ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0925 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet688.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0925
Datum uitspraak: 05-02-2013
Datum publicatie: 05-03-2013
Zaaknummer(s): GDWverzet688.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is van oordeel dat de beslissing van de voorzitter juist is en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 februari 2013 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 10 augustus 2012 met zaaknummer 361.2012 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 688.2012 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 23 april 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 22 mei 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 10 augustus 2012 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Bij brief van 14 augustus 2012, ter griffie binnengekomen op 23 augustus 2012, is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 21 augustus 2012 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 december 2012 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 5 februari 2013.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een op 14 september 2011 ten nadele van klager gewezen vonnis. Het vonnis is op 22 september 2011 aan klager betekend. Bij brief van 1 november 2011 heeft de gerechtsdeurwaarder een met klager overeengekomen betalingsregeling bevestigd met de mededeling dat te late betaling verval van de regeling tot gevolg zou hebben. Bij brief van 9 maart 2012 is aan klager meegedeeld dat de regeling is vervallen omdat hij in de maand februari geen betalingen heeft verricht en is klager gesommeerd de restantvordering te voldoen. Omdat aan deze sommatie niet binnen de gegeven betalingstermijn is voldaan, heeft de gerechtsdeurwaarder op 27 maart 2012 executoriaal beslag gelegd op de bankrekening van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat deze zonder enig overleg beslag op zijn bankrekening heeft gelegd en de executiekosten buitenproportioneel zijn opgelopen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat een feit is dat op het moment van beslaglegging -27 maart 2012- klager in verzuim was ten aanzien van de vierde termijnbetaling, welke uiterlijk 1 maart 2012 betaald had moeten zijn. Het was derhalve conform de gemaakte afspraak dat de gerechtsdeurwaarder de regeling als vervallen heeft beschouwd. Bovendien kon klager een beslag verwachten, aangezien de gerechtsdeurwaarder bij brief van 9 maart 2012 aan hem had medegedeeld dat bij het niet voldoen van de restvordering over zou worden gegaan tot beslaglegging.

Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat van tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de deurwaarder sprake is geweest.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat de kosten die de gerechtsdeurwaarder heeft berekend zijn gebaseerd op het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders. Het betreft hier executiekosten. Aangezien na het uitvaardigen van het executievonnis geen gehele betaling volgde, heeft de gerechtsdeurwaarder verdere uitvoering gegeven aan de executieopdracht. Dit heeft de kosten doen oplopen. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt blijkt niet.

5.3 Op grond van het voorgaande heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat hij al voor de rechtszaak een regeling wilde treffen. Die werd echter afgewezen. Klager was toen al van mening dat de gerechtsdeurwaarder alleen maar kosten wilde maken. Ten aanzien van de betalingsregeling voert klager aan dat afgesproken was dat hij 5 termijnen van

€ 89,00 zou voldoen. Niet werd vastgelegd op welke dag van de maand de betalingen zou moeten zijn gedaan. Klager is een kleine zelfstandige en zijn betalingen komen onregelmatig binnen. De brief van de gerechtsdeurwaarder van 1 november 2011 waarin de regeling werd vastgelegd, heeft klager nooit ontvangen. Er is ook geen? sprake geweest van de in die brief vermelde regeling. Dat het van het begin af aan verkeerd liep met de betalingen wordt door klager bestreden. Klager meent dat hij aan de eis van een betaling per maand heeft voldaan. De betaling van februari 2012 die volgens de brief van 9 maart 2012 van de gerechtsdeurwaarder zou ontbreken heeft klager al op 27 januari 2012 gedaan. Dit is door het personeel van de gerechtsdeurwaarder over het hoofd gezien.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

Wat door klager in verzet is aangevoerd , werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De brief van de gerechtsdeurwaarder aan klager waarin de betalingsregeling is vastgelegd, is verzonden naar het juiste adres van klager. De regeling zoals in die brief vermeld bevat de gebruikelijke voorwaarden waaronder een betalingsregeling wordt afgesloten. Uit de stukken en de ter zitting gegeven toelichting blijkt dat de op grond van de regeling afgesproken betalingen door klager structureel te laat werden gedaan. Onder die omstandigheden mocht toen bleek dat de betaling voor de maand maart 2012 ook niet tijdig was voldaan, de regeling bij brief van 9 maart 2012 worden opgezegd. Wellicht is in gesprek met medewerkers bij klager de verwachting ontstaan dat als hij maar eenmaal per maand betaalde dat voldoende was maar gebruikelijk is dat niet. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist, zodat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A. Sissing en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de

Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.