pleitnota, die hij aan de Accountantskamer heeft overhandigd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 Betrokkene is als registeraccountant verbonden aan Accountantskantoor1 te [plaats] en fungeert als externe accountant van het Verzekeringsmaatschappij1 concern.

2.2 Klager heeft via zijn vennootschap B.V.1 een aantal procedures gevoerd tegen onder meer Verzekeringsmaatschappij1. Deze procedures zijn door de civiele rechter tot in de hoogste instantie in klagers nadeel beslist.

2.3 Klager heeft zich bij brief van 18 maart 2013 gewend tot de voorganger van betrokkene, B RA, met de bedoeling tot een gesprek te komen met hem of het bestuur van Accountantskantoor1 inzake zijn geschil met Verzekeringsmaatschappij1. De inhoud van deze brief luidt als volgt.

“Geachte heer B,

Op 22-2-2013 heb ik u een kopie van mijn brief aan dhr. C (ceo van Verzekeringsmaatschappij1) toegezonden. U bent geheel op de hoogte van mijn ervaringen met Verzekeringsmaatschappij1 en de Rechtspraak. Tussen u en dhr. C zal geen verschil van mening bestaan over de simpele basisfeiten:

1.      Dat aan B.V.1 c.s. het recht op vergoeding van de verduisterde aandelen CMJ is toegekend.

2.      Dat Verzekeringsmaatschappij1 de waarde van het onroerend goed op dezelfde wijze had berekend als B.V.1.

3.      Dat met de benoeming van Dr. D RA re overeenstemming binnen handbereik lag.

4.      Dat Verzekeringsmaatschappij1 - ondanks verkregen toestemming van de curator (en de RC) in het faillissement van verzekerde mr. E tot voortzetting van de schaderegeling - de opdracht aan Dr. D introk en B.V.1 dwong de schadestaatprocedure aan te gaan.

5.      Dat Verzekeringsmaatschappij1 een partijdeskundigen rapport indiende van drs F RA re, welk rapport volgens het College van beroep voor het bedrijfsleven en volgens de expert van Verzekeringsmaatschappij1 niet was gebaseerd op volledige en juiste gegevens.

6.      Dat desondanks de rechtbank dit partijdeskundigen rapport onverkort volgde, vaststelling van de waarde van het onroerend goed zinloos noemde, het horen van deskundigen zinloos noemde.

7.      Dat opvolgende instanties binnen de rechtspraak het oordeel van de rechtbank niet inhoudelijk wensten te toetsen; consequent werden verzoeken van B.V.1 om getuigen of deskundigen te horen afgewezen. (tunnelvisie als taktiek).

8.      Dat de onder 6 bedoelde rechtbank zich heeft laten misleiden of erger nog zich heeft laten overhalen om aan de wensen van Verzekeringsmaatschappij1 tegemoet te komen.

Ik heb eerder accountants van Accountantskantoor1 benaderd zonder gehoor te vinden. Een klacht tegen uw collega G strandde op verjaring. Met deze brief heb ik de bedoeling met u of met het bestuur van Accountantskantoor1 tot een gesprek te komen. Gaarne hoor ik van u of u hieraan wilt meewerken.

Hoogachtend,

X

P.S. Ter info stuur ik u separaat mijn e-mail van 11-6-2010 aan een aantal beroepsgenoten

door. Ik heb hierop geen enkele 'professioneel kritische' reactie gekregen.”

2.4 Betrokkene heeft per brief van 21 maart 2013 evenvermelde brief van klager als volgt beantwoord.

“Geachte heer X,

Omdat ik de heer B ben opgevolgd als extern accountant van Verzekeringsmaatschappij1, leidde hij uw brief van 22 februari 2013 aan de heer C van Verzekeringsmaatschappij1, die hij in kopie van u ontving, aan mij door. Ik ontving van hem tevens een kopie van uw e-mail met bijlage aan hem van 18 maart 2013.

Ik begrijp dat u een gesprek met het Bestuur van Accountantskantoor1 of met mij beoogt. Uit uw brief leid ik af dat het gesprek dat u beoogt betrekking heeft op uw juridische conflict met Verzekeringsmaatschappij1. Ik verwijs naar mijn eerdere brieven aan u, waarin ik u heb uitgelegd dat ik voor mijzelf als extern accountant geen rol weggelegd zie in het juridische conflict dat u met Verzekeringsmaatschappij1 heeft. Het Bestuur van Accountantskantoor1 deelt die visie.

Ten tijde van het beantwoorden van uw vraag in de genoemde brief van 22 februari jl., ontving ik uw e-mail van 21 maart 2013. Daaruit moet ik afleiden dat wij onze reactie op uw brief van 27 september 2012 wel hebben opgesteld, maar abusievelijk niet daadwerkelijk aan u hebben verzonden. De reactie op uw brief van 27 september 2012 zenden wij u hierbij alsnog, waarbij deze dus niet is gedateerd oktober 2012, maar maart 2013. In uw e-mail van 21 maart 2013 stelt u dat u met het Bestuur van Accountantskantoor1 en met mij in gesprek wil treden over een concept klaagschrift dat u hebt opgesteld. Mij is op dit moment niet duidelijk waarop uw klacht betrekking heeft. Voor zover die betrekking zou hebben op het niet hebben beantwoord van uw brief van 27 september 2012 neem ik aan dat een dergelijk gesprek na mijn bovenstaande uitleg niet meer aan de orde is. Ik vraag mij daarbij overigens af waarom u mij niet eerst een rappel hebt gezonden voordat u een klaagschrift hebt opgesteld, want dan had u uzelf die moeite wellicht kunnen besparen.

Voor zover uw klacht op iets anders betrekking heeft, dan verneem ik dat graag.

Hoogachtend,

Accountantskantoor1

Y

Bijlage:            brief aan drs. X RA als antwoord op brief van 27 september 2012”

De inhoud van deze bijlage (een brief van 21 maart 2013 van betrokkene aan klager) luidt:

“Geachte heer X,

Ik verwijs naar uw e-mail van 3 oktober 2012 met als bijlage een brief van u aan mij van 27 september 2012. In mijn brieven aan u van 24 september 2012 en 14 september 2012 heb ik u mijn reactie gegeven op uw verzoeken aan mij inzake uw conflict met onder meer Verzekeringsmaatschappij1. In antwoord op uw e-mail en brief verwijs ik u naar mijn eerdere brieven.

In uw e-mail vraagt u of één van mijn partners of ik een opdracht tot het verrichten van een

deskundigenonderzoek zouden kunnen aanvaarden inzake uw conflict met Verzekeringsmaatschappij1. Omdat ik namens Accountantskantoor1 de wettelijke controle van de jaarrekening van Verzekeringsmaatschappij1 verricht, staat het mij in ieder geval niet vrij om een dergelijke opdracht te aanvaarden. Voor mijn partners kan ik niet spreken. Het feit dat Accountantskantoor1 de jaarrekening van Verzekeringsmaatschappij1 controleert kan in het kader van de gerechtelijke bewijswaardering van het deskundigenoordeel aan de orde komen, om welke reden ik me kan voorstellen dat zij evenmin een benoeming tot deskundige zullen aanvaarden.

Hoogachtend,

Accountantskantoor1

Y”

3. De klacht

3.1 De klacht houdt in ‑ zo begrijpt de Accountantskamer - dat betrokkene inbreuk heeft gemaakt op (een van) de fundamentele beginselen als bedoeld in artikel A-100.4 van de Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC) door niet bereid te zijn tot een gesprek met klager over diens aantijgingen, zoals blijkt uit de hiervoor onder 2.4 weergegeven inhoud van de twee brieven van 21 maart 2013 van betrokkene aan klager.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1 Op grond van artikel 33 van de Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) was, en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen en/of ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens die wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Het handelen en/of nalaten van betrokkene waarop de klacht betrekking heeft, vond plaats in maart 2013 en aldus ná 1 januari 2007. Het moet daarom worden getoetst aan de sinds laatstvermelde datum vigerende VGC.

4.3 Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4 Betrokkene heeft tegen d e klacht (die er op neerkomt dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet bereid te zijn een professioneel oordeel te geven over de rechtsoverweging van de civiele rechter over een in een civiele procedure overgelegd rapport van een deskundige) ingebracht:

-          dat betrokkene klager herhaaldelijk heeft laten weten dat voor hem als externe accountant geen rol is weggelegd in klagers geschil met Verzekeringsmaatschappij1;

-          dat betrokkene op geen enkele wijze bij dit geschil is betrokken;

-          dat, anders dan klager kennelijk veronderstelt, de toepasselijke beroepsregelgeving niet meebrengt dat betrokkene met klager over deze aangelegenheid dient te overleggen.

4.5 De Accountantskamer is - met de raadsman van betrokkene - van oordeel dat niet valt in te zien welke beroeps- en/of gedragsregel betrokkene zou hebben overtreden door niet aan het verzoek van klager om met hem in overleg te treden over hetgeen klager aan de orde stelde in diens (hiervoor onder 2.3 weergegeven) brief van 18 maart 2013. Geen rechtsregel verplicht immers een controlerend accountant zich jegens de wederpartij van de door hem gecontroleerde huishouding uit te laten over een geschil dat die wederpartij heeft met de gecontroleerde huishouding en evenzo niet over een stuk, dat is ingebracht in een civiele procedure waarin de door hem gecontroleerde huishouding partij is.

4.6 Desgevraagd ter zitting heeft ook klager niet kunnen aanwijzen welke gedrags- of beroepsregel door betrokkene zou zijn overtreden door niet aan klagers verzoek te voldoen.

4.7 De klacht moet op grond van het voorgaande ongegrond worden verklaard.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.M. de Vries, rechterlijke leden, S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2013.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                                voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:                                              

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto de artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen/kan klager en/of betrokkene dan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.