ECLI:NL:TACAKN:2013:20 Accountantskamer Zwolle 13/737 en 738 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2013:20
Datum uitspraak: 19-08-2013
Datum publicatie: 20-08-2013
Zaaknummer(s): 13/737 en 738 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klachten tegen twee bij de Belastingdienst werkzame accountants zijn wegens overschrijding van de zesjaarstermijn niet-ontvankelijk. Dit wordt niet anders als het gaat om een recente verklaring van één van de accountants nu die verklaring niet meer behelst dan een recapitulatie van de in 2003 en 2004 verrichte feitelijke handelingen en werkzaamheden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) van 19 augustus 2013 in de zaken met nummers 13/737 & 13/738 Wtra AK van

X1 AA ,

wonende te [woonplaats],

en

X2 ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

1.         Y1 ,

registeraccountant en accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

en

2.         Y2 ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E N ,

raadsman: mr. E.E. Schipper.  

1. Het verloop van de procedure

1.1 De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-          het op 9 april 2013 via de klachtencommissie Nba ingekomen ongedateerd klaagschrift met bijlagen;

-          het op 19 juni 2013 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen.

1.2 De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 juli 2013 waar zijn verschenen: X1 AA, bijgestaan door mr. G.F. van der Hardt Aberson, advocaat te Rotterdam, X2, bijgestaan door mr. A.H.G. Kats, eveneens advocaat te Rotterdam, en betrokkenen, bijgestaan door mr. E.E. Schipper, advocaat te Amsterdam.

1.3 Klagers en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (klager X1 en betrokkenen aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) respectievelijk toegelicht en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1 De belastingdienst te [plaats] heeft in 2003 en 2004 een boekenonderzoek uitgevoerd bij onder meer de besloten vennootschap BV1 (hierna: BV1), welke vennootschap deel uitmaakte van de A Groep. Klager X1 stond aan het hoofd van die groep. Klager X2 was als administrateur werkzaam bij die groep.

2.2 Voormeld boekenonderzoek is uitgevoerd door betrokkene sub 1. en een collega. Betrokkene sub 2. was teamleider van het team waarin betrokkene sub 1. werkzaam was.

2.3 Betrokkene sub 1 en zijn collega hebben op 19 maart 2004 het volgende berekend / verklaard:

            Vermoedelijk fiscaal nadeel BV1 en (…)

Door BV1 (…) zijn in de jaren 1999 tot en met 2003 loonbetalingen gedaan aan de volgende personen:

(…)

                Totaal is er minimaal € 578.600,-- uitbetaald. Ondanks herhaalde verzoeken zijn geen personeelsdossiers verstrekt en/of is de inhoud van de personeelsdossiers onvolledig. Kopie van identiteitsbewijzen ontbreken, arbeidsovereenkomsten ontbreken en/of loonbelastingverklaringen ontbreken.

Met toepassing van het anoniementarief is de enkelvoudig verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekering totaal € 320.621,--. Deze verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekering is niet aangegeven en afgedragen.

(…)

Ook wordt nog opgemerkt dat de werknemers mogelijk in dienst zijn geweest bij een of meerdere andere gelieerde vennootschappen. Omdat wij niet in het bezit zijn van alle bescheiden kunnen wij hierover op dit moment geen uitspraak doen. Het niet beschikken over de bescheiden wordt veroorzaakt door het niet willen meewerken door belastingplichtige en de werknemers. Ook is om controlestrategische overwegingen (sfeerovergang) besloten hier verder geen onderzoek naar te doen.

Geconcludeerd wordt dat het fiscale nadeel minimaal € 320.621,-- bedraagt.

(…)’

2.4 De bevindingen uit het boekenonderzoek bij BV1 zijn daarop aangemeld bij de boete- en fraudecoördinator van de belastingdienst te [plaats], waarna de zaak - na overleg met onder meer de Officier van Justitie - in april 2004 is doorgemeld bij de FIOD-ECD, die daarna een strafrechtelijk onderzoek is gestart.

2.5 De belastingdienst heeft eind 2004 aan BV1 een naheffingsaanslag loonbelasting 1999 opgelegd, waartegen BV1 op 27 december 2004 bezwaar heeft gemaakt. Eind 2005 is aan BV1 een naheffingsaanslag loonbelasting 2000 opgelegd.

2.6 BV1 is op 3 augustus 2005 in staat van faillissement verklaard. In brieven van 25 en 26 september 2006 is aan de curator van BV1 aangekondigd dat de naheffingsaanslagen loonbelasting 1999 en 2000 gedeeltelijk zouden worden verminderd en dat ook over de jaren 2001 tot en met 2003 naheffingaanslagen loonbelasting aan BV1 zouden worden opgelegd. Deze aanslagen zijn daarop ook opgelegd. De tegen deze naheffingsaanslagen gerichte bezwaren zijn ongegrond verklaard. Deze naheffingsaanslagen staan inmiddels onherroepelijk vast.

2.7 Bij vonnissen van 25 september 2009 zijn klagers door de rechtbank Den Haag veroordeeld voor - samengevat - het meermalen opzettelijk niet / onjuist verstrekken van gegevens die op grond van de belastingwet verstrekt moeten worden en voor valsheid in geschrifte. Het Gerechtshof te Den Haag heeft bij arresten van 28 maart 2012 klagers daarvan vrijgesproken. Het door het Openbaar Ministerie tegen die vrijspraken ingestelde cassatieberoep is op 1 juli 2012 ingetrokken.

2.8 In het kader van de strafprocedure in hoger beroep heeft de advocaat-generaal bij het Openbaar Ministerie aan betrokkene sub 1 en zijn collega gevraagd een ambtsedige verklaring op te stellen met betrekking tot het in 2003 en 2004 uitgevoerde boekenonderzoek. Betrokkene sub 1 en zijn collega hebben in een verklaring van 1 juli 2011 uiteengezet wat zij in de periode van 18 december 2003 tot en met 19 maart 2004 aan stukken hebben gezien en aan verklaringen hebben afgenomen en dat zij daarna de zaak hebben aangemeld bij de boete- en fraudecoördinator van de belastingdienst te [plaats].

3. De klacht

3.1 Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a. betrokkenen hebben onrechtmatig gehandeld door in strijd met de rechtszekerheid willekeurig aanslagen op te leggen, door geen controlerapport op te stellen, door niet de wettelijke vereiste procedures te volgen en door ten onrechte een strafzaak tegen klagers aan te (doen) spannen;

b. betrokkenen hebben met de verklaringen van 19 maart 2004 en 1 juli 2011 fraude en meineed gepleegd.

4. De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1 Op grond van artikel 33 Wet RA (oud) onderscheidenlijk artikel 51 Wet AA (oud)(en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: de Wab)) is registeraccountant respectievelijk de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA (oud) dan wel de Wet AA (oud) (thans de Wab) bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2 Betrokkenen hebben betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het verweten handelen of nalaten meer dan zes jaren voor het op 9 april 2013 indienen van het klaagschrift heeft plaatsgevonden, althans nu deze niet is ingediend binnen drie jaar nadat klagers het verweten handelen of nalaten hebben geconstateerd.

4.3 Ingevolge artikel 22 lid 1 Wtra neemt de Accountantskamer een klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat het verweten handelen of nalaten is geconstateerd.

4.4 In dit geval is de klacht op 9 april 2013 ingediend. De Accountantskamer heeft vastgesteld dat de werkzaamheden in het kader van het boekenonderzoek betreffende BV1 tot uiterlijk april 2004 zijn verricht en is van oordeel dat alle grieven van klagers zijn gegrond op feitelijk handelen of nalaten van betrokkenen in de periode tot uiterlijk april 2004. Dit oordeel brengt met zich dat, gelet op voormelde zesjaarstermijn, klagers te laat zijn met het indienen van een klacht daarover, zodat deze klacht niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Dit is niet anders als het gaat om de verklaring van 1 juli 2011 nu die verklaring niet meer behelst dan een recapitulatie van de in 2003 en 2004 verrichte feitelijke werkzaamheden en handelingen. De door klagers opgegeven redenen voor het te laat indienen van de klacht, te weten dat zij pas in de in overweging 2.7 bedoelde procedure in hoger beroep kennis hebben gekregen van de betrokkenheid van betrokkenen, kan hieraan niet afdoen.

4.5 Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5. Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in al haar onderdelen niet ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mrs. A.L. Goederee en W.M. de Vries (rechterlijke leden) en P.A.S. van der Putten RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden) in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2013.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klagers, betrokkenendan wel de voorzitter van de NBA tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.