ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0914 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet757.2012

ECLI: ECLI:NL:RBAMS:2013:YB0914
Datum uitspraak: 19-02-2013
Datum publicatie: 27-02-2013
Zaaknummer(s): GDWverzet757.2012
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De inleidende klacht betreft de handhaving van een zonder rechtsgeldige titel gelegd beslag. De voorzitter is van oordeel dat het klachtrecht is verjaard. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 februari 2013 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 24 augustus 2012 met zaaknummer 419.2012 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 757.2012 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 11 mei 2012 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 27 juni 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 24 augustus 2012 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk niet ontvankelijk afgewezen.

Bij brief van 3 september 2012 is klager een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden.

Bij brief van 12 september 2012 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 november 2012 alwaar klager is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is nader bepaald op 19 februari 2013.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Op 23 januari 2003 hebben klager en zijn toenmalige partner een notariële akte beëindiging geregistreerd partnerschap getekend. Daarin zijn partijen overeengekomen dat klager aan zijn ex-partner alimentatie ten behoeve van de kinderen zou betalen zolang zij minderjarig waren, te weten tot 30 oktober 2006 respectievelijk 19 juli 2008. Klager heeft door omstandigheden een betalingsachter-stand laten ontstaan. Op 30 januari 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van de ex-partner op basis van voormelde notariële akte executoriaal beslag gelegd op de WAO-uitkering van klager, ook voor de nog te vervallen termijnen. De ex-partner van klager heeft niet willen meewerken aan opheffing van het beslag, voordat het jongste kind 21 jaar was geworden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij heeft meegewerkt aan handhaving van een zonder rechtsgeldige titel gelegd beslag tot het 21e jaar van het jongste kind.

5. Het oorspronkelijke verweer

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht weersproken met een beroep op verjaring van de klacht.

6. De beslissing van de voorzitter

6.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat de Gerechtsdeurwaarderswet geen termijn kent waarbinnen een klacht moet worden ingediend, maar dat het Gerechtshof Amsterdam (LJN AU5261) heeft beslist dat een termijn van drie jaar in een tuchtprocedure tegen een gerechtsdeurwaarder als redelijk wordt aanvaard. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop de klager van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen.

6.2 Klager heeft een brief van 23 mei 2007 overgelegd, waarmee de gerechtsdeur-waarder hem kennis gaf dat en waarom het beslag onverminderd voortduurde na het meerderjarig worden van het kind in kwestie. Wat er ook zij van het door de gerechtsdeurwaarder verdedigde standpunt, de ontvangst van die brief markeert de aanvang van de hiervoor bedoelde redelijke termijn. Nu tussen de ontvangst van die brief en het indienen van de klacht meer dan drie jaar is verstreken, heeft de deurwaarder zich met recht op verjaring van het klachtrecht van klager beroepen. Op grond van het voorgaande heeft de voorzitter klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

7. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de uitspraak waar de voorzitter op wijst niet op zijn zaak van toepassing is. In die zaak ging het om onvoldoende reageren op brieven, het onterecht berekenen van rente en het niet kwijtschelden van een schuld. In de zaak van klager gaat het om een beslag dat is gelegd zonder titel. Er is nooit een uitspraak van een rechter in de echtscheidingszaak geweest. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn bevoegdheid misbruikt. Het beslag is gelegd voor een oneindige periode. Dat het beslag is herroepen is nooit aan klager medegedeeld. Het beslag ligt er nog steeds. Het beslag kan er alleen af worden gehaald via een dure rechtszaak. Daarom is eerst getracht de zaak in der minne te schikken. De handelingen als vermeld in de door de voorzitter aangehaalde uitspraak en de handelingen in de zaak van klager staan in schril contrast met elkaar. Deze uitspraak kan dan ook niet worden aangehaald om de verjaring vast te stellen, aldus klager.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 In verzet heeft klager onder meer aangevoerd dat het beslag nog steeds voortduurt tot op de dag van vandaag, aangezien hij - zo begrijpt de Kamer - niet in kennis is gesteld van de herroeping van het beslag. Nog daargelaten dat klager niet (met stukken) heeft onderbouwd dat het beslag nog steeds voortduurt, overweegt de Kamer dat klager deze stelling eerst in de verzetsfase aanvoert. Aangezien de Kamer in verzet niet kan oordelen over onderwerpen die niet in de voorafgaande klacht zijn aangevoerd, is klager op dit punt niet ontvankelijk. Dit geldt eveneens voor het door klager gestelde misbruik van bevoegdheid door de gerechtsdeurwaarder. Ook op dit onderdeel is klager niet ontvankelijk.

8.2. Ten aanzien van de onderdelen in verzet dat de gerechtsdeurwaarder het beslag zonder titel en voor een oneindige periode heeft gelegd, wat klager reeds in zijn klacht naar voren heeft gebracht, oordeelt de Kamer als volgt. Volgens klager is de door de voorzitter aangehaalde rechtspraak niet op zijn zaak van toepassing. De Kamer volgt klager hierin niet. Het gaat immers niet om het onderwerp van de klacht maar om het antwoord op de vraag of de redelijke termijn van drie jaar waarbinnen de klacht kan worden ingediend al dan niet is verstreken. De voorzitter heeft terecht de ontvangst van brief van de gerechtsdeurwaarder van 23 mei 2007 aangemerkt als het moment van aanvang van de redelijke termijn waarbinnen de klacht had moeten worden ingediend. Hetgeen klager in dit kader in verzet heeft aangevoerd kan daarom niet leiden tot vernietiging van de beslissing van de voorzitter. Wat door klager in verzet is aangevoerd, werpt naar het oordeel van de Kamer geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

1.      verklaart klager niet ontvankelijk ten aanzien van de hiervoor onder 8.1. behandelde onderdelen;

2.      verklaart het verzet ten aanzien van hiervoor onder 8.2. behandelde onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.