ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0918 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW418.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0918
Datum uitspraak: 22-01-2013
Datum publicatie: 04-03-2013
Zaaknummer(s): GDW418.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Geklaagd wordt over de duur van de uitvoering van een opdracht en het verrekenen van een declaratie. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder zich voldoend heeft ingespannen om de vordering van klager te innen. Het andere klachtonderdeel acht de Kamer gegrond omdat verrekening in dit geval niet is toegestaan. De maatregel van berisping wordt opgelegd.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 januari 2013 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 418.2012 ingediend door:

BELASTING ADVIESBUREAU [     ],

gevestigd te [     ],

klager,

vertegenwoordigd door [      ]

tegen:

[     ] en [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde: [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 8 mei 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 19 juli 2012 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter zitting van 4 december 2012 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 22 januari 2013.

1. De feiten

Op 28 april 2010 heeft klager namens een cliënt van hem het kantoor van de gerechtsdeurwaarders verzocht een vordering te incasseren. Op 28 september 2010 is door de rechtbank Leeuwarden een veroordelend vonnis ten gunste van de cliënt van klager gewezen. Dit vonnis is door een collega van de gerechtsdeurwaarders op          1 november 2010 aan de schuldenaar van de cliënt van klager betekend. Op 8 maart 2011 hebben de gerechtsdeurwaarders van de schuldenaar vernomen dat de hoofdsom al op 15 oktober 2010 aan de cliënt van klager was voldaan. De gerechtsdeurwaarders hebben klager vervolgens op 15 maart, 28 april en 16 juni 2011 verzocht om uitsluitsel te geven over de vermeende betaling. Op 17 juni 2011 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarders bevestigd dat de hoofdsom was voldaan op 15 oktober 2010. De gerechtsdeurwaarders hebben op 20 juni 2011 de schuldenaar benaderd voor het restantbedrag. Op 21 juni 2011 is de schuldenaar failliet verklaard. Op 24 augustus 2011 hebben de gerechtsdeurwaarders aan klager een declaratie verzonden voor het restantbedrag. Omdat klager de declaratie niet wenste te voldoen hebben de gerechtsdeurwaarders hun declaratie verrekend met de opbrengst van een vordering die klager namens een andere cliënt ter incasso bij de gerechtsdeurwaarders had ingediend.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders - samengevat - dat zij:

a. geen bevredigend antwoord geven op de vraag waarom het de gerechtsdeurwaarders, tussen de datum van de vonnis van de rechtbank en het faillissement van de schuldenaar, niet is gelukt het restant van de vordering te innen;

b. hun declaratie hebben verrekend met in een dossier van een andere cliënt van klager ontvangen gelden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager de zaken in behandeling heeft gegeven aan het kantoor van [     ] Gerechtsdeurwaarders te [     ]. De aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders worden daarom aangewezen als beklaagden. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing rekening gehouden.

4.2 Het wettelijk tuchtrecht voor beroepsbeoefenaren heeft in de eerste plaats tot doel, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. Het tuchtrecht komt tot gelding in een tuchtprocedure waarin, in het algemeen naar aanleiding van een klacht van een belanghebbende, wordt onderzocht of een beroepsbeoefenaar in overeenstemming met deze norm heeft gehandeld en, zo dit niet het geval is, of een maatregel kan worden opgelegd.

4.3 Ten aanzien van het eerste onderdeel van de klacht geldt het volgende. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat zij na betekening van het vonnis diverse beslagpogingen hebben ondernomen. Bij de derde poging op 8 maart 2011 deelde de debiteur mede dat de hoofdsom al was voldaan. Daarop hebben de gerechtsdeurwaarders klager herhaaldelijk aangeschreven met het verzoek uitsluitsel te geven over de beweerde betaling. Er diende immers duidelijkheid te komen over het bedrag waarvoor de executie kon worden vervolgd. Eerst op 17 juni 2011 werd door klager bevestigd dat de hoofdsom al was voldaan. Direct daarna is de debiteur weer aangeschreven tot voldoening van het restant van de vordering. Na een bezoek in een andere zaak is de gerechtsdeurwaarders ter ore gekomen dat de debiteur failliet was verklaard. De restantvordering is vervolgens ingediend bij de curator.

4.4 Ten aanzien van dit onderdeel van de klacht is de Kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarders voldoende hebben ondernomen om het op grond van het vonnis verschuldigde bedrag bij de debiteur van de cliënt van klager te innen. Er is een aantal beslagpogingen gedaan. Toen de gerechtsdeurwaarders werd medegedeeld dat de hoofdsom al was voldaan hebben zij getracht bij klager duidelijkheid te krijgen over de beweerde betaling. Klager heeft ter zitting echter medegedeeld dat hij de vragen van de gerechtsdeurwaarders naar de beweerde betaling heeft genegeerd. De Kamer acht die vragen terecht, omdat de gerechtsdeurwaarders duidelijkheid dienden te verkrijgen voor welk bedrag het vonnis verder kon worden ten uitvoer gelegd. Als klager weigert die vraag te beantwoorden kan aan de gerechtsdeurwaar-ders niet worden tegengeworpen dat de restantvordering niet bij de debiteur kon worden geïnd. Zekerheid dat het bedrag kan worden geïnd kan immers nimmer worden verkregen aangezien het hier om een inspannings- en niet om een resultaatsverplichting gaat.

4.5 Ten aanzien van het tweede onderdeel van de klacht hebben de gerechtsdeurwaarders aangevoerd dat klager in beide zaken opdracht heeft gegeven tot het incasseren van gelden. In beide zaken is klager de opdrachtgever, hetgeen meebrengt dat klager in beide zaken gehouden is de kosten van de gerechtsdeurwaarders te voldoen. De gerechtsdeurwaarder stellen zich op het standpunt dat zij hun declaratie mogen verrekenen met de opbrengsten van andere door klager als opdrachtgever aan de gerechtsdeurwaarders gegeven opdrachten.

4.6 De gerechtsdeurwaarders kunnen niet in dit standpunt worden gevolgd. De vraag of in een geval als het onderhavige verrekening is toegestaan zoals door de gerechtsdeurwaarders is gedaan, is al ontkennend beantwoord door het gerechtshof Amsterdam in haar beslissing van 29 december 2009 (LJN: BL4250). Verrekening met een ander openstaand dossier van dezelfde opdrachtgever verdraagt zich niet met het karakter, dan wel de bedoeling, van de zogeheten kwaliteitsrekening, aldus het gerechtshof. Klager was weliswaar de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, maar klager trad daarbij niet op voor zichzelf, maar - als tussenpersoon/ gevolmachtigde - voor een cliënt. Niet klager maar de cliënt is rechthebbende op de ontvangen gelden. Het is de gerechtsdeurwaarder daarom niet toegestaan kosten in andere zaken te verrekenen, aldus het gerechtshof. Het klachtonderdeel dient in zoverre dan ook gegrond te worden verklaard.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer acht termen aanwezig om voor het gegrond te verklaren deel van de klacht tot het opleggen van een maatregel over te gaan. De Kamer kent, net als het gerechtshof, gewicht toe aan het grote belang van een zorgvuldige mutatie van de kwaliteitsrekening, nu die rekening dient ter bescherming van de financiële belangen van de cliënten voor wie een gerechtsdeurwaarder incasseert.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart klachtonderdeel a ongegrond;

-                     verklaart klachtonderdeel b gegrond;

-                     legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en A.M. Maas, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van         22 januari 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan klager/klager binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.