ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0930 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 817.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0930
Datum uitspraak: 15-01-2013
Datum publicatie: 12-04-2013
Zaaknummer(s): 817.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. In de inleidende klacht voert klager aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die maken dat volgens hem de klacht opnieuw ter beoordeling aan de Kamer kan worden wordt voorgelegd. Volgens klager kan van een ”ne bis in idem” daarom geen sprake zijn. Klager beweert dat zijn verzetschrift met aanvullende stukken over zodanige nieuwe feiten en omstandigheden gaat, maar dat het verzet niet inhoudelijk door de Kamer is behandeld omdat het te laat was gedaan. De voorzitter heeft klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. De Kamer overweegt waarom zij het met de beslissing van de voorzitter eens is. Het verzet wordt ongegrond verklaard.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 6

Beslissing van  15 januari 2013 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake het verzet met nummer 363.2012 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Verloop van de procedure

Bij beschikking van 27 maart 2012 (zaaknummer 817.2011) heeft de voorzitter van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders (hierna: de voorzitter) beslist op een door klager tegen beklaagde ingediende klacht.

Bij brief van 6 april 2012 is aan klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden. Op 20 april 2012 is het daartegen gerichte verzetschrift van klager bij de kamer ontvangen.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 november 2012.  

Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze beslissing is gehecht. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft het verzet binnen veertien dagen na de dag der verzending van de beslissing ingesteld, zodat hij ontvankelijk is in zijn verzet.

3. De gronden van het verzet

Klager stelt in verzet – samengevat – dat :

.           de verzettermijn ten onrechte is verkort met vier dagen omdat klager de aanbiedingsbrief  die is gedateerd op 6 april 2012 pas op 11 april 2012 heeft ontvangen;

.           de voorzitter niet over alle relevante brieven beschikte en met name niet is ingegaan op wat klager heeft aangevoerd in zijn brief met bijlagen van 6 april 2011 en een verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder van 31 augustus 2010;

.           in een eerdere beslissing met nummer van 545.201 van feitelijke onjuistheden is uitgegaan en dat daarom het ne bis in idem-beginsel niet van toepassing is. Klager stelt dat door hem genoemde overwegingen in de beslissing van 28 september 2010 (zaaknummer 545.201) niet juist zijn. Daarom heeft klager een herziene klacht ingediend;

.           de Kamer klager bij toezending van de beslissing van 12 april 2011 in de aanbiedingsbrief van 26 april 2011 heeft misleid doordat daar ten onrechte in was vermeld dat klager in hoger beroep kon bij het Gerechtshof;

.           aan klager.

4. De inleidende klacht

In de inleidende klacht stelt klager – samengevat – :

Klager voert aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die maken dat volgens hem de klacht opnieuw ter beoordeling aan de Kamer kan worden wordt voorgelegd. Volgens klager kan van een ”ne bis in idem” (het tuchtrecht zoals vervat in de Gerechtsdeurwaarderwet kent dit beginsel niet) daarom geen sprake zijn. Klager beweert dat zijn verzetschrift met aanvullende stukken d.d. 6 april 2011 over zodanige nieuwe feiten en omstandigheden gaat, maar dat het verzet niet inhoudelijk door de Kamer is behandeld omdat het te laat was gedaan.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft overwogen:

‘4.2 Ofschoon de Gerechtsdeurwaarderswet het begrip “ne bis in idem” niet met zoveel woorden kent, moet worden aangenomen dat ook in het tuchtrecht die regel geldt. Bepalend voor het antwoord op de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ is of de gerechtsdeurwaarder over wie geklaagd wordt in redelijkheid heeft kunnen menen dat met de beoordeling van het tuchtrechtelijk aspect in een eerdere zaak, de tuchtrechtelijke beoordeling van het handelen is beëindigd (Gerechtshof Amsterdam, 22-2-2011, LJN BQ0053).

4.3 Klager stelt dat zijn verzetschrift met aanvullende stukken van 6 april 2011over de door hem in zijn klacht genoemde nieuwe feiten en omstandigheden nimmer inhoudelijk door de Kamer is beoordeeld.

4.4 Hetgeen door klager als nieuwe feiten is aangevoerd, met name met betrekking tot het tijdstip (der datum) van de op handen zijnde ontruiming, de aanzegging aan de gemeente en het valselijk opgemaakte proces-verbaal, is al aan de orde geweest in de beslissing van de Kamer van 12 januari 2010 (zaaknummer 608.2009) en de beslissing van de voorzitter op de klacht van klager in de zaak met nummer 545.2011.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat de door klager ingediende klacht reeds definitief is afgedaan en de behandeling daarvan is beëindigd. Het voorgaande kan slechts tot de conclusie leiden dat klager in de klacht kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.6 De voorzitter wil hebben opgemerkt dat –wanneer klager er toe mocht overgaan andermaal een klaagschrift in te dienen omtrent dezelfde feiten dat zal worden beschouwd als misbruik van tuchtrecht. In zodanig geval zal het klaagschrift niet in behandeling worden genomen, omdat het niet voldoet aan de rechtens daaraan te stellen eisen.

6. De beoordeling van de gronden van het verzet

6.1 Dat klager de beslissing van 27 maart 2012 eerst op 11 april 2012 heeft ontvangen moge zo zij, doch daaruit kan niet zonder meer worden afgeleid dat deze niet op 6 april 2012 zou zijn verzonden, zoals klager stelt. Wat daar ook van zij: klager heeft tijdig verzet ingesteld, zodat de Kamer niet inziet wat zijn belang nog zou zijn bij een oordeel over de vraag of er aanleiding zou hebben bestaan om hem een extra termijn van 4 dagen te verlenen voor het indienen van het verzetschrift.

6.2 Anders dan klager blijkbaar meent vormt, blijkens artikel 37, tweede lid van de Gerechtsdeurwaarderswet, de door hem ingediende klacht in combinatie met eventueel bijgevoegde bijlagen, de grondslag voor de beslissing van de voorzitter en van de beslissing op verzet. Klager heeft de brief van 6 april 2011 niet als bijlage meegezonden met de klacht van 25 november 2011. Gelet op vorenstaande treft klagers verwijt dat de voorzitter in zijn beslissing van 12 april 2012 niet is ingegaan op wat klager in de brief van 6 april 2011 heeft aangevoerd, geen doel.

6.3 In dit kader merkt de Kamer op dat de brief van 6 april 2011 door klager voor het eerst is ingezonden in het kader van de behandeling van het door hem ingestelde verzet met zaaknummer 767.2010 tegen de beslissing van de voorzitter van 28 september 2010 (zaaknummer 545.201). Doordat dit verzet niet tijdig was ingesteld kon in die beslissing niet inhoudelijk worden ingegaan op wat klager in verzet had aangevoerd.

6.4 De kamer stelt vast dat klager in de brief van 6 april 2011 andermaal ingaat op de vraag of de gerechtsdeurwaarder de gemeente [     ] van tevoren heeft geïnformeerd over de ophanden zijnde ontruiming. Op deze vraag is de Kamer al ingegaan in haar eerdere uitspraken. De kamer kan aan het proces-verbaal van 19 januari 2010 waarin staat dat de gerechtsdeurwaarder ‘zeer waarschijnlijk’ de gemeente [     ] niet op de hoogte heeft gesteld niet die betekenis toekennen die klager daaraan toe wenst te kennen. De door de verbalisant getrokken conclusie betekent immers niet dat in rechte vast staat dat de gerechtsdeurwaarder valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd. Zoals klager zelf al meedeelt in zijn bij het verzetschrift gevoegde brief van 20 oktober 2010, kan de door hem genoemde informant bij de gemeente niet bevestigen dat hij de brief van de gerechtsdeurwaarder van 22 mei 2008 heeft ontvangen. Zoals de Kamer al heeft overwogen in haar beslissing van 28 september 20120 (zaaknummer 545.2010) hoeft dat niet te betekenen dat de brief niet is verzonden. Voorts is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder voor valsheid in geschrifte is vervolgd of veroordeeld.

6.5 Gelet op vorenstaande is de kamer van oordeel dat niet gebleken is dat in de beslissing met nummer 545.2010 van feitelijke onjuistheden is uit gegaan. Ook geeft het door klager in verzet gestelde de Kamer geen aanleiding om de hier bestreden beslissing van de voorzitter van 27 maart 2012 onjuist te achten. Het door klager aangevoerde biedt evenmin aanknopingspunten om de motivering van de beslissing aan te passen. Gelet daarop kan het verzet niet slagen en zal dit ongegrond worden verklaard.

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, (plaatsvervangend) voorzitter, en

mr. E.C. Smits en J.C.M. van der Weijden leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 januari 2012 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.